Betekenis | → | (act.) omhooghouden, doen leunen, neerleggen; (med. pass.) gaan aanliggen, zich neerzetten, plaatsnemen (aan tafel) |
Type woord | → | werkwoord, liquida-stam (voorafgegaan door het voorzetsel ἀνα-, het is een samengesteld werkwoord, een 'compositum') |
Bijzonderheden | → | aoristus indicatief actief, derde persoon enkelvoud |
Betekenis in context Lucas 2 | → | 'zij legde neer' |
Enkele andere vormen | → | ἀνακλινῶ (futurum, 'ik zal neerleggen'), ἀνακλιθήσονται (pass. intr., 'zij zullen plaatsnemen') |
De stam kli-/klin- vinden we in het Griekse woord voor bed, klinē of de nevenvorm (eigenlijk het verkleinwoord ervan) klinidion, een eenvoudig bed, een matras, een vorm die ook bij Lukas voorkomt (het Nieuwgrieks kent nog steeds to klinári, bed). In het klassiek Grieks had klinikos de betekenis van arts. Dat is een kleine stap naar ons woord 'klinisch': onder klinisch onderricht/onderzoek verstaat men in de geneeskunde onderricht/onderzoek aan het ziekbed, en een (poly)kliniek is het gebouw waar zulk onderzoek plaatsvindt. Maar er is ook een link met de grammatica, c.q. de declinaties: het Latijnse werkwoord clinare, wel overwegend voorkomend in de samenstelling declinare (afbuigen, verbuigen), gaat terug op deze Griekse werkwoordsstam.