Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Liuwe Westra
Dossiers » Concilie van Constantinopel (381) » introductie » Het (tweede oecumenische) concilie van Constantinopel (381)

Het (tweede oecumenische) concilie van Constantinopel (381)

Na het concilie van Nicea (325), dat weliswaar een officiële geloofsbelijdenis opstelde maar geen theologische eenheid bracht, was er meer dan een halve eeuw felle theologische strijd geleverd, aanvankelijk over de goddelijke status van de Zoon, later ook over die van de Heilige Geest. Met name de strijd rondom de status van de Zoon, waarbij een meer ariaans gekleurde theologie een tijd lang de overhand leek te krijgen ondanks de besluiten van Nicea, had ook verschillende keizers intensief beziggehouden. De strijd om de status van de Heilige Geest was van recenter datum.

Herhaaldelijk waren er ook pogingen ondernomen de geschilpunten door middel van een nieuw concilie op te lossen. Er zijn ook daadwerkelijk verscheidene grote concilies of synodes gehouden, maar geen daarvan lukte het tot een uitspraak te komen, die door de hele kerk werd erkend. In 378 had Gratianus, de eerste orthodoxe keizer sinds jaren, reeds toegezegd, dat er een nieuw oecumenisch concilie zou komen. In 379 werd hij alleenheerser van het hele rijk, maar omdat zowel in het oosten als in het westen de militaire situatie precair was, werd meteen een medekeizer voor het oosten gekozen: Theodosius. Ook deze keizer was orthodox. Nog later werd Gratianus gedwongen ook Valentinianus als medekeizer te erkennen, maar dan van het centrale gedeelte van het Romeinse rijk. In 380 vaardigden de drie keizers reeds een edict uit, dat alle christenen de besluiten van het concilie van Nicea dienden te erkennen.

In 381 besloot Theodosius dan ook een concilie bijeen te roepen in Constantinopel om voorzover mogelijk de eenheid van de kerk in het Romeinse rijk te herstellen.

Verloop en besluiten 1: de geloofsleer

Tot zover lijkt het concilie van Constantinopel een logisch vervolg op dat van Nicea: de keizers erkenden (praktisch als eersten na Constantijn) de normativiteit van het eerste concilie, en wilden op basis daarvan de eenheid van de kerk herstellen. Ook hier nam een keizer het initiatief tot het houden van een groot concilie.

Daarmee houden echter de overeenkomsten snel op. Theodosius kon slechts de bisschoppen uitnodigen van zijn eigen rijksdeel, en er zijn ook geen aanwijzingen dat hij een echt oecumenisch, dus rijksbreed, concilie nastreefde. In principe waren er in het oosten ook kerkelijke problemen genoeg om een concilie te rechtvaardigen.

Ook van het concilie van 381 zijn geen officiële verslagen bewaard gebleven, maar het verloop van de vergaderingen is vrij goed gedocumenteerd door verschillende geschiedschrijvers. Zo hebben we een lijst van 146 deelnemende bisschoppen en presbyters; door de latere traditie is dit aantal afgerond naar 150, en sindsdien wordt er steevast over ‘de 150 vaderen’ gesproken.

Het grootste deel van deze vaderen was, na de jarenlange theologische debatten, bereid aan te nemen dat Vader, Zoon en Heilige Geest gelijkwaardig aan elkaar en op dezelfde manier goddelijk en God waren. Er waren nog wel theologen die uitgingen van een soort goddelijke hiërarchie, waarbij de Vader hoger staat dan de Zoon, en de Zoon hoger dan de Geest, maar dezen waren eigenlijk door het edict van de drie keizers in 380 al uitgeschakeld. Wel was er nog een aanzienlijke groep die de Zoon wel als gelijkwaardig aan de Vader erkende, maar de Geest niet. Dezen werden en worden meestal aangeduid als ‘Geestbestrijders’ of ‘pneumatomachen’.

Waarschijnlijk is er over deze kwestie op het concilie slechts kort gesproken. De pneumatomachen waren veruit in de minderheid (de bronnen spreken over 36 bisschoppen; deze zijn nooit meegeteld voor de ‘150 vaderen’), en konden ook theologisch niet tegen de overmacht op van het trinitarisch concept dat de zogenaamde Cappadocische kerkvaders hadden ontwikkeld: Vader, Zoon en Geest zijn in dat concept weliswaar drie reële entiteiten (personen, handelingscentra, hypostasen), maar vormen slechts met hun drieën de ene ware God, en delen aldus het goddelijke wezen (het God-zijn, zijn ousia). Deze triniteitsleer werd op het concilie aangenomen, en de pneumatomachen werden geëxcommuniceerd en verlieten het concilie. De geschiedschrijvers vertellen, dat er vervolgens een tomos, dat wil zeggen een officieel conciliedocument werd opgesteld, waarin de orthodoxe leer werd vastgesteld. Deze tomos is verloren gegaan. Wel hebben we nog de Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel, waarin de gelijkheid van Vader, Zoon en Geest, in overeenstemming met Nicea maar met nieuwe uitspraken over de Geest, wordt verwoord. Rondom deze geloofsbelijdenis zijn er echter verschillende moeilijkheden.

Verloop en beslutien 2: het schisma in Antiochië

Voor de concilievaderen was een veel lastiger probleem wat men moest met een kerkscheuring in Antiochië, het zogenaamde meletiaanse schisma (niet te verwarren met het melitiaanse schisma in Alexandrië, dat in Nicea was opgelost). Antiochië kende sinds 362 twee rivaliserende bisschoppen. Het probleem was, dat deze allebei Niceens gezind en door en door orthodox waren: Meletius en Paulinus. Meletius was aanwezig op het concilie, en werd aan het begin door Theodosius, volgens de bronnen daartoe bewogen door een voorspellende droom, tot voorzitter aangewezen. Dit maakte een neutrale behandeling van het schisma niet gemakkelijker.

Echter, Meletius overleed op zeker moment tijdens het concilie, en Gregorius van Nazianze, zelf pas bisschop in Constantinopel, werd aangewezen als de nieuwe voorzitter. Hoewel deze altijd een aanhanger van Meletius was geweest, wist hij een verstandig besluit te bewerkstelligen: men zou Paulinus, die reeds op vergevorderde leeftijd was, als het ware laten uitdienen, en als dan na zijn overlijden beide zetels vacant zouden zijn, kon men in Antiochië weer één nieuwe bisschop kiezen. Dit besluit lag echter gevoelig, omdat Paulinus tijdens een verbanning van Meletius met steun van Alexandrië en met name Rome was gekozen. Antiochië, dat officieus en later officieel de status van patriarchaat genoot, ervoer dat als een ontoelaatbare inmenging van buitenaf, en meteen na het concilie koos men dan ook de secretaris van de overleden Meletius als diens bisschop. Het schisma (en daarmee een zekere spanning tussen het oosten en westen) bleef daarmee in stand tot de dood van Paulinus in 398.

Verloop en besluiten 3: de bisschopszetel van Constantinopel

Constantinopel had tot vlak voor het concilie nog een ariaans gezinde bisschop gehad. Deze was door Theodosius afgezet op basis van het edict van 380. Na hem was een zekere Maximus tot bisschop gewijd. Deze werd echter algemeen beschouwd als een pion van de patriarch van Alexandrië. Op zeker moment werd door het concilie besloten, dat zijn wijding ongeldig was geweest, en werd Gregorius van Nazianze als zijn opvolger gekozen. Toen Meletius van Antiochië overleed, werd Gregorius ook concilievoorzitter. Was zijn positie al precair bij de behandeling van de situatie in Antiochië, de zaken werden nog erger toen de Egyptische delegatie (weliswaar weken te laat, maar toch) aankwam, en zijn recht op de zetel van Constantinopel betwistte. Waarschijnlijk was dit meer ingegeven door de belangen van Alexandrië als patriarchaat, maar het feit bleef dat Gregorius al eens tot bisschop was gekozen van een stadje in Klein-Azië. De twisten laaiden zo hoog op, dat Gregorius uiteindelijk zijn ontslag indiende bij de keizer, als bisschop en als voorzitter.

In beide functies werd hij opgevolgd door Nectarius: een hoge ambtenaar die nog niet eens gedoopt was. Hij werd bliksemsnel gedoopt en gewijd, en zat in zijn witte doopkleed het concilie voor. Hoewel (of misschien wel doordat) hij nauwelijks theologische of kerkrechtelijke ervaring bezat, lukte het hem het concilie vreedzaam tot een einde te brengen. Het moet aan hem te danken zijn, dat het concilie besloot dat Constantinopel tot patriarchaat werd verheven, en dat het in rang zelfs meteen na Rome kwam, en dus vóór Alexandrië, Antiochië en Jeruzalem.

Nectarius was ook zo verstandig één jaar later meteen een vervolgconcilie te houden, dat de besluiten van 381 bekrachtigde. Door tactisch communiceren met het westen en door het instellen van een jaarlijkse synode te Constantinopel waarop alle voorkomende problemen konden worden behandeld (bisschoppen die op dat moment in Constantinopel waren, werden geacht de synode bij te wonen) lukte het hem de besluiten van 381 algemeen aanvaard te krijgen en tenminste in het oosten van de kerk de stabiliteit te herstellen. Het is waarschijnlijk aan hem te danken, dat deze rommelig verlopen kerkvergadering uiteindelijk de status van oecumenisch concilie heeft gekregen. De kerk van Rome heeft daarbij altijd het voorbehoud gemaakt, dat zij wel de oecumenische status en de dogmatische beslissingen, maar niet de kerkrechtelijke uitspraken erkende.

De Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel

Een probleem op zich vormt de geloofsbelijdenis die tegenwoordig bekend staat als die van Nicea-Constantinopel (of zelfs kortweg die van Nicea). Het probleem is, dat deze belijdenis de oorspronkelijke belijdenis van Nicea 325 niet letterlijk volgt. In de twintigste eeuw heeft men daarom lang gedacht, dat de belijdenis later als het ware tussen de conciliedocumenten gesmokkeld zou zijn. Bijna alle geleerden zijn daar echter van teruggekomen, en gaan er nu vanuit, dat men in Constantinopel een belijdenis met dezelfde inhoud en theologie als die van Nicea heeft overgenomen en bewerkt, en kortweg verklaarde dat de nieuwe belijdenis als het ware een update van Nicea was.

Waar de belijdenis echter precies vandaan komt, en hoe ze tot stand is gekomen, is nog steeds een open vraag. Na 381 vond men het ook belangrijker dát Nicea was gerehabiliteerd dan met welke woorden dat was gebeurd, en pas tijdens het concilie van Chalcedon in 451 kreeg de Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel als aparte belijdenis officiële status.

De Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel luidt aldus:

Wij geloven in één God, de almachtige Vader,
schepper van hemel en aarde, van alles wat zichtbaar en onzichtbaar is,
en in één Heer, Jezus Christus, de eniggeboren Zoon van God,
die uit de Vader is geboren vóór alle eeuwen,
Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God,
geboren, niet gemaakt,
van hetzelfde wezen als de Vader,
door wie alles is ontstaan,
die om ons mensen en om onze redding is neergedaald uit de hemel en vlees is geworden uit de Heilige Geest en de maagd Maria
en die mens is geworden,
en die voor ons gekruisigd is onder Pontius Pilatus,
en geleden heeft en begraven is
en ten derde dage is opgestaan volgens de Schriften,
en opgestegen naar de hemel,
en zit aan de rechterhand van de Vader
en die weer zal komen met heerlijkheid om levenden en doden te oordelen,
wiens koninkrijk geen einde zal hebben,
en in de Heilige Geest,
die Heer is en levend maakt,
die uitgaat van de Vader,
die met de Vader en de Zoon tezamen wordt aanbeden en verheerlijkt,
die gesproken heeft door de profeten,
in één heilige algemene en apostolische kerk.
Wij belijden één doop tot vergeving van zonden.
Wij verwachten de opstanding van de doden en het leven van de komende eeuw.
Amen.

Deze geloofsbelijdenis heeft zich, met enkele kleine wijzigingen, gevestigd in de liturgie van bijna alle kerken.

Het tweede oecumenische concilie van Constantinopel kan worden gezien als het startpunt van enkele blijvende en stabiele structuren in de kerk: een officiële gezamenlijke geloofsbelijdenis, de keuze voor een strikt gelijkwaardige triniteitstheologie, de instelling van het oecumenisch concilie of de regionale synode als permanent besluitvormend orgaan. Van het concilie van Nicea wordt de legende verteld dat de Heilige Geest zelf meestemde; men kwam erachter doordat er steeds één stembriefje teveel was ingeleverd. In Constantinopel moet de Heilige Geest meer hebben gedaan dan alleen stemmen, dat deze zo tumultueus verlopen kerkvergadering zoveel vrucht kon dragen.

(door Liuwe H. Westra)


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Liuwe H. Westra.