Het Bijbelboek Jeremia verhaalt over het optreden van de gelijknamige profeet, ten tijde van de heerschappij van de koningen Sedekia en Jojakim, en tijdens de hierop volgende vernietiging van Jeruzalem door koning Nebukadnessar van Babel. De profetieën spiegelen het volk aan de ene kant voor dat het zich gedraagt als een trouweloze echgenoot en wat hiervan uiteindelijk de consequenties zullen zijn. Aan de ander kant is er ook ruimte voor bekering en redding, en woorden van troost. Niet alleen Juda en Israël wordt een grimmig noodlot voorgehouden, ook de omringende volkeren, zoals de bewoners van Moab, Ammon en vooral Babel moeten het bezuren. Een van de noodlottige gebeurtenissen die hen allen te wachten staat is de komst van de vijand uit het noorden die als een wind over hun steden zal gaan. Na de val van Jeruzalem vlucht Jeremia naar Egypte waar hij zich op het einde van zijn leven nog richt tot de Judeeërs die zich samen met hem in dit land gevestigd hebben. De woorden van Jeremia zijn op schrift gesteld door zijn leerling, Baruch ben Neria, tot wie hij op het einde van het boek nog een woord van troost richt.
Lees verder »