Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Franciscus van Assisi » introductie » Franciscus van Assisi (1181-1226)

Franciscus van Assisi (1181-1226)

Door prof.dr. Gerard Pieter Freeman 

Inleiding 

Franciscus van Assisi is een populaire heilige. Hij is patroon van de milieubeweging, Italië en de dieren: op zijn feestdag wordt werelddierendag gevierd. 

Franciscus werd in 1181 of 1182 in Assisi (Midden-Italië) geboren en groeide op als zoon van een succesvolle lakenkoopman. Vanaf zijn twintigste maakte hij een langdurig bekeringsproces door, waarin hij brak met zijn ouders en de normen en waarden waar zij voor stonden. 

Hij werd rondtrekkende boeteprediker en kreeg na verloop van tijd broeders die met hem mee gingen doen. Hij liet een nieuw beeld van Jezus zien: Hij was 'een arme en een vreemdeling die leefde van aalmoezen', zoals Franciscus zelf schrijft. Toen hij elf broeders had, gingen zij naar Rome om aan de paus toestemming te vragen voor hun manier van leven. Ze trokken twee aan twee rond om het evangelie te verkondigen. Jaarlijks kwamen ze bijeen om leefregels op te stellen, die in 1221 uitmondden in de zogeheten voorlopige regelredactie. Twee jaar later werd die omgewerkt tot de definitieve Regel, die door de paus werd goedgekeurd. Ondertussen had de eerste vrouw zich in 1211 bij hen aangesloten, Clara van Assisi (zie daar) die met andere vrouwen een gemeenschap stichtte in San Damiano, een kerkje bij Assisi, waar ze een leven van gebed en armoede leidden. Leken die onder inspiratie van Franciscus ‘in boetvaardigheid’ wilden leven, sloten zich aan in groepen, de latere derde orde.

In 1219 ging Franciscus naar het Midden-Oosten om de leider van de moslims te ontmoeten. Met Kerstmis 1223 ensceneerde hij in de kluizenarij Greccio een levende kerststal, een gebeurtenis die aan de oorsprong staat van het kerststalletje. In september 1224 trok hij zich terug op de berg La Verna. Daar kreeg Franciscus een verschijning van een gekruisigde engel. In zijn handen, voeten en zijde verschenen de wondtekenen van Christus aan het kruis. In 1225 verbleef de inmiddels doodzieke Franciscus een tijdje bij Clara in San Damiano. Daar dichtte hij zijn Zonnelied waarin hij alle schepselen zijn broeders en zusters noemt. Franciscus stierf in 1226 op de vooravond van 4 oktober. Twee jaar later verklaarde de paus hem heilig.

De bekering van Franciscus

Aan het begin van Franciscus’ evangelische leven staat zijn bekering. Franciscus zelf kijkt in het laatste geschrift dat hij gedicteerd heeft daarop terug:

‘De Heer heeft mij, broeder Franciscus, op de volgende manier het begin gegeven van een boetvaardig leven: toen ik in zonden leefde, leek het me te bitter om melaatsen te zien en de Heer zelf heeft mij tussen hen gebracht en ik heb hun barmhartigheid bewezen. En toen ik bij hen wegging, was wat me bitter leek voor mij veranderd in zoetheid naar ziel en lichaam; en ik was er daarna nog een tijdje vol van en heb de wereld verlaten.’ (Testament 1-3)

Franciscus bleef dus niet bij de melaatsen werken, maar ging verder. De bekering van Franciscus was namelijk een langdurig proces waarin hij gaandeweg de richting voor zijn leven vond. Lange tijd wist hij niet goed wat hij wilde. De bronnen over zijn leven vertellen er talrijke verhalen over. Franciscus had als achttienjarige jongen gevochten in een oorlog tegen het naburige Perugia en was gevangen gezet. Toen hij weer vrijgelaten werd, had hij de smaak in zijn oude leven verloren. Deelname aan de oorlog was een mogelijkheid geweest om ridder te worden en zo maatschappelijk hogerop te komen. Die weg sloot hij af toen hij in een droom ontdekte dat hij beter de hoogste Heer kon dienen dan een aardse heer. Hij werd steeds royaler voor arme mensen en bracht veel tijd door met gebed om Gods wil te ontdekken. Toen hij eens in het kerkje van San Damiano aan het bidden was, hoorde hij het kruisbeeld daar tegen hem zeggen: ‘Franciscus, ga mijn kerk herstellen. Zie je niet dat het een puinhoop is?’ Dat ging hij dus doen. Het geld dat hij daarvoor nodig had, stal hij van zijn vader die daardoor zo kwaad werd, dat hij hem een proces aandeed. Voor de bisschop van Assisi gaf Franciscus al zijn kleren terug aan zijn vader en zei: ‘Van nu af kan ik onbekommerd zeggen “Onze vader die in de hemel is”,  want jij, Pietro Bernardone, bent mijn vader niet meer.’ Ondanks de maatschappelijke verguizing sloten zich een paar mannen bij hem aan. Zij gingen samen het evangelie raadplegen en zochten de teksten die richting gaven aan hun leven. Dit vonden ze:

‘Als je onverdeeld goed wilt zijn, ga alles verkopen wat je hebt en geef het aan de armen en je zult een schat in de hemel hebben. Kom dan om Mij te volgen’ (Mt 19,21). En: ‘Als iemand Mij achterna wil komen, moet hij nee zeggen tegen zichzelf, zijn kruis opnemen en Mij volgen.’ (Mt 16,24). En: ‘Neem niets mee voor onderweg, geen beurs, geen reistas, geen brood, geen geld en geen stok’ (Lc 9,3 en 10,4).

Aan de hand van deze teksten gingen ze leven.

De franciscaanse kwestie

Voor we doorgaan met Franciscus’ leven moet iets gezegd worden over de zogeheten ‘franciscaanse kwestie’, de verhouding tussen de verschillende bronnen over Franciscus’ leven. Dat zijn er uitzonderlijk veel voor een figuur uit de middeleeuwen en ze hebben allemaal hun eigen interpretatie van Franciscus’ leven omdat ze ieder een eigen visie hebben op de vraag hoe goed franciscaans leven eruit moet zien. Het relaas over Franciscus’ bekering dat we net verteld hebben, kan dit illustreren. Het maakt veel uit of het centrale moment van Franciscus’ bekering de ontmoeting met melaatsen is of het kruis dat tot hem sprak. In het eerste geval is het ‘sociale’ werk onder melaatsen en met andere uitgeslotenen een uiterst belangrijk facet van het franciscaanse leven; in het tweede geval staat de gehoorzaamheid aan de gekruisigde Christus en het herstel van Gods huis centraal en is sociaal werk hoogstens een afgeleide. Een tweede voorbeeld: sommige bronnen schrijven dat Franciscus het evangelie raadpleegt wanneer hij nog alleen is; anderen dat hij dat pas doet wanneer hij twee metgezellen heeft. De eerste beschrijving beklemtoont Franciscus’ charismatisch leiderschap; de tweede het democratisch gehalte van de broederschap. In deze twee gevallen is vrij gemakkelijk een oplossing te vinden: Franciscus’ eigen getuigenis in zijn Testament vermeldt slechts de melaatsen en niet het sprekende kruis, en Franciscus zegt zelf dat hij zijn levensvorm, ‘het model van het heilig evangelie’, pas vond ‘nadat de Heer hem enkele broeders gegeven had’. In andere gevallen zijn keuzes moeilijker te maken.

De franciscaanse kwestie is een uiting van de spanningen over de juiste interpretatie van Franciscus’ charisma, die al vrij snel opkwamen en die samenhingen met de snelle groei van het aantal broeders en de institutionalisering van zijn broederschap in een orde. Dat leidde tot een groot aantal heiligenlevens. Dankzij deze levensbeschrijvingen zijn er erg veel verhalen over Franciscus.

Franciscus’ karakter en uiterlijk

De oudste levensbeschrijving van Franciscus geeft een uitvoerige beschrijving van zijn karakter en uiterlijk:

Hoe mooi en fantastisch was Franciscus in de eenvoud van zijn leven, de liefde voor God en zijn broeders, zijn prompte gehoorzaamheid en engelachtige uitstraling! Hij was aangenaam in zijn optreden, vriendelijk in het gesprek, betrouwbaar bij geheimen, voorzichtig bij advies, doortastend in zijn handelen en in alles charmant. Hij zag de zaken helder en was nuchter van geest, hij bad zonder ophouden en was geestdriftig in alles. Hij was standvastig in de deugd, volhardend in de genade en onder alle omstandigheden hetzelfde. Hij vergaf snel, maar werd langzaam kwaad. Hij was vrij van vooroordelen, scherpzinnig in het gesprek, behoedzaam in zijn keuzes en in alles eenvoudig. Voor zichzelf was hij hard, voor anderen lief, in alles zorgvuldig. Hij was een uitstekend spreker: vrijmoedig maar nooit vrijpostig.
Franciscus was klein van gestalte, had een klein, rond hoofd, een langwerpig gezicht, een vlak klein voorhoofd, zwarte heldere oogjes, donker haar, rechte wenkbrauwen, een dunne rechte neus, spitse oortjes en vlakke slapen. Hij had een krachtige stem, prettig om te horen, helder en welluidend, een gaaf gebit met regelmatige, witte tanden, dunne lippen, een zwarte, niet volle baard, een dunne hals, rechte schouders, korte armen, fijne handen met lange vingers, dunne benen, kleine voeten en een tere huid. Hij was broodmager en ruig gekleed; hij sliep heel kort en gaf alles weg. Omdat hij erg bescheiden was, was hij bij iedereen thuis (1 Cel 83).

De precieze beschrijving van Franciscus' uiterlijk doet de vraag opkomen naar portretten waarop hij is afgebeeld ‘zoals hij was’. Dergelijke afbeeldingen bestaan niet: kunstenaars uit die tijd gingen zo niet te werk. Zij schilderen het type van een heilige monnik of een ordestichter, maar geen individuen. Traditioneel worden twee oude fresco's aangewezen als ‘echte portretten’. Het oudste is in Subiaco te vinden en werd wellicht nog tijdens Franciscus’ leven gemaakt. Franciscus lijkt daar eerder een benedictijn dan een minderbroeder. Het tweede werd vijftig jaar na Franciscus’ dood door Cimabue in de onderkerk in Assisi geschilderd. Het is zo vaak gerestaureerd dat niet meer is na te gaan hoe het er oorspronkelijk uitzag.

De spiritualiteit van Franciscus

Zoals in het lemma Franciscanen nader uiteen wordt gezet, wordt Franciscus’ spiritualiteit gekenmerkt door armoede of nederigheid, broederschap en vrede in het voetspoor van Jezus Christus. Deze trekken gaf hij aan zijn broederschap mee. Daarnaast zijn er enkele elementen die specifiek voor Franciscus zijn.
Ten eerste is dat zijn wijze van bidden. Franciscus heeft zijn hele bekeerde leven lang veel tijd aan het gebed besteed. Hij heeft zich zelfs afgevraagd of hij zich niet beter helemaal terug kon trekken als kluizenaar:

Franciscus begon enige tijd na zijn bekering, toen hij al veel gezellen had, te twijfelen wat hem te doen stond: zich alleen maar wijden aan het gebed of daarbij af en toe ook preken. Daarom riep hij broeder Masseüs en zei: ‘Vraag zuster Clara namens mij of zij met haar gezellinnen God wil vragen wat beter is: dat ik me met preken bezighoud of alleen met bidden. Ga daarna naar broeder Silvester en vraag hem hetzelfde.’
Masseüs bracht de boodschap over aan Clara en ging naar Silvester, die op de Subasioberg verbleef. Hij begon meteen te bidden en kreeg antwoord van God. Hij ging terug naar Masseüs en zei: ‘Dit is wat je Franciscus moet zeggen: dat God hem niet alleen voor hemzelf geroepen heeft, maar ook opdat veel mensen door zijn toedoen worden gered.’ Vervolgens ging broeder Masseüs terug naar Clara en zij vertelde hem hetzelfde.
Hiermee keerde Masseüs terug naar Franciscus, die zijn voeten waste en een maaltijd bereidde. Na het eten riep Franciscus Masseüs bij zich in het bos. Daar knielde hij voor hem neer, deed zijn kap af, kruiste zijn armen en vroeg: ‘Wat beveelt Jezus Christus mij te doen?’ Masseüs antwoordde wat Christus Silvester en Clara geantwoord had: ‘Hij wil dat jij door de wereld trekt om te preken, omdat Hij je niet alleen tot je eigen heil heeft uitverkoren, maar ook voor dat van anderen.’ Toen stond Franciscus op en zei: ‘Laten we dan gaan, in naam van God’ (Fioretti 16).

Franciscus wisselde dus periodes van rondtrekken en preken af met tijden dat hij zich voor gebed terugtrok. Hij mediteerde steeds over het evangelie van die dag en bad de kerkelijke gebedstijden. Daarnaast heeft hij een eigen lijdensofficie samengesteld dat hij iedere dag als extra gebed volgde. Hij heeft ook enkele andere gebeden geschreven waarvan het Zonnelied (zie onderaan) het bekendste is.

Franciscus’ spiritualiteit is sterk affectief: hij houdt met hart en ziel van God, van zijn broeders en zusters, ja van alle schepselen. Daardoor is zijn spiritualiteit ook devotioneel en concreet: hij uit zijn liefde in kleine, zichtbare tekenen. Zijn verlangen om de geboorte van Jezus ‘met eigen ogen te zien’ dat tot een levende kerststal leidde in Greccio, is daar een voorbeeld van. Franciscus is ook radicaal: hij doet wat hij in zijn hoofd heeft, zoals blijkt uit het net aangehaalde verhaal. Hij denkt niet lang na, maar vraagt aan anderen advies en voert dit dan meteen uit.

Naar de Sultan

Door de talrijke mannen die zich bij Franciscus en zijn broeders wilden aansluiten, werd Franciscus als de enige baas gezien. Toch heeft de dagelijkse leiding van zijn broeders nooit zijn grootste belangstelling gehad. Hij beschouwde zich primair verantwoordelijk voor het hoeden van zijn eigen roeping en hij wilde nooit iets voorschrijven wat hij zelf niet in praktijk bracht. Zo wilde hij in 1217 naar Frankrijk vertrekken omdat het kapittel van dat jaar besloten had dat ze ook buiten de grenzen van Italië zouden gaan missioneren. Kardinaal Hugolinus, de kardinaal die namens de curie het toezicht op de broeders uitoefende, hield hem echter tegen omdat hij meende dat Franciscus in Midden-Italië niet gemist kon worden. Twee jaar later vertrok Franciscus niettemin toch. Hij reisde naar Egypte waar op dat moment door de Kruisvaarders gevochten werd. Franciscus slaagde erin om bij de leider van het Saracenenleger, sultan Melek al-Kamil, te komen. Wat wilde Franciscus bij hem bereiken? Zocht Franciscus het martelaarschap? Was hij een voorloper van de moderne interreligieuze dialoog? Alle facetten van deze reis zijn in het moderne onderzoek omstreden.Zeker lijkt uit de bronnen dat Franciscus ‘weinig vooruitgang’ kon boeken in een bekeringspoging van de sultan, maar dat ze elkaar wel verstonden in het verlangen naar vrede. Franciscus bezocht na deze ontmoeting waarschijnlijk de heilige plaatsen waar Jezus geleefd had.

Franciscus was nog in het Midden-Oosten toen hem berichten bereikten dat het niet goed ging met zijn broederschap in Italië. Hij keerde spoorslags terug en trad af als generale minister van de broederschap. Het management van de orde gaf hij over aan anderen, maar als charismatisch leider genoot hij groot gezag. Hij wilde in zijn eigen woorden ‘het model en voorbeeld zijn voor al mijn broeders'.

Franciscus’ gezag bleek ook in de totstandkoming van de regel voor de minderbroeders. In het begin was Franciscus het levende voorbeeld en de inspiratiebron voor de anderen. Toen de broederschap groter werd, werden andere vormen van overdracht noodzakelijk. De kapittels, waarin aan de formulering van de regel gewerkt werd, speelden daarin een belangrijke rol. Franciscus was steeds de leider van dit proces. Zijn stem klinkt duidelijk door, zowel in de voorlopige als in de definitieve Regel.

Ziekte

In het Midden-Oosten liep Franciscus een oogziekte op waardoor hij vaak het daglicht niet kon verdragen en hij bij periodes blind was. Hij had altijd al een zwakke gezondheid gehad, mogelijk het gevolg van een malaria-infectie uit zijn jeugd. Terwijl hij zich daardoor steeds vaker in kluizenarijen terugtrok, zag hij met leedwezen dat de broederschap inmiddels een internationaal befaamde orde was geweest met geleerde en machtige mannen en dus ver verwijderd raakte van een eenvoudige groep van het begin. Hij leed daaronder, zoals bij zijn stigmatisatie en de totstandkoming van het Zonnelied blijkt.

In de laatste jaren van zijn leven gebruikte Franciscus steeds vaker brieven om zijn boodschap over te brengen. Zo schreef hij tweemaal aan vrome christenen die onder zijn inspiratie ‘in de wereld’ leefden. Er is van hem een brief ‘aan de hele orde’ bewaard. Hij richtte zich ook tot geestelijken en de leiders van de volkeren. Een enkele keer schreef hij ook aan individuele broeders, zoals de onbekende minister (leider van een groep broeders), broeder Antonius van Padua en broeder Leo, zijn vaste gezel en biechtvader. Aan het einde van zijn leven dicteerde hij zijn Testament als een blijvend getuigenis voor zijn broeders. Dankzij deze Geschriften kunnen we tot op heden onderzoeken wat Franciscus zelf, los van alle latere legendevorming, voor ogen stond.

De stigmatisatie

Ongeveer twee jaar voor zijn dood ging Franciscus naar de berg La Verna, waar hij zich graag terugtrok. Daar gebeurde iets met hem wat Thomas van Celano, Franciscus’ belangrijkste biograaf, als volgt beschrijft:

Twee jaar voordat hij zijn ziel zou teruggeven aan de hemel zag Franciscus in de kluizenarij La Verna in de provincie Toscane waar hij zich telkens in vrome beschouwing terugtrok, in een visioen een op een kruis geplaatste serafijn met zes vleugels boven hem uitgestrekt, met handen en voeten aan dat kruis vastgehecht. Twee vleugels reikten omhoog boven zijn hoofd, twee strekten zich uit om te vliegen, terwijl de overige twee heel zijn lichaam bedekten. Bij het zien hiervan raakte hij in grote verbazing, maar omdat hij er niet achter kon komen wat dat visioen te betekenen had, drong een met droefheid gemengde vreugde in zijn hart. Hij verheugde zich erover dat hij de serafijn met zo’n welwillende blik naar hem zag kijken, maar het gaf hem een schok dat hij aan het kruis geslagen was. Verward overwoog hij wat de betekenis van dat teken kon zijn, maar terwijl hij er steeds minder van ging begrijpen, werd de zin hem plotseling opgehelderd. Op hetzelfde moment begonnen er immers in zijn handen en voeten moeten van spijkers zichtbaar te worden, zoals hij die zojuist nog bij de in de lucht gekruisigde man boven zich had gezien. Het leek alsof er midden door zijn handen en voeten spijkers geslagen waren. In de palm van zijn handen en op de wreef van zijn voeten waren koppen van spijkers te zien terwijl de punten ervan aan de tegenovergestelde kant uitstaken. De spijkerkoppen in zijn handen en voeten waren rond en donker gekleurd, de punten echter langwerpig en kromgeslagen; uit het vlees naar boven komend staken ze boven de rest ervan uit. Verder had hij ook in zijn rechterzijde die als met een lans doorboord was, een rood litteken waar vaak bloed uit vloeide (3 Cel 4).

Wat Celano hier beschrijft, staat bekend als de stigmatisatie van Franciscus. Hiermee wordt bedoeld dat Franciscus de wondtekenen van Christus krijgt ingedrukt. Toch spreekt Celano in zijn weergave van deze gebeurtenis nergens over de wonden van Franciscus als de wondtekenen van Christus. De gelijkenis is voor hem overduidelijk.

Het is niet alleen iets van ons ‘moderne’ mensen om vragen te stellen bij dit wonder. Sinds bekend geworden is dat Franciscus deze wonden in zijn lichaam droeg, is dit het geval geweest. Maar er is wel een verschil in vraagstelling. Vandaag de dag worden er vooral vanuit de wetenschap vragen gesteld, in het bijzonder door de psychologie en de medische wetenschap. In de eerste tijd na de dood van Franciscus werd er vooral over getwist of er misschien bedrog in het spel was en of de wonden misschien wel na Franciscus’ dood waren aangebracht. Bij Bonaventura bijvoorbeeld vinden wij sporen van een dergelijke discussie. Hij voert almaar getuigen op die de wonden gezien hebben en beroept zich op de paus, die ook gezegd heeft dat die wonden werkelijk aanwezig waren in Franciscus’ lichaam. Met andere woorden: vroeger werd niet zozeer in twijfel getrokken of God zoiets zou kunnen doen aan een mens, maar vooral of God dit aan Franciscus gedaan had. Vandaag de dag heerst scepsis ten aanzien van bovennatuurlijke verklaringen en worden deze al bij voorbaat uitgesloten.

Het mag als een historisch feit beschouwd worden, dat Franciscus in september 1224 een visioen heeft gehad. Tijdens de verwarring die dit bij hem teweegbracht verschenen er wonden in zijn handen, zijn voeten en zijn zijde. De gelijkenis die deze wonden vertonen met de kruiswonden van Christus kunnen ons deze wonden doen zien als tekenen van de kruiswonden van Christus. Hiermee krijgt dit visioen een religieuze betekenis. Het maakt aan Franciscus duidelijk dat het zijn roeping is om de voetstappen van Christus tot het einde aan toe, tot in Christus’ lijden te gaan en aldus alsnog zijn bloedgetuige te worden.

Het Zonnelied

Aan het eind van zijn levenslange zoektocht naar het leven zoals God het wil was Franciscus op. Hij was gestigmatiseerd, leed aan lichtschuwheid en uitputting, en was depressief. Bovendien leed hij aan spanningen in de broederschap. In die situatie ontstond de bekendste tekst van Franciscus, het Zonnelied, ofwel de Lofzang van de Schepselen:

1 Allerhoogste, almachtige, goede Heer,
van U zijn de lof, de roem, de eer en alle zegen.
2 U alleen, Allerhoogste, komen zij toe
en geen mens is waardig uw naam te noemen.
3 Wees geprezen, mijn Heer, met al uw schepselen,
vooral door mijnheer broeder zon
die de dag is en door wie Gij ons verlicht.
4 En hij is mooi en straalt met grote pracht;
van U, Allerhoogste, draagt hij het teken.
5 Wees geprezen, mijn Heer, door zuster maan en de sterren.
Aan de hemel hebt Gij ze gevormd, helder en kostbaar en mooi.
6 Wees geprezen, mijn Heer, door broeder wind
en door de lucht, bewolkt of helder, en ieder jaargetijde,
door wie Gij het leven van uw schepselen onderhoudt.
7 Wees geprezen, mijn Heer, door zuster water
die heel nuttig is en nederig, kostbaar en kuis.
8 Wees geprezen, mijn Heer, door broeder vuur
door wie Gij voor ons de nacht verlicht;
en hij is mooi en vrolijk, stoer en sterk.
9 Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster moeder aarde
die ons voedt en leidt,
en allerlei vruchten voortbrengt, bonte bloemen en planten.
10 Wees geprezen, mijn Heer, door hen die omwille van uw liefde
vergiffenis schenken, en ziekte en verdrukking dragen.
11 Gelukkig wie dat dragen in vrede,
want door U, Allerhoogste, worden zij gekroond.
12 Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster de lichamelijke dood,
die geen levend mens kan ontvluchten.
13 Wee hen die in doodzonde sterven;
gelukkig wie zij in uw allerheiligste wil vindt,
want de tweede dood zal hun geen kwaad doen.
14 Prijs en zegen mijn Heer,
en dank en dien Hem in grote nederigheid.

Het Zonnelied is de bekendste tekst die spreekt over Franciscus’ grote liefde voor de natuur. Met dieren, die in het lied niet voorkomen, kon Franciscus ook goed overweg. Vrij aan het begin van zijn bekeerde leven ontdekte hij tot zijn eigen verwondering dat vogels naar hem luisterden wanneer hij tot hen preekte, een gebeurtenis die zeer heeft bijgedragen aan zijn populariteit. Een bekend verhaal vertelt dat hij vrede sloot tussen een wolf en de stad Gubbio, die elkaar belaagden. Maar er zijn veel meer verhalen, bijvoorbeeld over een gevangen vis die hij in het water terugzette, over een krekel die voor hem tsjirpte, een valk die hem wekte wanneer hij ’s nachts de getijden moest bidden, wormen die hij van de weg af haalde en in de berm legde omdat Christus zichzelf ‘een worm en geen mens’ genoemd had, enzovoort. Zijn liefde voor dieren was niet onbeperkt. Aan vliegen had hij bijvoorbeeld een hekel omdat ze leefden van het zweet van anderen en niet zelf werkten.

Sterfbed

Na Franciscus’ verblijf bij San Damiano maakte hij een laatste preektocht. Hij was steeds populairder geworden en werd al als een levende heilige beschouwd. De laatste maanden verbleef hij in Assisi omdat de mensen van de stad zich al verheugden op het kostbare relikwie dat hij zou worden en bang waren dat hun dat zou ontgaan wanneer hij buiten de stad stierf. Daar dicteerde hij zijn Testament, waarin hij de herinnering aan zijn bekeringsgeschiedenis combineerde met aanwijzingen voor de toekomst. Hij beklemtoonde de armoede en gehoorzaamheid aan de kerkelijke overheid, met name in de wijze van bidden. Hij bond zijn broeders op het hart dat ze de regel niet op de wijze van geleerden moesten uitleggen, maar ‘eenvoudig en zuiver’ moesten verstaan. Uiteindelijk werd hij overgebracht naar Portiuncula, het kleine kapelletje waar hij begonnen was. Daar liet hij zich uitkleden om ‘naakt op de naakte grond’ te sterven als waarlijk arme man. Hij overleed op de vooravond van 4 oktober 1226.

Na zijn dood

De volgende dag werd zijn stoffelijk overschot naar de stad gebracht. Ze namen een omweg om Clara en haar zusters in staat te stellen, afscheid van hem te nemen. Franciscus werd in het kleine kerkje van San Giorgio begraven. Zijn heiligverklaring volgde spoedig. Kardinaal Hugolinus, die de zorg voor de minderbroeders had, werd in 1227 tot paus Gregorius IX gekozen. Hij vond een officieel canonisatieproces niet nodig omdat veel kardinalen Franciscus persoonlijk gekend hadden. De paus leidde de heiligverklaring op 16 juli 1228 zelf. Meteen werd een begin gemaakt met de bouw van een reusachtige kerk ten westen van de stad ter ere van de heilige. Zijn lichaam werd er met Pinksteren 1230 naartoe overgebracht.

De paus gaf de opdracht tot een officieel heiligenleven aan broeder Thomas van Celano. Diens Leven van Sint-Franciscus werd in februari 1229 door de paus goedgekeurd. Thomas schreef uitstekend Latijn, maar had Franciscus niet lang meegemaakt. Daardoor – en mogelijk omdat de oude gezellen van Franciscus medewerking weigerden omdat ze afkerig waren van persoonsverheerlijking – ontbraken nogal wat verhalen over de ordestichter. Dat leidde later tot tal van aanvullingen. Thomas zelf verzorgde in 1245-47 een tweede verhaal over Franciscus, het Gedenkschrift van Franciscus’ daden en deugden, waaraan de gezellen ditmaal wel meewerkten. Ze hadden al eerder het Begin van de orde der mindere broeders en het Verhaal van de drie Gezellen vervaardigd. Om een einde te maken aan de wildgroei componeerde minister-generaal Bonaventura zijn Leven van de heilige Franciscus van Assisi dat door het generale kapittel in 1263 werd goedgekeurd. Drie jaar later gaf het opdracht om alle oudere verhalen te vernietigen zodat er slechts één gezaghebbend boek overbleef. Dat werd echter al snel als een gemis ervaren, waardoor de Herinneringen aan broeder Franciscus ontstonden met de verhalen waaraan Bonaventura voorbij was gegaan. In de veertiende eeuw ontstonden de Spiegel van Volmaaktheid en de Fioretti. Het ontstaan van al deze verhalen was ook het gevolg van onenigheid over de koers van de orde ofwel de juiste intentie van Franciscus: wilde hij de kerk ondersteunen met predikanten, geleerden en zielenherders, of wilde hij dat zijn broeders in het verborgene de eenvoud en armoede van het begin bleven koesteren?

Franciscus’ nagedachtenis werd ook geëerd in kunstwerken. Zijn kerk in Assisi, de San Francesco, was in twee verdiepingen ontworpen. De onderkerk fungeerde als pelgrimsoord waar zieken dicht bij Franciscus’ graf genezing konden zoeken. De bovenkerk was gereserveerd voor de pausen, die vaak in het convent bij de basiliek verbleven, en de broeders. Beide kerken werden in de loop van de dertiende eeuw volledig versierd met fresco’s, waarvan de freso's in de Franciscuscyclus in de bovenkerk, vaak toegeschreven aan Giotto, het beroemdst zijn. In de steden waar de broeders zich vestigden, werden de kerken vaak aan Franciscus toegewijd. Hij werd er ook dikwijls uitgebeeld op retabels (schilderijen die op het altaar staan) of in fresco’s. Zo ontwikkelde Franciscus zich tot een van de populairste heiligen van de westerse christenheid.


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Gerard Pieter Freeman.