Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Hans van Loon
Dossiers » Diatessaron » introductie » Diatessaron

Diatessaron

Eerst zal de structuur van evangelieharmonieën meer in het algemeen worden besproken, vervolgens zullen we stilstaan bij de overlevering van evangelieharmonieën en ten slotte zullen wij de vraag onder ogen zien of de oorspronkelijke tekst van het Diatessaron te reconstrueren is.

De structuur van een evangelieharmonie

Een evangelieharmonie wordt gekenmerkt door het feit dat deze uitsluitend gegevens bevat die wij ook in de vier canonieke evangeliën aantreffen. Er zijn namelijk uit de middeleeuwen ook levens van Jezus bekend die elementen bevatten die ontleend zijn aan apocriefe evangeliën. Dit treffen wij aan in de berichten over de jeugd van Jezus, die in de evangeliën zeer sober zijn. Zo wordt Jozef in die levens van Jezus nog wel eens voorgesteld als een oude man. Die voorstelling is ontleend aan het Protevangelie van Jakobus, waarin ons verteld wordt dat Jozef door de priesters was aangewezen om het jonge meisje Maria te beschermen. Ook ontbreken in evangelieharmonieën bepaalde stichtelijke toespitsingen, die wij wel kunnen vinden in andere levens van Jezus, die vaak met het oog op de meditatie zijn geschreven.

Er zijn twee methodes om de teksten van de vier evangeliën met elkaar te harmoniseren. Bij de eerste methode worden de parallelle berichten zodanig met elkaar verweven, dat er geen doublures meer zijn. De andere methode is om de parallelle berichten over of de woorden van Jezus naast elkaar te plaatsen. In dat geval komt een evangelie­harmonie zeer dicht bij een synopse. Maar meestal worden toch ook, wanneer deze methode gebruikt wordt, bepaalde zinnen uit de evangeliën weggelaten.

Wij treffen echter in de middeleeuwen een evangelieharmonie aan waarin alle verhalen over en woorden van Jezus zijn opgenomen. Dit werk van de Parijse kanselier Jean Gerson wordt een Monotessaron genoemd. Er wordt hierin dan ook veel herhaald. Een voorbeeld, dat dit illustreert, treffen wij aan in het begin van de geschiedenis van de verzoeking van Jezus, waarin de elementen uit de vier evangeliën als volgt zijn verwerkt: ‘Jezus keerde echter vol van de Heilige Geest terug van de Jordaan (Luc.). En terstond dreef de Geest hem uit in de woestijn (Marc.). En hij werd door de Geest naar de woestijn gebracht (Luc.).’

In de andere evangelieharmonieën worden de gegevens toch meer geharmoniseerd, waarbij ook elementen worden weggelaten. Dit gebeurt vooral in die gedeelten waar parallelle teksten met elkaar geharmoniseerd worden, zoals in de Bergrede. Zo worden in het Middelnederlandse Diatessaron de Bergrede van Matteüs 5 en de Veldrede van Lucas 6 zodanig met elkaar verweven dat de tekst van Lucas door die van Matteüs verdrongen wordt.

In tegenstelling daarmee kunnen de geboorteverhalen van zowel Matteüs als van Lucas in de harmonisering gehandhaafd worden. De volgorde van de voorgeschiedenis van Jezus’ optreden is dan als volgt: de komst van het Woord (Joh. 1:1-5); de geboorte van Johannes de Doper en de aankondiging aan Maria (Luc. 1); het geslachtsregister (Matt. 1:1-17; de ontdekking door Jozef van de zwangerschap van Maria (Matt. 1:18-24); de geboorte van Jezus en de naamgeving (Luc. 2:1-21); de voorstelling van Jezus in de tempel (Luc. 2:22-39); de aanbidding door de magiërs (Matt. 2:1-12); de vlucht naar Egypte en de kindermoord in Betlehem (Matt. 2:13-23); de twaalfjarige Jezus in de tempel (Luc. 2:40-52). Aan het geslachtsregister van Matteüs wordt dan een samenvatting van het geslachtsregister van Lucas toegevoegd (Luc. 3:23-38).

Overlevering van het Diatessaron

Van het Diatessaron van Tatianus is slechts een klein fragment van de oorspronkelijke tekst bewaard gebleven. Dit fragment, dat uit 14 regels bestaat, is teruggevonden in de kerk van het in Syrië gelegen Doura Europos. Het betreft een stukje tekst van het Johannesevangelie, nl. het verhaal van Jozef van Arimatea. De taal van dit fragment is het Grieks, waaruit geconcludeerd zou kunnen worden dat Tatianus, wiens apologie in het Grieks is overgeleverd, dit werk in deze taal heeft geschreven. Maar vooral in het Syrische taalgebied wordt melding gemaakt van dit werk, en het is bekend dat in het begin de Syrische kerk dit werk gebruikte als haar evangelie in plaats van de gescheiden evangeliën. Er dient dus rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat de oorspronkelijke taal van het Diatessaron het Syrisch is geweest. Immers de Syrische theoloog Efrem heeft een commentaar daarop geschreven, waarvan een gedeelte ons in het Syrisch is overgeleverd, maar dat ons volledig is overgeleverd in de Armeense vertaling.

Verder zijn wij aangewezen op vertalingen, waarvan niet bewezen is dat zij teruggaan op het Diatessaron van Tatianus. Het meest waarschijnlijke is dit voor de oosterse Diatessarons, omdat christelijke werken in het Arabisch of het Perzisch vaak vertalingen zijn uit het Syrisch. Zo bezitten wij van de volledige tekst van het Diatessaron een Arabische vertaling. Deze tekst is voor ons waardevol, omdat deze ons inzicht verschaft in de opbouw van deze evangelie­harmonie. Bovendien beschikken wij over een evangelieharmonie in het Perzisch, die in opbouw sterk afwijkt van het Arabische Diatessaron.

Ook in het Westen treffen wij verschillende evangelieharmonieën aan, die meest uit de middeleeuwen stammen en die mogelijk teruggaan op het Diatessaron van Tatianus. De vroegste met een Latijnse tekst is te vinden in de Codex Fuldensis, een Vulgaat-handschrift van het gehele Nieuwe Testament, waarin de bisschop van Capua, Victor, in plaats van de vier afzonderlijke evangeliën een evangelieharmonie heeft verwerkt. In zijn voorwoord, dat hij in 546 schreef, vermeldt hij in het bezit hiervan gekomen te zijn, waarna hij onderzoek naar de auteur ervan heeft gedaan. Hij noemt dan Tatianus, die, zoals hij schrijft, zijn evangelieharmonie de naam diapente heeft gegeven. Deze term heeft aanleiding gegeven tot de veronderstelling dat Tatianus nog een vijfde ons onbekend evangelie gebruikt zou hebben, mogelijk, zoals Hugo de Groot al in zijn Annotationes opmerkt, het Evangelie der Hebreeën. Aangezien het echter een muzikale term betreft, is het ook mogelijk, dat Tatianus deze term gebruikt, omdat er tussen het eerste en het vijfde interval een ruimte is van vier intervallen.

Een tweede Latijnse evangelieharmonie vinden wij in een codex die zich in het klooster van Sankt Gallen bevindt, een evangeliehandschrift met twee kolommen. De linker kolom bevat de Latijnse evangelieharmonie, die geheel overeenstemt met de Codex Fuldensis, de rechter kolom een Oudhoogduitse tekst van deze evangelieharmonie. Omdat deze tekst verschillende lezingen bevat die wij niet aantreffen in de Latijnse parallel, is het onwaarschijnlijk dat deze een directe vertaling van de Latijnse tekst in de rechter kolom is. Deze tekst is de oudste in een westerse volkstaal geschreven evangelieharmonie.

Hoewel niet in strikte zin een evangelieharmonie, moet in dit verband ook de Heliand, een Oudsaksisch epos over het leven van Jezus, tussen 822 en 840 geschreven, genoemd worden. Volgens verschillende studies zou de dichter van dit epos gebruik gemaakt hebben van een Latijnse versie van het Diatessaron, die afwijkt van en wellicht ouder is dan de Codex Fuldensis. Verder zijn er verschillende evangelie­harmonieën in de verschillende volkstalen te noemen, die in de latere middeleeuwen zijn ontstaan. Zo zijn er verschillende handschriften met een Middel­neder­landse evangelie­harmonie, het zogenaamde Limburgse Leven van Jezus, waarvan het Luikse handschrift het meest bekend is geworden. Maar ook zijn er twee evangelie­harmonieën in het Italiaans, een in het Toscaanse en een in het Venetiaanse dialect. Tenslotte kan in dit verband ook een Middelengelse evangelie­harmonie genoemd worden, namelijk de Pepysian Harmony, die in het bezit geweest was van de Engelse dagboekschrijver Samuel Pepys. Aangenomen wordt dat deze laatste harmonie een Franse Vorlage heeft gehad.

Is de oorspronkelijke tekst van het Diatessaron te reconstrueren?

Omdat de oorspronkelijke tekst van het Diatessaron van Tatianus vrijwel niet bewaard is gebleven, zijn wij hiervoor aangewezen op de verschillende vertalingen van dit werk. Hiervan is het echter niet zeker dat zij teruggaan op de oorspronkelijke tekst. Het meest waarschijnlijk is dit voor de versies in het Arabisch en het Perzisch, omdat in die talen de vertalingen van christelijke teksten meestal gebaseerd zijn op Syrische teksten. De Arabische vertaling heeft weliswaar de meest volledige tekst van het Diatessaron, maar deze heeft het bezwaar dat de tekst hiervan in hoge mate is aangepast aan die van de standaard Syrische vertaling van het Nieuwe Testament, de Peshitta. De Perzische Harmonie daarentegen wijkt wel in opbouw sterk af van de Arabische vertaling, maar hierin lijkt de tekst minder aangepast te zijn aan de Peshitta.

In het Westen lijkt dan wel de Latijnse Codex Fuldensis een belangrijke getuige te zijn, maar voor de reconstructie van de oorspronkelijke tekst is deze vertaling van weinig waarde, omdat de tekst hiervan sterk aangepast is aan de Vulgaat. Deze geldt dan ook als één van de Vulgaat-handschriften van het Nieuwe Testament. En wat de verschillende evangelieharmonieën in de volkstalen betreft, deze zijn waarschijnlijk vertalingen van een Latijns Diatessaron, hetzij de Codex Fuldensis, hetzij een andere Latijnse tekst. Want omdat die evangelie­harmonieën een tekst hebben die op verschillende punten afwijkt van de Codex Fuldensis, zou er volgens een hypothese een ouder en minder gevulga­­ti­seerd Latijns Diatessaron geweest zijn, dat ten grondslag ligt aan die evangelie­­harmonieën, zoals de Middel­­neder­landse evangelie­­harmonie. Deze hypothese is gelanceerd door G. Quispel, volgens wie een Latijnse evangelie­harmonie die door de 9e-eeuwse missionaris Liudger is gebruikt, de bron zou zijn van de lezingen die afwijken van de Vulgaat, die wij in die evangelieharmonieën aantreffen.

G.C. de Bruin, die uitgaven van de verschillende handschriften van het Middelnederlandse Diatessaron heeft verzorgd, heeft deze hypothese bestreden. Hij zoekt de oorzaak van deze afwijkende lezingen in het feit dat er verklarende glossen aan de tekst zijn toegevoegd, d.w.z. verklarend materiaal uit bijbelcommentaren van met name Hieronymus, Augustinus, Beda Venerabilis en Hrabanus Maurus. Zo bestaat er ook een hele verzameling van zulke verklarende glossen, de Glossa Ordinaria.

Dezelfde bezwaren tegen deze hypothese worden door Ulrich Schmidt in een recente publicatie naar voren gebracht. Daar komt nog bij dat ook de tekst van de Vulgata in de middeleeuwen een ontwikkeling heeft doorgemaakt, waarbij het opvallend is dat in veel latere handschriften de invloed van de Oudlatijnse bijbelvertaling te bespeuren valt. Volgens Schmidt is de hypothese van het Oudlatijnse Diatessaron ‘unnecessarily complicated’ en ‘anachronistically founded’. De hypothese is zeer gecompliceerd, omdat de evangelie­harmonieën in de volkstalen niet steeds dezelfde van de Codex Fuldensis afwijkende lezingen hebben. Verder wordt er in deze hypothese anachronistisch gewerkt, omdat de tekst van harmonieën in de volkstalen uit de twaalfde of de dertiende eeuw vergeleken wordt met de Codex Fuldensis uit de zesde eeuw. De tekst zou eigenlijk vergeleken moeten worden met die van Latijnse evangelie­harmonieën uit de twaalfde eeuw, iets waaraan nog niet gewerkt is, omdat gedrukte uitgaven hiervan nog ontbreken.

De vraag is nu, of er criteria zijn om de oorspronkelijke tekst van het Diatessaron te kunnen vaststellen. In deze heeft de Amerikaanse geleerde William Petersen, die een omvangrijk werk over de studie van het Diatessaron geschreven heeft, een belangrijke bijdrage geleverd. Volgens hem zijn er hiervoor eigenlijk drie vuistregels. Ten eerste moet een bepaalde lezing zowel in de oosterse als de westerse tak van het Diatessaron gevonden worden om als oorspronkelijk beschouwd te kunnen worden. In de tweede plaats mag een lezing niet gevonden worden in niet-Diatessaron-teksten waaraan een versie van het Diatessaron deze ontleend kan hebben. In de derde plaats is het niet uitgesloten dat in andere levens van Jezus of zelfs in bepaalde teksttradities, zoals in de Oudlatijnse bijbelvertaling, lezingen van het Diatessaron worden aangetroffen.

Volgens deze criteria kunnen wij in het verhaal over Jezus’ intocht in Jeruzalem een lezing die hieraan voldoet, vinden. In de tekst van Matteüs lezen wij hier dat de mensen takken op de weg uitspreidden. In de Syrische vertaling, die hier door het Diatessaron beïnvloed kan zijn, komen wij echter de lezing tegen dat de mensen takken op de weg wierpen. Deze lezing treffen wij ook aan in het Venetiaanse Diatessaron en in het Luikse handschrift van het Middelnederlandse Diatessaron: ‘ende worpense op de weg’.

Een ander voorbeeld van een dergelijke lezing vinden wij in de geschiedenis van Jezus’ verzoeking in de woestijn. In het Luikse handschrift van het Middelnederlandse Diatessaron komen wij de woorden tegen: ‘Doe namene de euele gheest ende vurdene op enen berch’ (Toen nam de slechte geest hem en voerde hem op een berg). Hier is duidelijk sprake van een harmonisering van Matteüs 4:8 (nam hem) en Lucas 4:5 (voerde hem), die wij ook aantreffen in de Armeense vertaling van de commentaar op het Diatessaron van Efrem: ‘Hij nam hem, leidde hem en bracht hem op een berg.’ Overigens heeft ook de Syrus Sinaiticus, een van de handschriften van de Oudsyrische vertaling dezelfde harmonisering. Aangezien het Diatessaron in de eerste eeuwen van het christendom in Syrië de meest gebruikte evangelietekst was, is het niet onmogelijk dat wij hier invloed van het Diatessaron bespeuren.

Een derde voorbeeld is de weergave van Johannes 1:29 in het bovengenoemde Luikse handschrift: ‘Dat is dat Gods lamp’ (Dat is het lam van God; ‘dat’ i.p.v. ‘zie’). Ook hiervan komen wij parallellen tegen in de Oosterse versies van het Diatessaron. Zo lezen wij in de commentaar van Efrem: ‘Zie, dit is het lam van God’, en in het Arabische Diatessaron: ‘Dit is het lam van God.’ In de laatste versie ontbreekt het woord ‘zie’. Ook het Oudsaksische epos, de Heliand, waarin ook sporen van het Diatessaron te ontdekken zijn, is een getuige van deze lezing: ‘Thit is that lamb godes’ (Dit is dat lam van God).

Zo is de studie van het Diatessaron een boeiend, doch ook een controversieel terrein van onderzoek. Dit geldt zowel voor het onderzoek van de afzonderlijke evangelieharmonieën als ook voor dat naar de oorspronkelijke tekst van Tatianus’ Diatessaron. Een goede bezinning over de juiste methode is daarom goed op zijn plaats en de huidige discussie hierover kan zeer verhelderend werken.

(door Jaap van Amersfoort)



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Jaap van Amersfoort.