Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Albertus Magnus » introductie » Albertus Magnus (ca. 1200-1280)

Albertus Magnus (ca. 1200-1280)

Dominicaan, Kerkleraar, doctor universalis en leermeester van Thomas Aquinas

Albertus Magnus, oftewel Albert de Grote, was de grootste geleerde van zijn tijd en zonder twijfel de grootste Duitse theoloog en filosoof van de middeleeuwen, zoals ook blijkt uit zijn eretitels ‘de Grote’ en doctor universalis. Hij werd vermoedelijk rond het jaar 1200 (vele bronnen zeggen in 1193, andere pleiten echter voor 1206) geboren in Lauingen an der Donau (Beieren), als zoon van de graaf van Bollstadt. Over zijn afkomst en jeugd is zeer weinig bekend. Albertus ging studeren in Padua, Italië, en trad daar in 1223 in bij de dominicanen onder leiding van Jordanus van Saksen, de opvolger van Dominicus.
 
Hij gaf na zijn afstuderen en priesterwijding vanaf 1228 les in kloosters in Hildesheim, Freiburg im Breisgau, Regensburg, Straatsburg en in Keulen. Albertus was ongeveer 31 jaar oud toen hij met een academische opdracht naar Straatsburg werd gezonden. In vijf jaar tijd kwamen daar grote theologische werken tot stand en werd hij de grootste geleerde van het avondland (Europa) genoemd. In Keulen doceerde Albertus vooral over de werken van Aristoteles, zowel diens filosofische als de natuurwetenschappelijke werken. Thomas van Aquino behoorde in Keulen tot Albertus’ studenten.
 
In 1243 of 1245 werd Albertus voor studie naar Parijs gezonden, toentertijd het academisch centrum van de wereld. Zijn leerling Thomas van Aquino volgde of begeleidde hem erheen. Albertus verkreeg daar in 1245 de graad van magister in de theologie, als eerste niet-Fransman. Tot 1248 doceerde hij in Parijs en vanaf 1248 wederom in Keulen. Thomas van Aquino volgde hem ook toen weer, om zijn studie onder Albertus voort te zetten. Van 1254 tot 1257 was Albertus provinciaal van de Duitse dominicanerprovincie.
 
Albertus wijdde zich daarna weer aan het lesgeven in Keulen, tot paus Alexander IV hem in 1260 benoemde tot bisschop van Regensburg. Hij vroeg en verkreeg in 1262 ontslag van het bisschopsambt en keerde weer terug naar het dominicanenklooster in Keulen. Hij verbleef vervolgens enige tijd aan het hof van paus Urbanus IV in Orvieto, die hem in 1263 de opdracht gaf om in Duitsland en Bohemen te preken voor de kruistochten. Dit deed Albertus tot aan de dood van Urbanus IV, in oktober 1264. In de jaren 1264-1267 leefde en werkte Albertus in het dominicanenklooster te Würzburg, in 1267 vertrok hij naar het dominicanenklooster van Straatsburg. Hij wordt op zijn oude dag wederom verzocht theologie te gaan doceren in Parijs, maar draagt hiervoor Thomas van Aquino voor. Vanaf 1270 zou Albertus zoveel mogelijk in Keulen blijven om de laatste jaren van zijn leven te wijden aan onderricht en studie.
 
Toch zat hij ook die laatste tien jaar niet stil: door zijn bemiddeling werd er in 1271 vrede gesloten tussen de aartsbisschop en de stad Keulen. Daarnaast nam hij naar alle waarschijnlijkheid deel aan het Concilie van Lyon in 1274 en verdedigde hij zijn oudleerling Thomas van Aquino na diens dood (Thomas stierf in 1274, onderweg naar Lyon) tegen aanvallen op zijn werk, waarin volgens critici te veel eer was weggelegd voor ‘ongelovige filosofen’. Hiervoor reisde Albertus in 1277 naar Parijs. Ook maakte Albertus in die laatste jaren nog reizen naar o.a. Antwerpen en Utrecht.
 
Als geleerde was Albertus Magnus niet alleen actief op het gebied van de theologie en filosofie, maar verdiepte hij zich ook in de natuurwetenschappen. Tijdens zijn apostolische reizen bestudeerde hij mijngroeven, ontleedde hij mineralen en gaf hij uitleg hoe kalksteen marmer werd. Bij de herbouw van de dom van Keulen bestudeerde hij de oude Romeinse fundamenten, hij wist valken af te richten, leerde aan tuiniers hoe je groenten beter en efficiënter kon kweken en gaf boeren raad bij de veefokkerij, zo vertelde collega-dominicaan Edward Schillebeekx in een lezing over Albertus.
 
Albertus schreef dan ook vele werken op uiteenlopende gebieden als zoölogie (o.a. De animalibus), botanie (o.a. De vegetabilibus et plantis), mineralogie (o.a. De mineralibus), astronomie (o.a. De coelo et mundo), geografie (o.a. De natura locorum) en ook psychologie (o.a. De anima). Vanwege zijn veelomvattende en grote deskundigheid verwierf hij de academische eretitel doctor universalis. Hij hechtte grote waarde aan zintuiglijke waarneming, wetenschappelijke experimenten en observatie en was daarmee een pionier van de moderne wetenschap.
 
Albertus Magnus was een uitzonderlijk groot kenner van Aristoteles: hij becommentarieerde al diens werken en maakte de aristotelische filosofie toegankelijk voor het Westen. Hij gebruikte deze filosofie voor de uitwerking en fundering van de kerkelijke dogma’s en maakte haar op deze wijze dienstbaar aan de katholieke theologie. Daarmee werd hij de grondlegger van de christelijke aristotelische scholastiek. Bij zijn studie betrok hij onder meer de werken van de Spaanse islamitische filosoof Averroës (Ibn Rushd, 1126-1198) en het neoplatonisme.
 
Albertus was meer een systematicus dan een origineel denker, maar legde zonder twijfel de fundering voor de meer coherente synthese die zijn leerling Thomas van Aquino tot stand bracht. Albertus heeft de deur geopend voor de opname van de filosofie van Aristoteles door de christelijke filosofie en theologie, en gaf deze daarmee in grote lijnen de vorm die zij tot op de dag van vandaag heeft. Deze synthese werd later op een definitieve manier door Thomas uitgewerkt. Via hem beïnvloedde Albertus heel de scholastieke theologie tot aan het Tweede Vaticaans Concilie.
 
Via zijn andere, wellicht nog meer geliefde en mentaal meer nabije leerling, de dominicaan Ulrich van Straatsburg, die vooral gefascineerd was door de neoplatoonse ideeën van Albertus, stond Albertus aan de oorsprong van de mystiek van Meester Eckhart, Johannes Tauler, Heinrich Seuse, Jan Ruusbroec en, wat later, Nicolaas van Cusa. Albertus schreef verder commentaren op alle werken van pseudo-Dionysius, waarmee hij oriëntatie gaf aan een lange mystieke traditie.
 
Edward Schillebeekx ging in een lezing wat nader in op de persoonlijkheid en het geloofsleven van Albertus. Schillebeekx beschrijft hem als een stille mysticus en contemplativus in actione, een actief contemplatief. Hij was een wat argeloze en soms naïeve man, met een diepe, kinderlijke devotie tot Maria en de menselijke lijdensgeschiedenis van Jezus. Hoe geleerd hij ook was, Albertus was in alles en allereerst een pastorale zielzorger. Voor hem vormden de natuur met haar bomen en stenen, mineralen en dieren, samen met de maatschappij met haar goede én slechte mensen de wereld van God.
 
Albert de Grote stierf op 15 november 1280 in Keulen. Zijn graf bevond zich aanvankelijk in de Dominicanerkerk. Na opheffing van het dominicanenklooster werd zijn graf overgeplaatst naar de crypte van het St. Andreasklooster, eveneens in Keulen. Hij werd in 1622 zalig verklaard door paus Gregorius XV. Op 16 december 1931 volgde zijn heiligverklaring door paus Pius XI. Deze paus verleende hem toen ook de eretitel van Kerkleraar (Doctor Ecclesiae) en riep hem uit tot patroon van de wetenschap en van de vrede.
 
De moderne verzameluitgave van de meer dan 70 authentieke werken van Albertus (de Editio Coloniensis) door het Albertus Magnus Institut zal 41 delen gaan beslaan en telt op dit moment 28 delen. Albertus’ grote roem blijkt ook uit de vele werken die onder zijn naam werden geschreven, maar niet van hem afkomstig zijn (deze titels zijn te vinden op de voortreffelijke website van de Regensburger Infothek zur Scholastik, een site met bibliografische informatie over vele middeleeuwse denkers).


Bron: Tilburg School of Catholic Theology
Externe link: Regensburger Infothek zur Scholastik