Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Remco van Mulligen
Dossiers » Antipapisme » introductie » Antipapisme

Antipapisme

Inleiding

Wat is antipapisme? Dat is de eerste vraag die in dit dossier beantwoord moet worden. Op die vraag bestaat geen eenduidig antwoord: net als bij antisemitisme en anti-islamisme is er voortdurend debat over de definitie én over de vraag welke concrete uitingen eronder vallen. Niet elke vorm van kritiek op de Kerk of op het katholieke geloof is antipaaps. Er klinkt bijvoorbeeld ook onderbouwde, rationele kritiek van buitenaf op het katholicisme, die eerder ‘antikatholiek’ genoemd kan worden. Daarnaast bestaat er ook ‘anticlericalisme’, dat wil zeggen afkeer van de (politieke) macht van de katholieke clerus.

Een definitie van antipapisme is terug te vinden in diverse boeken over dit thema. Zo komt Bert Wartena in Een smeulend vuur tot de volgende omschrijving:

Onder antipapisme wordt een negatieve grondhouding verstaan ten aanzien van de Rooms-Katholieke Kerk, haar gezagsdragers, haar organisatie en haar gelovigen, die niet terug te voeren is op een enkele gebeurtenis of op objectief waarneembare tegenstrijdigheden tussen leer en leven.

Hij voegt hieraan toe dat naast verstandelijke bezwaren ook gevoelens van angst, afkeer of haat die geen rationele basis hebben, een rol spelen. Daarbij moet uiteraard aangetekend worden, dat het doorgaans lastig is om iemands gevoelens objectief te duiden. Antipapisme is een oordeel gebaseerd op onvoldoende kennis, stereotypen of grove generalisaties. Wartena schrijft verder:

Over het algemeen zullen we antipapisme leren kennen als een antileer, die voornamelijk gebaseerd is op een aantal verwijten. Als criteria voor het herkennen van een antipapistische attitude gelden: de mate van zelfgenoegzaamheid, het al dan niet kunnen relativeren, de generalisatie en de oordeelsvorming zonder argumentatie.

Deze omschrijving zal in dit dossier gelden als richtlijn. De vraag blijft natuurlijk, wanneer (terechte) kritiek omslaat in vooroordeel of generalisatie en wat wel of niet mag gelden als ‘argumentatie’. Dat maakt antipapisme een gepolariseerd begrip. De historicus Philip Jenkins ondervond dat toen hij in The New Anti-Catholicism antipapisme omschreef als ‘het laatste geaccepteerde vooroordeel’. De alom gerespecteerde historicus kreeg veel bijval én veel kritiek.

Wat is vooroordeel? Bij antipapisme komen regelmatig dezelfde beschuldigingen terug: katholieken zouden, vanwege hun trouw aan de wereldkerk, een dubbele loyaliteit hebben en geen goede vaderlanders zijn, het Vaticaan zou betrokken zijn bij allerlei complotten, de Kerk buit armen uit en is instrument van de rijken, de clerus gaat zich te buiten aan (al dan niet seksuele) uitspattingen. In protestantse kring komt daar vaak het idee bij, dat de katholieke kerk de ‘hoer van Babylon’ is en de paus de antichrist, zoals deze worden omschreven in de Apokalyps.

In dit stuk komen, in chronologische volgorde, enkele voorbeelden aan de orde van uitingen die wel als antipapisme zijn getypeerd. Hierbij moet dus worden aangetekend dat de term open staat voor debat en dat de genoemde voorbeelden vaak juist dat debat illustreren.

Tachtigjarige Oorlog

De Reformatie ontstond in de zestiende eeuw uit kritiek op de katholieke kerk. Luther en Calvijn spraken hun afkeuring in niet mis te verstane termen uit. Calvijn koesterde daarnaast, om een voorbeeld te geven van een generaliserend oordeel, een grote afkeer van het kloosterwezen. Voor hem was elke monnik hypocriet en het kloosterleven niets dan ijdelheid. Voor zover het oordeel over de katholieke kerk bestond uit dit soort vooroordelen, kunnen de reformatoren als antipapistisch beschouwd worden.

De Nederlandse tak van het calvinisme was zeer radicaal – radicaler dan Calvijn zelf. Bekend is de uitspraak van de Heidelbergse Catechismus, een van de centrale belijdenissen van de Nederlandse protestantse kerken, over de Mis. De Mis wordt in Zondag 30 van deze catechismus om te beginnen karikaturaal omschreven. Vervolgens werd op basis van die karikatuur het oordeel geveld dat hier sprake was van ‘een vervloekte afgoderij’. In de kern is deze passage uit de Heidelbergse Catechismus daarmee antipapistisch.

De Nederlandse Geloofsbelijdenis, eveneens een protestantse belijdenis, doet in artikel 36 de oproep ‘om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valsen godsdienst, om het rijk van den antichrist te gronde te werpen’. Deze passage is geschreven vooral met het oog op het bestrijden van het katholicisme. Verreweg de grootste, in de ogen van protestantse ‘valse’ godsdienst, was immers de katholieke kerk.

Bovenstaande passages uit protestantse belijdenissen zijn voorbeelden van ideologisch antipapisme. Enkele kleine, militante groepen protestanten gingen daarnaast ook over tot fysieke terreur tegen katholieken. In Nederland zijn de geuzen het bekendste voorbeeld. Hoewel Willem van Oranje het excessieve geweld van deze beweging afkeurde, maakte hij wel gebruik van de beweging in zijn strijd tegen de katholieke vorst Filips II. Ook de troepen van Willem gingen zich af en toe te buiten. Diverse malen, onder andere in Steenbergen, werd er een bloedbad aangericht onder katholieken.

De geuzen waren in feite een antipapistische guerrillabeweging. Ze reisden door de Nederlanden, vernielden katholieke kerken en onderwierpen katholieke geestelijken aan gevangenschap en martelingen. Ze hadden het niet alleen op priesters voorzien, maar ook op monniken. De marteling van en moord op negentien franciscaner geestelijken uit Gorcum – bekend geworden als de heilige Martelaren van Gorcum – is het bekendste voorbeeld.

In de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw leidde de Reformatie en de strijd tegen de katholieke kerk in Nederland dus tot bloedige taferelen. Toen de strijd gestreden was, veranderde dat. Nederland bleef echter bestuurd door protestanten en katholieken mochten hun geloof niet openlijk belijden. Economisch en politiek gezien werden de katholieke provincies Brabant en Limburg behandeld als bezet gebied. Antipapistische beelden werden in de vaderlandse geschiedschrijving geïncorporeerd en gepresenteerd als feitelijk juist. Oorlogsmisdaden, zoals de moord op de Martelaren van Gorcum, werden verzwegen. Tot in de negentiende eeuw was het beeld van katholieken als staatsvijandige afgodendienaars de ‘officiële waarheid’.

Antipapisme stak tijdens de Reformatie niet alleen in Nederland de kop op. Het was present in alle gebieden waar protestanten de macht grepen. Een bekend voorbeeld van een antipapistisch document is de Actes and Monuments, in 1563 gepubliceerd door John Foxe, waarin hij op polemische wijze omschreef hoe de katholieke Kerk in Engeland en Schotland het protestantisme onderdrukt zou hebben. Het werk was volledig vanuit protestants perspectief geschreven en was zeer populair – waardoor het tot op de dag van vandaag in Groot-Brittannië de beeldvorming over het katholicisme beïnvloedt.

Verlichting en Aprilbeweging

In de achttiende eeuw ontstond er een nieuwe bron voor mogelijk antipapisme: de Verlichting. Deze filosofische stroming sloeg de rationele vermogens van de mens zeer hoog aan en werd lange tijd door de katholieke kerk bestreden. Het is overigens niet zo dat antipapisme inherent was aan de Verlichting. Wel zijn er voorbeelden van verlichtingsdenkers die een buitengewoon negatieve houding aannamen tegenover de katholieke kerk. Voltaires satire Candide bijvoorbeeld was niet alleen fel gericht tegen diverse staten, zoals Frankrijk, maar ook tegen het katholicisme. Hij neemt scherp stelling tegen de Kerk en schildert de jezuïeten af als slavendrijvers en machtswellustelingen. Hier zijn het de grove generalisaties die maken dat er sprake is van een antipapistische uiting.

De Franse Revolutie was zeer sterk anticlericalistisch, vanuit het principe dat staat en kerk radicaal gescheiden moesten worden. Kerkelijk bezit werd onteigend en kloosters werden vernietigd. Een bekend voorbeeld van dat laatste is de afbraak, in deze tijd, van de gigantische en monumentale kloosterkerk van Cluny. Over de vraag of de Franse Revolutie antipaaps was, valt te debatteren. Antikatholiek was zij zeker: de macht van de Kerk in Frankrijk moest worden gebroken, vonden velen. Dat daarachter antipaapse rancune zat, was onmiskenbaar het geval.

In Duitsland vond in de negentiende eeuw een strijd plaats tussen katholieken en liberalen, die beide een groot stempel drukte op het land. Toen de liberalen het overwicht kregen, ontketenden zij de Kulturkampf, waarbij ze Duitsland wilden opstoten in de vaart der volkeren en het katholicisme zagen als een ‘achterlijke’, remmende factor. Het katholicisme, met name het kloosterleven en de jezuïeten, werd actief bestreden.

In Nederland had het katholicisme niet de dominante positie die het in Frankrijk had en was het liberalisme minder militant dan in Duitsland. Het liberale kabinet-Thorbecke voerde in 1848 een Grondwet in waarin godsdienstvrijheid centraal stond. De protestanten verloren hun bevoorrechte positie. In 1853 besloot Thorbecke bovendien om toe te laten dat in Nederland de bisschoppelijke hiërarchie werd hersteld.

Veel protestanten zagen dit als een bedreiging van de identiteit van Nederland als ‘protestantse natie’, die eeuwenlang in de officiële vaderlandse geschiedenisverhalen was verkondigd. Diverse predikanten uitten zich zeer fel. De ene predikant verwachtte dat de nieuwe Nederlandse bisschoppen van tevoren goed geschoold zouden zijn in het gebruik van het ‘foltertuig en martelvuur der inquisitie’, een andere waarschuwde Thorbecke ‘dat de paus, als het van hem afhing, tot uwe verbranding adviseren zou’. Een prominente rol in de antipapistische campagne was weggelegd voor het protestantse blad De Fakkel. Dit blad was een podium voor allerlei polemische stukjes. De katholieke krant De Tijd ging hier vervolgens actief tegenin.

Dit uitzonderlijk felle verzet werd bekend als de Aprilbeweging. Het ging hier weliswaar om ongebruikelijk scherpe uitingen, maar antipapisme was onder protestanten zeker geen ongewoon fenomeen. Ook iemand als Guillaume Groen van Prinsterer, de grote politieke voorman van de protestanten in het midden van de negentiende eeuw, keurde het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie resoluut af. Hoewel hij de Aprilbeweging te fanatiek vond, deelde hij de argumenten die door deze beweging naar voren werden gebracht. Hij zag in het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie een toename van de invloed van het Vaticaan en een bedreiging voor de protestantse identiteit van Nederland.

Groens politieke erfgenaam Abraham Kuyper, de vader van de Nederlandse verzuiling, stond niet bekend om zijn antipapisme. Sterker nog: hij werkte decennialang samen met Herman Schaepman, de priester-politicus die in de Tweede Kamer de katholieke fractie leidde. In een commentaar op de Heidelbergse Catechismus probeerde Kuyper de scherpte van Zondag 30 af te zwakken. Dat daarin gesproken werd van de ‘paapse’ Mis, was volgens Kuyper niet bedoeld als scheldwoord. ‘Paaps’ was in die tijd, volgens de politicus, een synoniem voor ‘katholiek’. Hoe mooi het ook was om van Kuyper te horen dat katholieken hier niet werden uitgescholden, de karikatuur die van de Mis werd geschetst én het eindoordeel dat het om een ‘vervloekte afgoderij’ ging, liet hij overeind.

Antipapisme bij de SGP

Niet iedereen was blij dat Kuyper met de katholieken samenwerkte. In 1918 ontstond, min of meer uit verzet tegen Kuypers kerkelijke en politieke visie, de Staatkundig Gereformeerde Partij. Deze zette zich fel af tegen de katholieke kerk. Net als enkele andere kleine, ultra-orthodoxe partijen was de SGP antipapistisch – en zij schaamde zich daar allerminst voor.

In 1925 kende de SGP de grootste politieke overwinning uit haar bestaan. Oprichter en partijleider Gerrit Kersten diende in de Tweede Kamer een motie in, die het kabinet opriep om af te zien van herstel van de diplomatieke banden met het Vaticaan. De oppositie steunde de motie en omdat ook de hervormde kabinetspartij CHU – waarin nog iets van de antikatholieke geest van Groen van Prinsterer leefde – de motie steunde, werd deze aangenomen. Kersten had tijdens deze vergadering, die bekend werd als de ‘Nacht van Kersten’, het kabinet doen vallen.

De SGP hanteert in haar visie alle geijkte vooroordelen jegens de katholieke kerk: katholieken zouden geen goede vaderlanders zijn, het Vaticaan zou politieke macht krijgen in Nederland, katholicisme zou afgoderij zijn, etc. Dit uitte zich niet alleen in 1925: antipapisme bleef lange tijd bestaan bij de SGP. In recente jaren kwam dat vooral tot uiting bij gelegenheden rondom het koningshuis.

Toen prinses Irene in 1963 opgenomen werd in de katholieke kerk, reageerden de protestanten verdeeld. De grote partijen ARP en CHU (later opgegaan in het CDA) vonden dit een persoonlijke afweging voor de prinses. Piet Jongeling, leider van het GPV (in 2000 opgegaan in de ChristenUnie) sprak echter van ‘een zwarte dag’. Dat sentiment werd sterk gedeeld door de SGP. Dit incident laat zien dat antipapisme in Nederland nog steeds bestond, maar een marginaal verschijnsel was geworden.

Het GPV nam afstand van dit antipapisme, nog voordat die partij opging in de ChristenUnie. De SGP bleef volharden. Eind jaren negentig stemde de partij tegen parlementaire goedkeuring van het huwelijk van prins Maurits. Reden voor die tegenstem was dat zijn bruid, Marilène, katholiek was. Ook in de basisbeginselen van de SGP is het antipapisme nog present. In de toelichting bij het beginselprogramma van de partij, geschreven in 2003, haalt de SGP artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis aan. Dit is voor deze partij een zeer relevant artikel, waar het gaat om de rol die de overheid heeft:

‘“Bevorderen” en “weren” zijn woorden die ook daar [in art. 36 NGB] worden gebruikt. In de oude tekst ging het over afgoderij en valse godsdienst, terwijl hier wordt gesproken van ongeloofspropaganda, valse religies en anti-christelijke ideologieën. Het gaat niet alleen om de strijd tegen de Rooms-katholieke Kerk, maar tegen alles wat zich tegen God en Zijn woord verheft.’

Dat de SGP veranderd is, blijkt uit bovenstaande stelling dat zij blijkbaar niet alleen meer de katholieke kerk als ‘afgoderij en valse godsdienst’ beschouwt. Momenteel richt de partij zich vooral tegen de islam.

Antipapisme is echter in de achterban van de SGP nog steeds manifest. In 2013 ontstond bijvoorbeeld in hetReformatorisch Dagblad, een krant die vooral de SGP-achterban bedient, een discussie over de aandacht voor het aftreden van paus Benedictus XVI en aantreden van paus Franciscus. De discussie draaide om de vraag of de paus de antichrist was, of dat hij ‘slechts’, zo bepleitten de meer ‘ruimdenkende’ opiniemakers, kenmerkenvan de antichrist had. Kortom, antipapisme is uit deze kringen nog lang niet verdwenen.

Het antipapisme onder deze groep protestanten is ‘indirect’ geworden, constateert Wartena. Dat wil zeggen, dat men antipapisme niet wil afzweren, omdat men dit zou zien als een relativering van de protestantse belijdenissen. Dus kiest men de oplossing om steeds meer over antipapisme te zwijgen. Het ‘indirecte antipapisme’ blijkt uit de grote steun die in deze kringen nog bestaat voor de Stichting In de Rechte Straat. Deze stichting is opgericht door de ex-priester Herman Hegger en heeft als doel om het katholicisme te bestrijden en priesters te helpen bij het verlaten van de Kerk. Hegger zelf was lange tijd fel antipapistisch. Het bekendste voorbeeld daarvan is zijn boek Moeder, ik klaag u aan (1958). Op latere leeftijd werd Hegger milder jegens het katholicisme en schreef hij het veel positiever getoonzette Bijbelse elementen bij rooms-katholieke mystici (1990).

Amerikaans antipapisme

In de VS is antipapisme nog een stuk minder marginaal dan in Nederland. Een bekend voorbeeld vormt de Ku Klux Klan. Deze beweging van blanke protestanten was niet alleen racistisch, maar zag ook de katholieke Kerk als een grote bedreiging. Dit antipapisme speelde vooral bij de ‘tweede Klan’, die in de jaren twintig van de vorige eeuw op haar hoogtepunt vijf miljoen leden had. Onder andere deze cartoon uit 1926 laat zien hoe de Klan het katholicisme beoogde te overwinnen.

In 1949 zorgde American freedom and Catholic power van Paul Blanshard voor veel ophef. Het oude vooroordeel van de ‘dubbele loyaliteit’ van katholieken speelde in dit boek een grote rol. Een katholiek, trouw aan de Wereldkerk, kon nooit een goede Amerikaan zijn. Jenkins stelde dat dit boek weliswaar niet opriep tot geweld, maar dat de oproep tot ‘verzet’ tegen het katholicisme vlak na de Tweede Wereldoorlog wel degelijk als zodanig verstaan kon worden.

De fundamentalistische protestantse schrijver Jack Chick gaf in zijn zogenoemde ‘Chick tracts’ veel aandacht aan het katholicisme. Deels was dit de gebruikelijke protestantse kritiek op de verering van Maria, de betekenis van de Eucharistie (Chick sprak van death cookies) en het opwerpen van de vraag of katholieken eigenlijk wel christenen zijn. Chick gaat echter een forse stap verder als hij stelt dat de katholieke Kerk het centrum is van een wereldwijd complot en onder andere de islam, het communisme en het nazisme heeft gecreëerd. Zo houdt hij antipaapse mythes over complotten en seksuele uitspattingen in stand. Een veel recentere katalysator voor dergelijke mythes over complotten en geheime ordes is het werk van de schrijver Dan Brown (bekend van De Da Vinci code enHet Bernini mysterie).

Antipapisme bloeide eventjes op toen in 1960 John F. Kennedy de eerste katholieke president van de VS werd. Tevens is er een aantal ex-seminaristen en ex-priesters die stevige en eenzijdige kritiek (à la Hegger) uiten op de katholieke Kerk. John Cornwell is het bekendste voorbeeld van een auteur die, op basis van gekleurde bronnen, het controversiële Hitler’s Pope schreef, waarin een zeer negatief beeld werd geschetst van paus Pius XII en de rol van het Vaticaan in de Tweede Wereldoorlog. Een tweede voorbeeld is de (katholieke) historicus Gary Wills, die kritiek uitoefende op katholieke standpunten met betrekking tot abortus en homoseksualiteit en die in Papal Sin de kerkelijke hiërarchie bekritiseerde. De voormalige priester James Carroll schreef in 2001 Constantine’s Sword, waarin hij uitgebreid documenteerde hoe antisemitisme tot het wezen van de Kerk zou behoren. Hij wijst op antisemitische sentimenten bij Augustinus, Bernardus en recente pausen zoals Pius XII, Johannes XXIII en Johannes Paulus II.

De vraag bij deze auteurs is uiteraard, in hoeverre zij antipapisme bedrijven. In de geschiedenis van de Kerk is regelmatig felle kritiek geuit op allerlei misstanden, ook door katholieke intellectuelen. Dat het debat uiterst gevoelig is, wordt duidelijk uit de reactie van de joodse historicus David G. Dalin op de publicaties van bovengenoemd trio. Hij betichtte hen niet alleen van antipapisme, maar vond ook dat ze het antisemitisme en de Holocaust misbruikten om hun eigen hervormingsagenda voor de katholieke Kerk te bepleiten.

Seculier antipapisme

De laatste decennia overheersen in de westerse wereld het antipapisme en antikatholicisme uit seculiere en atheïstische hoek. Zo brak er in Nederland een relletje uit toen in 1979 de VPRO een documentaire uitzond onder de titel ‘Geloof: RK, of hoe menigeen gelooft dat de paap toch altijd uit de mouw komt’. Hierin werd het katholicisme vooral geassocieerd met machtsstreven en ‘fout’ zijn in de oorlog. Vervolgens ging men in op de machtspositie van katholieken in het pas gevormde CDA. De makers stelden suggestieve vragen als ‘zou u katholieken wantrouwen?’ en ‘benauwt het u wat er in de naam van de katholieke kerk is gebeurd?’. Documentairemaakster Netty Rosenfeld verklaarde dat zij het CDA met deze docu ‘een trap na’ wilde geven. Wartena trekt daaruit de conclusie dat hier sprake is van ‘politiek antipapisme’.

Een ander voorbeeld dat Wartena noemt, is het massale verzet in Nederland tegen het bezoek van paus Johannes Paulus II in 1985. Het lied van Harry Vermegen en Henk Spaan, ‘Popie Jopie’, kan gezien worden als satirisch antipapisme. Bij deze uitbarsting constateert Wartena dat bij de jongere generaties de kennis over het katholicisme sterk was verminderd. De kritiek op de paus was gericht op diens ‘conservatisme’ in ethische zin en kende daarmee een inhoudelijke basis – maar was tegelijk sterk eenzijdig en gebaseerd op vrees en afkeer van de mogelijke invloed die hij in Nederland zou kunnen uitoefenen.

Overtuigde atheïsten lanceren de laatste decennia harde aanvallen op de Kerk en de paus. Het bekendste voorbeeld hiervan vormen de uitspraken van de Britse bioloog Richard Dawkins. In 2010 verzamelde hij alle mogelijke vormen van antipapisme in een artikel in The Washington Post:

"Should the pope resign?" No. As the College of Cardinals must have recognized when they elected him, he is perfectly – ideally – qualified to lead the Roman Catholic Church. A leering old villain in a frock, who spent decades conspiring behind closed doors for the position he now holds; a man who believes he is infallible and acts the part; a man whose preaching of scientific falsehood is responsible for the deaths of countless AIDS victims in Africa; a man whose first instinct when his priests are caught with their pants down is to cover up the scandal and damn the young victims to silence: in short, exactly the right man for the job. He should not resign, moreover, because he is perfectly positioned to accelerate the downfall of the evil, corrupt organization whose character he fits like a glove, and of which he is the absolute and historically appropriate monarch.
No, Pope Ratzinger should not resign. He should remain in charge of the whole rotten edifice – the whole profiteering, woman-fearing, guilt-gorging, truth-hating, child-raping institution – while it tumbles, amid a stench of incense and a rain of tourist-kitsch sacred hearts and preposterously crowned virgins, about his ears.

Dawkins zocht ook andere malen de publiciteit met antipaapse uitspraken. Hij hanteert daarbij, net als in het bovenstaande, meestal een spottende toon. Hij is echter serieus, wat bleek uit de steun die hij in 2010 gaf aan een pleidooi om paus Benedictus XVI te berechten voor misdaden tegen de menselijkheid. In zijn invloedrijke boek God als misvatting(The God Delusion) stelde hij dat de psychologische schade die kinderen wordt aangedaan ‘door hen überhaupt katholiek op te voeden’ groter is dan de schade die zij oplopen door seksueel misbruik.

In Nederland leeft antipapisme vooral online, op blogs. Een bekend voorbeeld is GeenStijl, dat een niet mis te verstane oproep deed:

Afbreken die kerk, steen voor steen, stuk voor stuk. Te beginnen met die hufter van een Bodar. Ze hebben duizenden jaren de tijd gehad om het goed te doen of goed te maken en de schofterigheid, massamanipulatie en zelfbevlekking is alleen maar erger geworden. […] Wie alsnog deze gore pedoreligie wil belijden en zich ermee wil associëren, doet dat maar thuis.

Natuurlijk dient hierbij aangetekend te worden dat GeenStijl opgericht is om te polemiseren, maar de stereotypen en het omschrijven van het katholicisme als ‘pedoreligie’ zijn moeilijk te zien als alleen satire. Dezelfde kritiek is zichtbaar bij publicist Bart Schut, die in een artikel op Joop.nl het Vaticaan een schurkenstaat noemde die erger was dan Cuba, Noord-Korea en Iran.

Wellicht is hier inderdaad sprake van ‘the last acceptable prejudice’, zoals Philip Jenkins stelt. Antikatholieke of antipapistische uitlatingen, hoe scherp ook, lijken weinig verzet op te roepen. Het debat over Jenkins’ prikkelende boek is echter nog lang niet voorbij. Zo blijft ook de vraag, welke uitingen wel, en welke niet antipapistisch zijn, open voor debat. De meest recente videoclip van David Bowie bijvoorbeeld, uitgekomen in 2013 bij de single ‘The Next Day’. Alle negatieve stereotypen over het katholicisme komen aan bod. Antipapisme? Of artistiek spelen met vooroordelen? De discussie over antipapisme kent geen einde.


Bron: Tilburg School of Catholic Theology