De Didachè heeft in de vroege kerk een grote populariteit genoten. De vroegste verwijzing naar de Didachè vinden we mogelijk bij Clemens van Alexandrië (Strom. I.20), alhoewel hij alleen citeert en geen bron vermeldt. Bij zijn inventarisatie van het kerkelijk schriftgebruik noemt Eusebius (H.E. 3.25.4) de Didachè onder de orthodoxe, maar ‘onechte geschriften’. Athanasius merkt in het jaar 367 in zijn Paasbrief (Ep. Fest. 39) nog op dat de Didachè weliswaar niet onder de gecanoniseerde boeken valt, maar wel nuttig is voor catechese. Van groot gewicht is de invloed van de Didachè op allerlei latere kerkorden, waarin het geschrift geheel of gedeeltelijk is opgenomen (zie onder).
Toch is de Didachè gaandeweg in onbruik geraakt. Lange tijd was geen enkel handschrift voorhanden. Dit veranderde in 1873 toen Philotheos Bryennios, de latere aartsbisschop van Nicomedië, in Constantinopel (Istanbul) de volledige Griekse tekst van de Didachè identificeerde in een codex uit 1056 (Codex Hierosolymitanus = H of C) die ook de brief van Barnabas, 1 en 2 Clemens, en de lange versie van de brieven van Ignatius bevatte. Deze tekst van de Didachè werd in 1883 door Bryennios gepubliceerd en is verder bekend geworden door het werk van de Duitse onderzoeker Adolf von Harnack.
De meeste onderzoekers beschouwen de Didachè als een samengesteld geschrift dat over een langere periode tot stand is gekomen. De redacteur die het geschrift tot de huidige vorm heeft gecompileerd wordt vaak aangeduid als de ‘Didachist’. Het is echter ook mogelijk dat meerdere redacteurs voor de eindvorm verantwoordelijk zijn. Over de identiteit van deze redacteur(s) is niets bekend.
In Codex H heeft de Didachè twee titels, een kortere, ‘Het onderwijs van de twaalf apostelen’, en een langere, ‘Het onderwijs van de Heer door de twaalf apostelen aan de volken’. Deze opschriften zijn waarschijnlijk niet oorspronkelijk en zijn mogelijk later toegevoegd om het geschrift te verbinden met apostolische autoriteit.
De plaats van ontstaan wordt bediscussieerd. De huidige consensus is verdeeld over Egypte en Syrië, met een lichte voorkeur voor laatstgenoemde. Vaak wordt aan Antiochië gedacht.
Hoewel de Didachè in het begin van de twintigste eeuw nog tot in de vierde eeuw werd gesitueerd, wordt tegenwoordig de eindvorm door de meeste onderzoekers niet later gedateerd dan circa 120 na Chr. Deze datering is echter sterk afhankelijk van een vermeende relatie tussen de Didachè en het evangelie volgens Matteüs of aan dit evangelie ten grondslag liggende tradities. Onderzoekers die deze relatie loslaten, dateren (de oudste lagen van) de Didachè op interne gronden tot in het midden van de eerste eeuw.
De lengte van de Didachè bedraagt ongeveer eenderde van die van het Marcus-evangelie. De Didachè wordt onderverdeeld in zestien hoofdstukken en kan gesplitst worden in twee delen: 1-6 en 7-16.
Het eerste deel bevat ethisch en praktisch onderwijs ter voorbereiding op de doop. Dit onderwijs wordt gegeven in de vorm van de in het Jodendom bekende ‘tweewegenleer’, die ook wordt aangetroffen in de brief van Barnabas en in de te Qumran gevonden Regel der Gemeenschap (1QS 3.18 e.v.). In tegenstelling tot de versie in voornoemde geschriften, bevat dit onderwijs over de ‘twee wegen’ in de Didachè enkele christelijke toevoegingen (in 1.3b-6 en 6.1-2).
Het tweede deel bevat allerlei praktische richtlijnen voor de doop (H 7), vasten en gebed (H 8), de viering van een maaltijd (H 9-10; eucharistie?), de behandeling van apostelen, profeten en leraars (H 11-13), de samenkomst (H 14) en het kiezen van opzieners en diakenen (H 15). H 16 is eschatologisch van aard en roept op tot waakzaamheid en volharding totdat de Heer terugkomt.
De Didachè getuigt van een christelijke gemeenschap die nog aanleunt tegen Jodendom en synagoge. Dit komt met name tot uiting in het ethisch onderwijs (aansluitend bij de ‘twee wegen’ en de decaloog), de wijze van dopen, de maaltijd en de daarbij opgezonden gebeden.
Vaak wordt in de Didachè een ‘lage christologie’ herkend. Gezien de aard van het document echter (zie boven), is voorzichtigheid geboden. In een geschrift waarin waarschijnlijk bewust geen dogmatische uiteenzettingen zijn opgenomen, mag ook geen uitgewerkte christologie worden verwacht. Desondanks is het opvallend dat doop noch maaltijd in verband wordt gebracht met de dood van Christus. Ook is er nergens sprake van berouw en vergeving van zonden.
De Didachè bevat belangrijk vroeg-christelijk liturgisch materiaal over de doop, vasten, gebed en de eucharistie. De doop is ‘trinitarisch’ (7.1; 7.3) en sluit naadloos aan bij de opdracht van Jezus in Matteüs 28: 19. De dopeling en degene die doopt worden geacht vooraf te vasten. De voorkeur gaat uit naar een doop (vermoedelijk door onderdompeling) in koud stromend water. Het alternatief is te dopen in ‘ander water’ (vermoedelijk stilstaand water) dat eventueel warm mag zijn. Mocht dit alles niet voorhanden zijn, dan mag, bij uitzondering, worden gedoopt door driemaal water over het hoofd van de dopeling te gieten ‘in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest’. Op basis van deze uitzondering kan voorzichtig gespeculeerd worden dat de normale dooppraxis uit drie onderdompelingen bestond. Uiteraard is hierover geen zekerheid te verkrijgen, maar een dergelijk gebruik vindt ook aanknopingspunten bij Justinus de Martelaar (Eerste Apologie, 61.10-13) en wordt zeker vanaf de derde eeuw universeel gepraktiseerd.
Na de doop volgen specifieke instructies omtrent vasten en gebed. De gelovigen mogen niet vasten op maandag en donderdag; op deze dagen vasten de ‘hypocrieten’ (judaïsten?). In plaats daarvan moeten zij vasten op woensdag en vrijdag. Ook in het gebed dienen de christenen zich te onderscheiden van de ‘hypocrieten’ en wel door het bidden van het Onze Vader, dat integraal – inclusief doxologie – in de Didachè is opgenomen.
De gebeden in H 9-10 zijn veel bediscussieerd. Onderzoekers verschillen van mening of deze, op Joodse tafelgebeden gebaseerde, dankzeggingen betrekking hebben op de eucharistie, een liefdemaal (agapè), de eucharistie gevolgd door een liefdemaal, of een liefdemaal gevolgd door de eucharistie.
De Didachè moet waarschijnlijk worden gesitueerd in een overgangsperiode, waarin enerzijds nog sprake is van rondtrekkende apostelen en profeten, maar anderzijds de Kerk op weg is naar verdere institutionalisering.
Het eerste deel (H 1-6) bevat onderwijs voor nieuwe bekeerlingen die tot de geloofsgemeenschap willen toetreden. De aard van dit onderwijs en de langere titel (‘… aan de volken’) doet vermoeden dat het hier primair een niet-Joodse doelgroep betreft. Het tweede deel (7-15) bevat richtlijnen voor liturgie en organisatie en richt zich waarschijnlijk meer specifiek tot de verantwoordelijken binnen de gemeenschap. Het is echter onduidelijk of het geschrift als zodanig bedoeld was voor leidinggevenden of dat het breder binnen de gemeenschap werd gebruikt. Een andere vraag is of de Didachè oorspronkelijk is gericht aan een ruime kring van christenen of aan één specifieke gemeenschap.
De Didachè kan worden ondergebracht bij het genre van ‘kerkorde’. Naast de Didachè worden nog elf andere teksten onder dit genre gerekend, zoals de Syrische Didascalia (midden derde eeuw), de Apostolische Kerkorde (eind derde eeuw) en de Apostolische Constituties (eind vierde eeuw). Dergelijke vroeg-christelijke teksten bevatten met name materiaal dat is gericht op toetreding tot, het leven in en de organisatie van de gemeenschap. Om deze reden wordt minder aandacht gegeven aan zaken van dogmatische aard.
Een kenmerk van de kerkorden is dat zij voortdurend werden aangepast aan de praktijk van een zich ontwikkelende kerk. Zo is ook de eindvorm van de Didachè waarschijnlijk het product van een dynamisch groeiproces.
De Didachè is stevig verankerd in het Oude Testament en de Joodse (wijsheids)traditie. Met betrekking tot het Nieuwe Testament zijn er opvallende overeenkomsten met het evangelie volgens Matteüs. In hoeverre er sprake is van een wederzijdse afhankelijkheid is echter een punt van discussie. Mogelijk is er gebruik gemaakt van een gemeenschappelijke bron of traditie. Sommige onderzoekers herkennen hier en daar een paulinische invloed.
Kleinere en grote gedeelten van de Didachè zijn opgenomen in latere kerkorden. Zo is in boek zeven van de Apostolische Constituties de Didachè bijna geheel verwerkt en de Ethiopische Apostolische Kerkorde bevat gedeelten uit H 8 en H 11-13.