Epictetus (50-180), Encheiridion § 1-29

Uit: epictetus. encheiridion/handboekje, gevolgd door capita selecta uit »de gesprekken«, Amsterdam, De Driehoek 2003, blz. 15-55




1. Van al het bestaande hebben wij sommige dingen in onze macht. Andere niet. In onze macht hebben wij onze meningen, ons streven, onze begeerte en afkeer. Al deze dingen kunnen wij zelf bewerkstelligen.
Het lichaam hebben wij niet in onze macht. Ook bezit niet of aanzien en ambten. Kortom, alles wat niet ons eigen werk is. Weet, dat de dingen die wij in onze macht hebben van nature vrij zijn. Zij kunnen niet gehinderd of belemmerd worden. Doch datgene wat wij niet in onze macht hebben, is krachteloos, onderworpen, vol belemmeringen en vreemd aan ons wezen.
Als ge meent dat iets wat van nature onderworpen is, vrij is en dat iets wat van een ander is, uzelf toebehoort, zult ge veel hinder ondervinden, ge zult klagen, in verwarring worden gebracht en goden en mensen verwijten maken. Maar als ge weet dat alleen het uwe van u is en dat hetgeen van een ander is, ook werkelijk aan een ander toebehoort, dan zal niemand u ooit ergens toe dwingen, niemand zal u hinderen, ge zult niemand verwijten maken, ge zult niemand aanklagen, ge zult niets doen tegen uw wil, een vijand zult ge niet hebben, niemand zal u schaden, want iets schadelijks zult ge niet ondervinden. Wanneer ge nu deze verheven dingen nastreeft, bedenk dan wel dat het niet mogelijk is dit doel met geringe inspanning te bereiken, maar dat het nodig is sommige dingen geheel en al op te geven en andere tot een later tijdstip uit te stellen.
Als ge naast deze dingen tevens ambten en rijkdom begeert, dan kan het gebeuren dat ge zelfs deze ambten en rijkdom niet zult verkrijgen, omdat ge ook het eerste doel nastreeft.
En ongetwijfeld zult ge dan het eerste, verheven doel, het enige dat vrijheid en geluk brengt, niet bereiken. Oefen u daarom van het begin af aan bij ieder onaangenaam verschijnsel te zeggen: 'Het is slechts een verbeelding en helemaal niet de zaak zelf.' Onderzoek dit verschijnsel vervolgens en maak onderscheid met de maatstaven die ge hebt en waarvan de eerste en belangrijkste is: of het iets is wat behoort tot de dingen die in onze macht liggen of niet. En als het iets is wat niet in onze macht ligt, laat dan het antwoord vanzelfsprekend zijn: 'Voor mij heeft het geen betekenis'.

2. Bedenk dat wat de begeerte belooft, bestaat uit het verkrijgen van het begeerde, dat afkeer inhoudt: angst om te vervallen in datgene waarvan ge een afkeer hebt en bedenk tevens, dat hij die niet in zijn begeerten bevredigd wordt, ontevreden is en hij die terecht komt in datgene wat hij vermijdt, het ongeluk deelachtig wordt.
Indien ge onder de dingen die in uw macht liggen alleen de tegennatuurlijke dingen vermijdt, zult ge niet vervallen in hetgeen ge tracht te vermijden; maar wanneer ge ziekte, dood of armoede tracht te ontgaan, zal ongeluk u treffen. Probeer niet in te gaan tegen de dingen die niet in uw macht liggen, maar richt uw afkeer op datgene wat tegennatuurlijk is onder de dingen die wel in uw macht liggen. Laat voorlopig alle begeerten varen, want als ge iets begeert wat buiten uw macht ligt, zijt ge gedoemd ongelukkig te worden, terwijl zelfs geen van de dingen die wel in uw macht zijn en die toch zo goed zijn om na te streven ook maar enigszins binnen uw bereik zullen komen. Maak alleen gebruik van de keuze tussen begeren en opgeven en zelfs dit met mate en bij uitzondering en zonder gespannen te zijn.

3. Bij alles wat uw aandacht trekt, hetzij omdat het belangrijk is, hetzij omdat ge er vreugde in schept, is het goed u af te vragen wat het werkelijk is, beginnend bij de kleinste dingen. Indien ge gesteld zijt op een aarden pot, bedenk dan: 'Ik ben gesteld op een aarden pot.' Want wanneer de pot breekt, zult ge niet in verwarring worden gebracht. Indien ge uw kind of uw vrouw innig omhelst, bedenk dan dat ge een mens omhelst. Dan zal ook zijn sterven u niet in verwarring brengen.

4. Breng u, telkens wanneer ge iets wilt beginnen, in herinnering wat de aard van het werk is. Indien ge van plan zijt te gaan baden, haal u dan voor de geest wat er in een badhuis gebeurt: mensen die met water gooien, die dringen, mensen die schelden en stelen. Zo zult ge des te standvastiger uw bezigheid aanvatten en van meet af aan overwegen: 'Ik wil een bad gaan nemen en tevens wil ik er voor zorgen op natuurlijke wijze te blijven handelen.' Doe dat bij ieder werk. Zo zal, wanneer u iets bij het baden hindert, het voor de hand liggen dat ge tegen uzelf zegt: 'Het baden was niet het enige wat ik wilde; ik wilde mij hierbij tevens op natuurlijke wijze blijven gedragen. Maar dat zal mij niet lukken als ik mij erger over wat er gebeurt.'

5. Het zijn niet de dingen zelf die de mensen in verwarring brengen, maar hun meningen omtrent die dingen. Zo is ook de dood helemaal niet vreesaanjagend, anders had Socrates dat ook wel gevonden, maar het is de mening dat de dood vreesaanjagend zou zijn die juist angstwekkend is.
Laten wij daarom, wanneer wij gehinderd, in verwarring gebracht of gekwetst worden, nooit iets of iemand anders de schuld geven dan onszelf, dat wil zeggen onze eigen meningen. Het is het werk van een onopgevoed mens anderen de schuld te geven wanneer hij zelf de oorzaak van het onheil is; zichzelf verwijten maken is het werk van iemand wiens opvoeding een aanvang genomen heeft; wie noch zichzelf, noch een ander iets verwijt, diens opvoeding is voltooid.

6. Beroem u nooit op de voortreffelijkheid van een ander. Als het paard vol trots zou zeggen: 'Ik ben schoon', dan zou het nog aanvaardbaar zijn, maar als ge zelf vol trots zoudt zeggen: 'Ik heb een schoon paard', weet dan dat ge trots zijt op de schoonheid van een paard. Wat is dan het uwe? Zintuiglijke waarneming. Daarom: alleen wanneer ge op natuurlijke wijze gebruik maakt van de zintuigen kunt ge trots zijn, want dan zijt ge trots op een voortreffelijke eigenschap die van uzelf is.

7. Wanneer op een zeereis het schip een haven binnenloopt en ge van boord gaat om water te halen, maar onderweg in het voorbijgaan wat slakken of wat uien verzamelt, moet ge toch uw gedachten bij het schip houden en moet ge u steeds omdraaien om te zien of de kapitein u misschien roept; en als hij u roept, zult ge uw bezigheden moeten opgeven, opdat ge niet, zoals het kleinvee, geboeid in het schip geworpen zult worden.
Zo gaat het ook in het leven: indien u in plaats van een ui en een slak, een vrouw en kind gegeven worden, dan is daar niets op tegen, maar als de Schipper roept, spoed u dan naar het schip en laat al deze dingen varen zonder er ook maar naar om te kijken. En wanneer ge oud zijt, verwijder u dan niet te ver van het schip, opdat ge op het moment dat er geroepen wordt, niet achterblijft.

8. Tracht niet alles volgens uw wil te laten geschieden, maar laat het geschieden zoals het komt. Daar zult ge wel bij varen.

9. Ziekte is een hinderpaal voor het lichaam, maar is het niet voor de geest, als ge dat zelf niet wilt. Kreupelheid is een belemmering voor de benen, maar niet voor de geest. Zeg dit nu bij alles wat u ten deel valt, want dan zult ge vinden dat een gebeurtenis wel een hinderpaal kan zijn voor iets anders, maar niet voor uzelf.

10. Herinner u bij alles wat u overkomt, bij uzelf te rade te gaan en te onderzoeken welke kracht ge hebt om er tegenover te stellen. Indien ge een schone man of vrouw ziet, zult ge vinden dat zelfbeheersing er tegenover staat. Indien zware arbeid u ten deel valt, zult ge uithoudingsvermogen vinden. Indien men u uitscheldt, zult ge daar lankmoedigheid tegenover stellen. Indien ge u aldus gewent, zult ge niet meer door de zinnen worden meegesleurd.

11. Zeg nimmer van iets: 'Ik heb het verloren', maar zeg: 'Ik heb het teruggegeven.' Is uw kind gestorven? Het is teruggegeven. 'Mijn landgoed werd mij ontnomen.' Welnu, ook dat werd slechts teruggegeven. 'Toch was het een slecht mens, die het mij afnam.' Wat maakt het uit, wie de Gever gebruikt om het u te ontnemen? Zolang ge het mag behouden, moet ge ervoor zorgen als voor het bezit van een ander, evenals reizigers gebruik maken van een herberg.

12. Indien ge in wijsheid wenst te groeien, houd dan op als volgt te redeneren: 'Als ik mijn zaken verwaarloos, zal ik geen middelen van bestaan hebben. Als ik mijn slaaf niet straf, zal hij tot een last worden.' Want het is beter van honger om te komen, vrij van smart of vrees, dan te leven in overvloed, maar geplaagd door zorgen. Evenzo is het beter dat uw slaaf nergens voor deugt dan dat ge zelf ongelukkig zijt.
Begin daarom met de kleine dingen. Men morst uw olijfolie, men steelt uw pover wijntje. Zeg dan: 'Het eerste is de prijs voor gemoedsrust, het tweede voor onverstoor-baarheid.' Niets wordt om niet verkregen. Wanneer ge uw slaaf roept, bedenk dan dat het mogelijk is dat hij niet naar u luistert en dat, zelfs als hij luistert, hij niet doet wat ge wenst, want het is met een slaaf nog niet zo goed gesteld dat het van hem zou afhangen of ge u al dan niet opwindt.

13. Indien ge in wijsheid wenst te groeien, verdraag dan dat men u dom en dwaas vindt voor zover het uiterlijke dingen betreft en verkies niet de schijn te wekken iets te weten; en indien ge bij sommigen de schijn wekt iets te zijn, wantrouw dan uzelf. Want voorwaar, het is voor niemand gemakkelijk zich op natuurlijke wijze te gedragen en tegelijkertijd de uiterlijke schijn op te houden; hij die op het ene acht slaat, moet noodzakelijkerwijs het andere verwaarlozen.

14. Indien ge wenst dat uw kinderen, uw vrouw of vrienden altijd blijven leven, zijt ge een dwaas. Deze dingen liggen niet in uw macht. Ge eist dan dat hetgeen van een ander is, aan u toebehoort. Evenzo zijt gij een dwaas indien ge wenst dat uw slaaf zich niet misdraagt, want ge wenst dat het kwaad geen kwaad is, maar iets anders. Maar de wens om in een verlangen niet te falen, dat ligt in uw macht. Oefen u daarom in datgene wat in uw macht ligt. Hij is ieders meester, die de macht heeft in stand te houden of weg te nemen wat de mens wenst of niet wenst. Wie dus vrij wil zijn, moet noch wensen, noch trachten te ontvluchten wat in de macht van een ander ligt; anders moet hij wel de slaaf van die ander zijn.

15. Bedenk, dat ge u altijd behoort te gedragen als aan een gastmaal. Wanneer iets bij u langs komt van hetgeen rondgaat en ge uw hand er naar uitstrekt, bedien u dan bescheiden en wacht uw beurt af. Gaat een schotel voorbij, houd hem dan niet tegen. Is de schotel nog niet bij u gekomen, zie er dan niet reikhalzend naar uit, maar wacht af totdat hij u voorgehouden wordt.
Handel evenzo met uw kinderen, uw vrouw, met ambten en rijkdommen; dan zult ge eens een waardig disgenoot der goden zijn. Wanneer ge niet neemt van wat u wordt voorgezet en het gering acht, dan zult ge niet alleen een disgenoot der goden zijn, maar tevens deel hebben aan hun heerschappij. Want door zich zo te gedragen, werden Diogenes en Hera-clitus en huns gelijken terecht Goddelijk genoemd.

16. Wanneer ge iemand ziet weeklagen van ellende, hetzij om een kind dat ver weg is, hetzij omdat hij zijn bezittingen verloren heeft, laat u dan niet meeslepen door uw verbeelding over dit gebeuren en denk niet dat de rampspoed die hem treft buiten hemzelf ligt en houd u terstond voor ogen dat hij niet gekweld wordt door datgene wat er gebeurd is (want iemand anders wordt er juist niet door gekweld), maar door zijn houding tegenover het gebeurde. Aarzel echter niet om, voorzover het woorden betreft, met hem te doen te hebben en wanneer het nodig is, met hem te weeklagen; doch waak ervoor dat u van binnen niet met hem meeklaagt.

17. Bedenk dat ge een speler zijt in een toneelspel waarvan de aard bepaald wordt door de wil van de schrijver: indien hij het spel kort wil laten zijn, is het van korte duur; indien hij het lang wil laten zijn, is het lang; indien hij wil dat ge de rol van bedelaar speelt, doe dan uw best deze rol goed en natuurlijk te spelen, evenals die van de kreupele, een ambtsdrager of een gewoon ambteloos burger. Want het is uw plicht om de u toebedeelde rol goed te spelen; de keuze van de rol echter ligt bij een ander.

18. Wanneer een raaf onheilspellend krast, laat u dan door dit verschijnsel niet van de wijs brengen; overleg snel bij uzelf en zeg: 'Die dingen hebben geen enkele betekenis voor mij, noch voor mijn schamel lichaam, noch voor mijn schamele bezittingen, noch voor mijn povere mening, noch voor mijn vrouw. Voor mij heeft alles een gunstige betekenis als ik het zelf wil; want wat er ook uit voort mag komen, het ligt in mijn macht om het te gebruiken voor mijn welzijn.'

19. Onoverwinnelijk kunt ge zijn, indien ge u in geen enkele wedstrijd begeeft waarvan de overwinning niet in uw macht ligt. Hoed u ervoor dat ge niet door uw verbeelding wordt meegesleept bij het zien van iemand die boven anderen geacht wordt of zeer machtig is of die ge om een of andere reden vanwege zijn goede naam gelukkig prijst. Want indien het wezen van het goede in onze macht ligt, is er noch voor afgunst, noch voor naijver plaats, evenmin zult ge de wens hebben veldheer, heerser of hoogste ambtenaar te zijn, maar uw enige wens zal zijn: vrij te zijn. Een weg slechts leidt tot vrijheid: gering te achten wat niet in onze macht ligt.

20. Houd steeds in gedachten dat niet zij die schelden of slaan ergernis wekken, maar dat het juist het oordeel omtrent hen is dat de ergernis wekt. Indien iemand u dus ergert, weet dan dat uw eigen oordeel u ergert. Welnu dan, tracht vooral niet te worden meegesleept door uw verbeelding, want wanneer ge maar eenmaal tijd en uitstel gewonnen hebt, zult ge uzelf gemakkelijker beheersen.

21. Houd u iedere dag dood, verbanning en al wat vreselijk schijnt voor ogen en vooral de dood, dan zult ge nooit iets afkeurenswaardigs overwegen, noch iets al te zeer begeren.

22. Indien uw verlangen uitgaat naar wijsbegeerte, bereid u er dan van meet af aan op voor dat men u zal uitlachen en dat velen u zullen bespotten door te zeggen: 'Hij is plotseling tot ons teruggekeerd als filosoof' en tevens: 'Waar haalt hij die trotse blik vandaan?' Wees dan vooral niet trots en houd u vast aan de beginselen die u het beste voorkomen, alsof ge door de godheid op uw plaats gesteld waart; weet wel dat, indien ge in deze beginselen volhardt, juist zij die u tevoren uitlachten, u later zullen bewonderen; indien ge echter zwakker zijt dan zij, zult ge dubbel zo hard uitgelachen worden.

23. Indien het u ooit mocht overkomen dat ge u tot uiterlijkheden wendt met het doel om het iemand naar de zin te maken, weet dan dat ge daarmee van uw weg afdwaalt. Wees dus tevreden om in alles een wijsgeer te zijn. En als ge ook voor een wijsgeer gehouden wilt worden, zie uzelf dan als wijsgeer en ge zult het volbrengen.

24. Laat u niet verontrusten door de volgende overwegingen: 'Mijn leven zal roemloos zijn en geen betekenis hebben.' Ge zijt toch niet slecht omdat iemand anders u niet eert? Evenmin als ge door toedoen van een ander in schande zoudt kunnen leven. Het is toch niet uw werk om een ambt te verkrijgen of bij de maaltijd als gast te worden uitgenodigd? Geenszins. Hoe kunnen wij dan nog spreken van niet geëerd worden? Waarom zoudt ge nooit iets kunnen betekenen, gij die alleen iets kunt betekenen in die dingen die in uw macht liggen en waarin het bij uitstek mogelijk is om een mens van grote waarde te zijn? Maar uw vrienden zullen zonder uw hulp zijn? Hoe bedoelt ge, zonder hulp? Zeker, zij zullen van u geen penning krijgen, noch zult ge hen tot Romeinse staatsburgers maken. Maar wie heeft u toch verteld dat juist dat de dingen zijn die in onze macht liggen en niet het werk van een ander zijn? Wie is in staat een ander te geven wat hij zelf niet bezit?
'Verwerf toch bezit,' zegt iemand, 'opdat ook wij het hebben.' Antwoord dan: 'Indien ik bezit kan verkrijgen met behoud van mijn zelfrespect, betrouwbaarheid en edelmoedigheid, toon mij dan de weg en ik zal het verwerven. Maar indien ge van mij eist dat ik de waardevolle dingen die ik heb, laat schieten opdat gij dingen die niet goed zijn eraan zult overhouden, zie dan hoe onbillijk en onverstandig ge zijt. Want wat wilt ge liever? Geld of een betrouwbare vriend voor wie ge respect kunt hebben? Help mij dan liever om dit te bereiken en eis niet van mij, dat ik iets zal doen wat mij die waardevolle dingen zou doen verliezen.' 'Maar mijn vaderland,' zegt hij, 'zal dan mijn hulp ontberen.' Ik herhaal: 'Wat voor hulp bedoelt ge dan wel? Het zal door uw toedoen geen wandelgangen of badhuizen hebben. En wat dan nog? Het krijgt toch geen schoeisel van de smid noch wapens van de schoenmaker? Voldoende is het indien ieder zijn eigen werk ten volle vervult. Als ge iemand anders er toe aanzet een betrouwbaar en respectabel burger voor het vaderland te zijn, zoudt ge dat vaderland dan niet ten nutte zijn?' 'Ja zeker.' 'Welnu, dan zult ge ook zelf niet zonder nut zijn voor het vaderland.' 'Wat zal dan mijn plaats in de staat zijn?' vraagt hij. 'De plaats die ge kunt innemen met behoud van uw betrouwbaarheid en zelfrespect. Als ge echter deze dingen zoudt verwerven door uw wens om te helpen, hoe zoudt ge dan, onbeschaamd en onbetrouwbaar geworden, uw land nog tot nut kunnen zijn?'

25. Werd iemand meer dan gij geëerd op een gastmaal of bij een begroeting of bij gelegenheid van het inroepen van advies? Als het terecht is, wees dan verheugd dat het hem te beurt viel; als het ten onrechte is, wees dan niet geërgerd dat het u niet ten deel viel. Bedenk toch dat gij die er niet op uit zijt dingen te verkrijgen die niet in uw macht liggen, niet kunt verwachten dat ge op gelijke wijze beoordeeld wordt.
Want hoe kan hem, die bij iemand de drempel niet uitslijt, hetzelfde ten deel vallen als iemand die dat wel doet? Hoe kan hij die iemand niet naloopt, hetzelfde bereiken als hij die dat wel doet? Hij die niet prijst als hij die wel prijst? Onrechtvaardig en onverzadigbaar zult ge zijn indien ge dit alles wilt krijgen terwijl ge er niets in ruil voor wilt afstaan. Welnu, wat is de prijs van een broodje? Een obool (= Grieks muntje) misschien. Indien nu iemand, door zijn obool prijs te geven, zijn broodje krijgt, maar gij door uw obool niet prijs te geven geen broodje krijgt, denk dan niet dat ge minder hebt dan hij die het wel krijgt. Want, zoals hij zijn broodje heeft, zo hebt gij uw obool die ge niet gegeven hebt. Zo geldt ook hier: zijt ge niet uitgenodigd op iemands gastmaal? Neen, want gij gaaft de gastheer niet de prijs waarvoor hij de maaltijd verkoopt. Hij verkoopt tegen lovende woorden en tegen eerbetoon. Geef hem dus de prijs waarvoor hij verkoopt, indien dat voor u van nut is. Maar indien ge beide wilt, namelijk het ene niet prijsgeven en het andere toch ontvangen, dan zijt ge onverzadigbaar en onnozel. Hebt ge dan niets in plaats van die maaltijd? Jazeker, ge hebt hem, die ge niet wilde prijzen, niet behoeven te prijzen en evenmin hebt ge u behoeven op te houden met hen die bij de deur staan.

26. De wil van de Natuur kunnen wij leren als wij kijken naar datgene waarin wij niet van elkaar verschillen. Bijvoorbeeld, wanneer het slaafje van iemand anders diens drinkbeker breekt, ligt het voor de hand te zeggen: 'Dat kan nu eenmaal gebeuren.' Weet echter, dat wanneer ook uw eigen drinkbeker breekt, ge u op dezelfde wijze dient te gedragen als wanneer die van een ander breekt. Pas dit ook toe bij belangrijker zaken. Is iemands vrouw of kind gestorven, dan zal iedereen zeggen: 'Dat kan gebeuren.' Maar wanneer iemands eigen kind sterft, roept hij onmiddellijk: 'Ach, wee mij, ik ongelukkige.' In dat geval zouden wij ons moeten herinneren wat wij ervaren wanneer wij hetzelfde horen over anderen.

27. Een doelwit wordt niet opgezet om gemist te worden; daarom heeft het kwaad in de schepping geen reëel bestaan.

28. Indien iemand uw lichaam aan een toevallige voorbijganger zou toevertrouwen, dan zoudt ge vertoornd zijn; maar dat ge uw eigen inzicht toevertrouwt aan een toevallige voorbijganger, zodat dit inzicht verward en krachteloos wordt, schaamt ge u daar niet over?

29. Houd in elk werk dat ge verricht voor ogen wat eerst komt en wat volgt en begin er dan pas aan: anders zult ge aanvankelijk vol verwachting zijn, zoals iemand, die de dingen die volgen niet overdacht heeft; maar later, wanneer de dingen moeilijk blijken te zijn, zult ge het werk tot uw schande opgeven.
Wilt ge winnaar zijn op de Olympische Spelen? Bij de goden! Ik ook! Want dat is toch heerlijk. Maar bekijk dan eerst waarmee ge beginnen moet en wat er op volgt en begin zo te werken. Ge moet een discipline volgen en een streng dieet houden, u onthouden van zoetigheid, u op een vastgestelde tijd onderwerpen aan lichaamsoefeningen, zowel in de hitte als in de koude en geen koud water of wijn drinken, wanneer dat niet uitkomt. Ge moet u volledig aan uw oefenmeester overgeven als ware hij uw geneesheer. Vervolgens moet ge tijdens de wedstrijd in het strijdperk treden en de kans bestaat dat uw arm uit de kom schiet, dat ge uw enkel verzwikt, dat ge veel zand binnen krijgt, geslagen wordt en daarbij wordt ge dan nog overwonnen ook. Doe pas mee aan de Spelen nadat ge dit alles eerst overwogen hebt, indien ge dan nog wilt. Bedenkt ge dit niet, dan zult ge even wispelturig zijn als kinderen die nu eens voor worstelaar spelen, dan weer voor gladiator, dan trompet blazen en vervolgens toneel spelen. Zo zijt ook gij nu eens atleet, dan weer gladiator, vervolgens redenaar en dan weer filosoof; niets echter met hart en ziel, maar ge bootst alles na wat ge maar ziet en nu eens bevalt u het een en dan weer het ander, want ge zijt niet na overweging tot iets gekomen en ook niet na het van alle kanten bekeken te hebben, doch zomaar en weinig doordacht.
Evenzo willen sommigen die een filosoof hebben gezien en iemand hebben horen spreken als Euphrates (en inderdaad, wie kan spreken als hij?), zelf ook filosoof zijn. Mens, overweeg eerst de aard van het werk en onderzoek vervolgens uw eigenschappen of ge het aankunt. Wilt ge vijfkamper zijn of worstelaar? Kijk naar uw armen en onderzoek uw dijen en uw lendenen. De een is geschikt voor het ene en de ander voor het andere.
Denkt ge, indien ge die dingen doet, op dezelfde wijze door te kunnen gaan met eten en drinken? En dat ge op dezelfde wijze uiting kunt blijven geven aan uw begeerte of uw afkeer? Ge moet wakker zijn, hard werken, uw huisgenoten verlaten, ge moet het verdragen door een slaafje veracht te worden, uitgelachen te worden door hen die ge ontmoet en in alles de mindere te zijn: in eer, in ambten, voor het gerecht, in iedere kleinigheid.
Overweeg dus of ge dit alles wel tegen uw gemoedsrust, uw vrijheid en uw onverstoorbaarheid wilt inruilen; zo niet waag u er dan niet aan, opdat ge niet als in een kinderspel nu eens filosoof zijt, dan weer tollenaar, redenaar of stadhouder van Caesar. Deze dingen gaan niet samen.
Als mens moet ge een zijn: of goed of slecht; ge moet uw eigen overtuiging volgen of u laten leiden door invloeden van buiten; ge moet u op het innerlijke toeleggen of op het uiterlijke, dat wil zeggen houd u bij de rol van filosoof of bij die van een gewoon burger.


Vervolg ►

◄ Terug