De kritiek op de godsdienstige vervreemding

Om de kritiek van Marx op de verschillende vormen van vervreemding te analyseren gaan we uit van zijn houding tegenover de religie. De zogenaamde transformatieve methode die hij daarin gebruikt staat namelijk model voor zijn kritiek op alle andere vormen van vervreemding. Marx heeft deze methode ontleend aan zijn tijdgenoot Ludwig Feuerbach (1804-1872). In zijn werk geeft Feuerbach een uitvoerige analyse van de christelijke religie. Hij beschouwt haar vanuit een antropologische invalshoek, d.w.z. hij ziet de godsdienst als een schepping van de mens. De mens schept zich een God, doordat hij op Hem de hoogste eigenschappen van de hele mensheid werpt (projecteert) en zich zo in God vervreemdt van zijn eigen wezen. Op die manier vindt er in de religie een omkering (transformatie) plaats van de ware verhoudingen tussen de mens en God, het eigenlijke subject en zijn eigenschappen. De mens is eigenlijk het scheppende element, het reële subject, maar in de religie wordt hij tot het schepsel van datgene wat hij eigenlijk zelf tot stand heeft gebracht. Het eigenlijke subject (de mens) wordt tot een eigenschap (schepsel) van God, terwijl God (een schepping van de mens) tot subject (schepper) wordt. Zo verarmt en vermindert de mens zichzelf in dezelfde mate als dat hij zich een God schept, waarin hij zijn eigen wezen projecteert en zich van zichzelf vervreemdt. Om de vervreemding op te heffen moeten de religieuze opvattingen (opnieuw) omgekeerd (getransformeerd) worden. We moeten niet uitgaan van God, maar van de mens en de natuur. Het is niet zo dat God de mens geschapen heeft naar zijn beeld en gelijkenis, maar omgekeerd heeft de mens God geschapen. De religieuze illusie moet dus vernietigd worden, opdat de mens in zichzelf de eigenschappen kan terugplaatsen die hij op vervreemdende wijze aan God toekende.

In zijn godsdienstkritiek vertrekt Marx van Feuerbachs inzicht dat de mens de godsdienst maakt en de godsdienst niet de mens. Maar toch gaat hij bij het zoeken van een verklaring van de religieuze projectie veel verder. Feuerbach heeft volgens Marx de religieuze vervreemding wel beschreven, maar haar niet teniet gedaan. Zijn kritiek op de religieuze vervreemding kan niet verklaren waarom de mens steeds weer opnieuw naar de religieuze illusie teruggrijpt. Kennelijk is de religieuze vervreemding dus veel hardnekkiger dan Feuerbach meende, en daarom volstaat zijn psychologische verklaring niet. Marx stelt nu dat de religieuze illusie verklaard moet worden vanuit de reëel bestaande tegenstelling en verdeling in de maatschappij. Het feit dat de mens tot zoiets als religie gedreven wordt, staat niet op zichzelf, maar vloeit voort uit de concrete maatschappelijke omstandigheden van zijn bestaan. Om de religieuze vervreemding te kunnen produceren moet de mens dus al vervreemd en verdeeld zijn op een dieper niveau van zijn leven. Op deze wijze geeft Marx een eerste aanzet om over de religieuze vervreemding heen verder te vragen naar meer radicale vormen van vervreemding.

Opdracht