Door dr. Bob van Geffen
Louis Bouyer (1913 – 2004) was een zeer invloedrijk theologisch denker vóór, tijdens en na het Tweede Vaticaans Concilie, op tal van terreinen waarop de grote discussies werden gevoerd. Zoals meerdere invloedrijke schrijvers in die tijd werd hij niet volledig begrepen: hij zette aan tot fundamentele veranderingen in het kerkelijk leven, maar op basis van een vasthouden aan de diepste mysteries.
Bouyer is geboren op 17 februari 1913 in een lutheraans milieu. Na zijn licentiaatstudie filosofie en literatuur aan de Sorbonne ging hij aan de protestantse universiteit te Parijs theologie studeren. Later stapte hij over naar Straatsburg. In 1936 werd hij, hij was pas 23, dominee van de Triniteitskerk te Parijs. Na zijn studie van de christologie en de ecclesiologie van Athanasius van Alexandrië, waarop hij promoveerde, besloot hij in 1939 katholiek te worden. Hij werd opgenomen bij de in de abdij Saint Wandrille. Op 25 maart 1944 werd hij tot priester gewijd. Daarna werd hij lid van de oratorianen.
Bouyer was professor aan het Institut Catholique te Parijs tot in 1963. Daarna doceerde hij in Straatsburg, maar later ook in Engeland, Spanje en vooral de Verenigde Staten. Hij ontwikkelde zich tot een vooraanstaand theoloog die de modernisering van het kerkelijk denken beoogde. Hij pakte veel van de in die tijd actuele thema’s op: oecumene, veranderingen in de dogmatiek, de plaats van de vrouw in de kerk, en engageerde zich vooral in de bijbelse en liturgische discussies. Tijdens het Tweede Vaticaans Concilie was hij consultor voor de Congregatie voor de Liturgie en voor het Secretariaat voor de Eenheid. In 1969 en 1974 werd hij benoemd in de Internationale Theologencommissie.
Bouyers studies over christelijke spiritualiteit en geschiedenis kregen een grote internationale vermaardheid. Samen met onder anderen Joseph Ratzinger richtte hij het internationale tijdschrift Communio op. Studenten van hem, onder wie Jean-Luc Marion die zijn weg naar de theologie gevonden heeft mede dankzij Bouyer, startten de Franse editie. In 1999 ontving hij van de Académie Française de Kardinaal Grente-prijs.
Bouyer had een groot netwerk van relaties in de wereld van de theologie. Zo was hij een goede vriend van Hans Urs von Balthasar (die zijn boek over Maximus aan Bouyer opdroeg), van Joseph Ratzinger (de latere paus Benedictus XVI), en van de russisch-orthodoxe theologen Bugalkov en Lossky. Ook in literaire kringen was hij thuis: hij was een goede bekende van J. Tolkien.
In 1982 trok Bouyer zich terug in de abdij Saint Wandrille en in 1990 stopte hij met het geven van onderwijs. Vanaf 1998 verbleef hij bij de Kleine Zusters te Parijs. Hij stierf na enkele jaren van dementie op 22 oktober 2004 en werd begraven op de begraafplaats van de abdij Saint Wandrille. Kardinaal Jean-Marie Lustiger zei tijdens de begrafenis dat Bouyer de ‘minst conformistische theoloog was onder de meest traditionele’.
Bouyers werk kent een enorme reikwijdte naar omvang en thema’s. Hij publiceerde een groot aantal boeken en artikelen (hij werkte aan vele bladen mee) over uiteenlopende thema’s als Bijbel, dogmatiek, liturgie, ecclesiologie en oecumene, maar ook over spiritualiteit, (vrouwelijke) mystici en gnosis. Ook introduceerde hij schrijvers (Athanasius, Antonius van Egypte, Erasmus, Philippe Neri - de stichter van oratorianen -, Thomas More, Newman, Blondel, Dom Beauduin - de stichter van Chevetogne) en schreef hij studies over Maria.
Bouyer kan gerekend worden onder de theologen die, mede op aanwijzing van de filosoof Blondel, de herbronning zochten van de hedendaagse geloofsvragen in de oude en oudste traditie (ressourcement); een aanpak waarin ook o.a. De Lubac, Daniélou en Von Balthasar naam maakten (zie het Lucepedia-dossier over de nouvelle théologie).
Het werk van Bouyer was al in zijn tijd algemeen bekend en verspreid. Vooral bekend zijn zijn studies over de geschiedenis van de christelijke spiritualiteit, waarin hij inzichten uit de eigentijdse filosofie verwerkte, in bijzonder de fenomenologie. Bouyers vroege werk over het Paasmysterie (1945), waarin hij de Goede Week opnieuw in het centrum van de theologische aandacht plaatste, heeft grote invloed en navolging gehad. Ook Bouyers werk over de oeucumene heeft veel repercussie gekend, met name zijn Du Protestantisme à l’Église (1954; vertaald als: Terugblik op het protestantisme, 1955). Bouyer brengt daarin een aantal inzichten van de protestantse traditie terug in de communio van de katholieke Kerk.
Bouyer verbond de oosterse orthodoxie en de westerse monastieke traditie. Hij bestreed het nominalisme dat volgens hem met het denken van Luther meekwam, en weerlegde het ‘of-of -denken’. Ook relativeerde hij de reformatorische, eenzijdige benadrukking van Schrift, geloof en genade, om ruimte te maken voor vormen van ‘analoog denken’, waarin de zaken die in ons conformistisch denken vastliggen en strijdig zijn, op een nieuwe manier met elkaar in verband worden gebracht. Hij poogde de nieuwe thema’s en methodes van denken te begrijpen, waaronder ook de belangstelling aan het eind van de vorige eeuw voor de oude mythes rond koning Arthur en de Graal. Dat deed hij zonder in tegenspraak te komen met de klassieke bronnen (in de filosofie was dat Descartes, in de theologie Thomas).
In zijn teksten steunde hij steeds op zijn herontdekking van de levende katholieke en oecumenische traditie. Op basis daarvan pleitte hij steeds voor een herstel van de heiligheid binnen de theologie van het Westen. Tevens was hij een sterk voorstander van de doorwerking van de moderne kennis van Bijbel, theologie en spiritualiteit in het kerkelijk leven. Zo ontwikkelde hij bijvoorbeeld een theologie van de eucharistie waarin de actieve voltrekking centraal staat, en wees hij een metafysieke theologie over de eucharistie af. Maar hij was weer niet enthousiast over de praktische toepassingen van de liturgische vernieuwing na het Tweede Vaticaans Concilie, omdat daarin de sacraliteit van de liturgie zich volgens hem niet goed ontwikkelde. Evenzo protesteerde hij tegen de verwarring van oecumene met een ‘panchristendom’ waarvan ‘het fundamentele pragmatisme leidt tot indifferentie ten aanzien van de openbaring’.
Voor Bouyer is de theologie ten diepste verbonden met het geloof en is het niet een wetenschap van verschijnselen: ‘De openbaring is ons niet gegeven om onze nieuwsgierigheid te bevredigen, maar om ons naar het heil te voeren.’ ‘De theologie kan alleen maar authentiek zijn als het een act van het denken is in het geloof, in het geloof van de Kerk, van de gemeenschap die het goddelijke Woord ontvangt en er door leeft.’
Soms veroorloofde Bouyer zich een scherp commentaar. Zo gaf hij onder pseudoniem (Louis Lambert) bijvoorbeeld een beschrijving van de kerkelijke kringen in Parijs in de jaren zeventig (Prélude à l'Apocalypse ou les derniers chevaliers du Graal, 1982). Onder pseudoniem heeft hij ook enkele romans geschreven.
Bouyer bewandelde steeds een ‘derde weg’ tussen de traditionalisten en de vernieuwers. Hij deed dat met een scherpe kritiek naar beide partijen, wat hem weerstand van beide kampen opleverde. Vanwege de controverse met de latere liturgische beweging zou Bouyer het kardinaalschap dat paus Paulus VI hem aanbood, geweigerd hebben, want dat zou, zei hij, de positie van de paus kunnen schaden. In de periode van Benedictus XVI (2005-2013) werd Bouyer weer breed erkend.