Bella Chagall was de eerste vrouw van Marc Chagall. Zij schreef haar herinneringen tussen 1935, het jaar waarin zij en haar man een reis maakten naar het land van hun jeugd, en 1944, het jaar waarin ze overleed. Het boek is een bundeling van 'Waarom staan die kaarsjes daar...' met 'Voor het eerst' (waarin opgenomen 'Mijn schriften'), beide geïllustreerd met tekeningen van haar echtgenoot. In het eerste deel beschrijft zij het huiselijke leven, en met name de feestdagen zoals die in de besloten Russisch-joodse gemeenschap werden gevierd. In een eenvoudige, romantische taal roept zij de geheimzinnige sfeer op van de joodse tradities: de wekelijkse rituelen, het Loofhuttenfeest en natuurlijk Pesach. In het tweede deel, waarin ook haar zwijgzame vader en haar ondernemende moeder uitvoerig worden geportretteerd, staat haar ontmoeting met Marc Chagall, de jonge schilder met zijn blauwe ogen en zijn krullende haar, centraal. In een ontroerend nawoord vergelijkt de schilder haar woorden met de adem van de kleuren op zijn doeken.