Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Liuwe Westra
Dossiers » Weduwen in de vroege kerk » introductie » Weduwen in de vroege kerk

Weduwen in de vroege kerk

De Grieks-Romeinse wereld en de vroege kerk


Zowel in het hellenistische jodendom als in de rest van het Griekse oosten hadden met name oudere weduwen een weinig benijdenswaardige positie. Zij waren als regel afhankelijk van de steun van derde. Alleen in de steden kwam het voor dat een oudere weduwe over voldoende middelen beschikte om zelfstandig te leven, en kon zij een zekere mate van aanzien verwerven. Jongere weduwen werden geacht te hertrouwen, maar waarschijnlijk deed slechts 35 % van deze groep dat ook daadwerkelijk.

Jezus’ aandacht voor vrouwen, die met name bij Lucas duidelijk aan te wijzen is, was in diens tijd iets bijzonders. Normaliter waren zij tweederangs burgers, in de groep van Jezus kwam hun positie tenminste dichter bij een vorm van gelijkwaardigeheid. In de brieven van Paulus vinden we daar iets van terug. De interessantste plaats is 1 Timoteüs 5: 3-16. Volgens Paulus is de zorg voor weduwen weliswaar de eerste verantwoordelijkheid van kinderen of andere familie, maar zijn die er niet, dan moet de gemeente voor hen zorgen. Bijzonder is, dat hij suggereert dat er binnen de gemeente een soort officiële ‘stand’ van weduwen was, waarvan met het lidmaatschap moest aanvragen. Ook latere, tweede-eeuwse bronnen (Ignatius Brief aan Smyrna 13, 1, Handelingen van Petrus 19-21, Lucianus Peregrinus 12) suggereren dat er bij een christelijke gemeente in principe een duidelijke groep weduwen hoorde. Dit is misschien de verklaring voor het feit dat Paulus in 1 Korintiërs 7: 8-9 een vraag beantwoordt die in de toenmalige maatschappij geen vraag was: Mogen weduwen hertrouwen?

In de traditionele Romeinse samenleving bestond het ideaal dat vrouwen na de dood van hun man zijn gedachtenis trouw bleven en niet opnieuw huwden. Ook was het erfrecht in Rome gunstiger voor vrouwen, en dus voor weduwen. In de praktijk echter was de druk in de meeste gevallen groot om toch opnieuw te trouwen, en waren de weduwen die deze kans niet kregen weinig benijdenswaardig. In de oudste bronnen voor de gemeente in Rome zien we dan ook opnieuw dat de weduwen een aparte groep waren, die voor hun levensonderhoud van de gemeente afhankelijk waren. Bisschop Cornelius beroemt zich er op zeker moment op, dat de kerk meer dan 1500 weduwen en andere behoeftige personen ondersteunt. In de Traditio Apostolica, overigens een tekst waarvan de Romeinse oorsprong niet zeker is, wordt expliciet gesteld dat een weduwe toetreedt tot de ‘orde’ door gebed, niet door handoplegging. Ook de taak van de orde wordt daar genoemd: bidden en vasten, samen met de ‘orde’ van maagden. Catechumenen konden pas worden gedoopt, als ze daadwerkelijk deelnamen aan de ondersteuning van deze groepen.

In Carthago schrijft Tertullianus vrij uitgebreid over weduwen en hun rechten en plichten in de kerk. Hijzelf is bepaald een tegenstander van hertrouwen, maar verder lijkt de situatie op die in Rome. Om lid te worden van de ‘orde’ moeten weduwen 60 jaar oud zijn en kinderen hebben; ze hebben een taak in de catechese, en mogen samen met de presbyteri en de diakenen bij de bisschop zitten.

Syrië en Egypte


In de meer ‘oosterse’ gebieden ontmoeten we een ander beeld. In Syrische kerkordeliteratuur wordt het hertrouwen van weduwen uitdrukkelijk ontmoedigd, als is het voor jongere vrouwen soms de beste oplossing. Uit deze bronnen wordt echter ook duidelijk, dat een weduwe in deze wereld een grote bewegingsvrijheid had. Waarschijnlijk is aan het netwerk van oudere vrouwen te danken dat de kerk in deze regio (en mogelijk wel in het hele Romeinse Rijk) zo snel groeide. Er werd niet openlijk geëvangeliseerd of gepreekt, en mensen kwamen dus alleen via persoonlijke contacten in aanraking met christenen. Weduwen, die door de kerk van een zeker bestaansminimum waren verzekerd, konden vrijelijk bezoeken afleggen en hadden de tijd om mensen uit te leggen wat het christelijk geloof betekende. Ook hier wordt een ‘orde van weduwen’ genoemd: hun taak is bidden, vasten, goede werken doen, bezoeken afleggen, maar georganiseerd geloofsonderricht en dopen wordt hun verboden - wat waarschijnlijk betekende dat ze het soms wel deden.

In Egypte getuigt Clemens van Alexandrië van een ‘weduwenstand’: zij mogen wel onderricht geven, maar alleen aan andere vrouwen.

Blijkbaar zijn de weduwen als groep zo succesvol, dat op zeker moment een orde van ‘diaconessen’ in het leven wordt geroepen: dit zijn bij voorkeur jongere vrouwen, die grotere verantwoordelijkheden krijgen dan de weduwen, maar duidelijk minder zelfstandig kunnen optreden. Vanaf dit moment zien we de orde van weduwen in belang afnemen.

Het gekerstende rijk


In de late oudheid zijn er echter andere ontwikkelingen, die maken dat weduwen zich in blijvende publieke aandacht kunnen verheugen. Bij alle grote kerkvaders ontstaat nu een grote voorkeur, voorzover dat woord van toepassing is, op de blijvende weduwstaat: er wordt geen verschil meer gemaakt tussen rijk en arm, oud en jong, met en zonder kinderen. Dit heeft te maken met de opkomst van de ascese (versterving van het lichaam) als christelijk ideaal. Nog hoger dan de weduwstaat wordt echter de blijvende maagdelijkheid aangeslagen. Alle grote kerkvaders die hierover schrijven (Augustinus, Hieronymus, Johannes Chrysostomus, Ambrosius) zijn het hierover eens.

Het lijkt erop, dat door dit kerkelijk ideaal ook de wetgeving werd bijgekleurd: privileges voor gehuwden werden afgeschaft, en er kwamen strenge straffen te staan op het ontvoeren of zelfs verkrachten van vrouwen die hadden gekozen voor de maagdelijkheid of blijvende weduwstaat. Deze wetgeving functioneerde in sommige gevallen duidelijk als steun in de rug voor vrouwen, die door familie of omgeving anders tot een (tweede) huwelijk zouden zijn gedwongen. Basilius de Grote vertelt hoe hijzelf een keer een jonge weduwe in huis had genomen, en daarom voor de rechter werd gesleept, waarschijnlijk op een aanklacht van haar familie. Vrouwen in de stad gingen vervolgens de straat op en bedreigden de rechter zelfs met lange haarnaalden. Blijkbaar herinnerde de rechter zich toen pas de recente wetgeving, en liet hij weduwe en bisschop ongedeerd gaan. Overigens werd deze wetgeving in de vijfde eeuw ook al weer versoepeld: het maagdelijkheidsideaal was toen al weer over zijn hoogtepunt heen.

Uit beschrijvingen van Hieronymus weten we, dat niet alle vrijwillig niet-hertrouwde weduwen dit deden uit godsdienstige idealen: dat deze idealen door de kerk breed werden gedragen, gaf hun echter nu wel de ruimte in grotere zelfstandigheid te leven dan voorheen mogelijk was geweest. Aan de andere kant horen we van hem ook van weduwen, die wel vanuit genoemd ideaal alleen bleven, een prominente rol speelden in het kerkelijk leven, en soms zelfs grote kapitalen aan de kerk schonken of nalieten - dit uiteraard onder luid protest van hun kinderen of verwanten, die dit beschouwden als een aanslag op het familiekapitaal. Zo ontving Hieronymus voor zijn klooster in Bethlehem grote schenkingen van de weduwen Paula, Furia en Marcella, en ondersteunde de weduwe Olympias de kerkvaders Gregorius van Nyssa en Nectarius.

Niet alle kerkleiders waren daarvan echter evenzeer gediend: het kwam ook voor dat rijke weduwen hun invloed lieten gelden in kerkelijke conflicten, zoals onder andere Johannes Chrysostomus tot zijn schade moest ondervinden.

Overzicht


Aan het begin van de christelijke jaartelling stonden oudere vrouwen, die veelal weduwe waren, onderaan de sociale ladder. Zij hadden geen enkel aanzien en waren voor hun levensonderhoud volstrekt afhankelijk van derden. Deze groep wordt door de kerk voor het eerst voor vol aangezien, en ontpopt zich als ambassadeur voor het nieuwe geloof. In de tweede eeuw moeten de weduwen een significant groot deel van de kerk hebben gevormd, zodat er een officiële ‘weduwenorde’ wordt ingesteld met welomschreven rechten en plichten. Als de kerk in de derde eeuw meer evenwichtig is opgebouwd, moeten de weduwen plaats maken voor ‘diaconessen’.

Echter, door de opkomst van het ascetisch ideaal in de vierde eeuw krijgt de weduwe een nieuwe kans: voor iedere weduwe wordt het ongetrouwd blijven nu een hoog gewaardeerd ideaal. Dit biedt weduwen, en vrouwen in het algemeen, in en buiten de kerk de mogelijkheid van een ongekende zelfstandigheid buiten het huwelijk.

(door Jan N. Bremmer)


Bron: Tilburg School of Catholic Theology