Ἐγένετο … ἐξῆλθεν : specifiek gebruik van ἐγένετο onder invloed van het Hebreeuws (Hensels, NG, par. 15.21). Zie ook de verzen 6 en 15. 'En het gebeurde dat…'
Vers 2
ἡγεμονεύοντος τῆς Συρίας Κυρηνίου : genitivus absolutus, ‘toen Quirinius over Syrië de leiding voerde’
Vers 4
Ἀνέβη : derde pers. ev., aor. ind. act. van ἀναβαίνω, op weg gaan. Een goed voorbeeld van de zgn. actio aorista, ‘hij trok op’
εἰς πόλιν Δαυὶδ : ‘naar de stad van David’, Hebreeuwse eigennamen worden in het Grieks niet verbogen (Latijnse eigennamen wel, vgl. verzen 1 en 2). Wel kunnen ze een lidwoord bij zich hebben en dat neemt dan de naamval aan van de functie van het woord in de zin, zie de twee voorbeelden in vers 16.
ἥτις : het pronomen relativum ὅς ἥ ὅ komt (maar in het NT alleen in de nominativus) ook voor in deze iets verlengde vorm (zie ook vers 10; voor de gebruikelijke vormen zie vers 11 en 15)
διὰ τὸ εἶναι αὐτὸν : een gesubstantiveerde infinitief met bijgevoegde accusativus als subject, het geheel afhankelijk van een prepositie (vgl. ook in vers 6), vert. 'door het feit dat hij was', 'omdat hij was'
Vers 5
τῇ ἐμνηστευμένῃ αὐτῷ : dat. sing. F. part. perf. med. Een zelfstandig gebruikt (lidwoord!) participium v/h perfectum medium, met reduplicatie in de vorm van een augment (augmentum syllabicum)
Vers 6
τοῦ τεκεῖν αὐτήν : een gesubstantiveerde infinitief met bijgevoegde accusativus als subject (zie boven bij vers 4), het geheel als genitivus bij ἡμέραι
Vers 8
φυλάσσοντες φυλακὰς : voorbeeld van een zgn. accusativus van het inwendig object (zie ook in vers 9), waarbij het object ('de wacht') uitdrukt wat het werkwoord zelf al betekent ('de wacht houden).
τῆς νυκτὸς : een genitivus temporis, net als in het Nederlands, 's nachts
Vers 12
ἐσπαργανωμένον : acc. sing. N. part. perf. med. van σπαργανόω, in doeken wikkelen, een participium van het perfectum medium, met reduplicatie in de vorm van een augment (augmentum syllabicum)
Vers 15
Διέλθωμεν : coniunctivus adhortativus in de hoofdzin, geeft een aansporing aan ‘laten we verdergaan’. Denk aan de Latijnse vertaling ‘transeamus’, en het aan het oude kerstlied dat begint met Transeamus usque Bethlehem…
Vers 16
ἦλθαν … ἀνεῦραν : voorbeelden van een stamaoristus met de uitgang van de sigmatische aoristus, een mengvorm dus. De regelmatige vormen (ἦλθον, ἀνεῦρον) komen natuurlijk veel vaker voor.
Vers 19
συνετήρει : derde pers. ev. van het imperf. ind. act. van συντηρέω, bewaren, een goed voorbeeld van de zgn. actio imperfecta, ‘zij bewaarde (steeds)’
Vers 20
οἷς ἤκουσαν : we hebben hier te maken met de zgn. attractio casus, dat wil zeggen het relativum neemt de naamval aan van het antecedent; eigenlijk zou het relativum in de accusativus moeten staan, aangezien het object is bij ἤκουσαν en εἶδον, maar het neemt de dativus over van zijn antecedent πᾶσιν. In het NT komt dit heel vaak voor.