Hieronymus werd waarschijnlijk rond 347 geboren in Stridon, een plaatsje aan de oostelijke grenzen van Noord -talië. Zijn christelijke ouders moeten welgesteld zijn geweest omdat hij in elk geval vóór 363 naar Rome werd gestuurd om bij de befaamde grammaticus Aelius Donatus te gaan studeren. Rond 367 vervolgde hij zijn studies in Trier, destijds de residentie van de Romeinse keizer Valentinianus. Hoewel hij eerst zijn studies deed met het oog op een wereldlijke carrière, raakte hij in Trier zo in de ban van het ascetische levensideaal dat Athanasius in zijn Leven van Antonius schetste, dat hij van verdere loopbaanplanning afzag. Al in Trier zou Hieronymus de ascetisch-monastieke levensvorm onmiddellijk combineren met een studieuze levensstijl en in elk geval voor zichzelf van een afkeer van het huwelijk. De studie van de Schrift stond voor hem centraal en al in Trier schreef hij Hilarius van Poitiers commentaar op de psalmen eigenhandig af. Aan het einde van zijn studies werd hij in Rome gedoopt.
Hieronymus’ gedegen klassieke vorming bij Aelius Donatus en zijn grote vertrouwdheid met taal en stijl van de klassiek teksten brachten hem in de problemen, toen hij studie begon te maken van de Schrift. Hij achtte de taal en stijl van de bijbel ruw en ongecultiveerd (incultus). Zijn liefde voor de klassieken enerzijds en anderzijds zijn hang naar ascese en de daarbij behorende schriftstudie brachten hem zelfs in een soort identiteitscrisis. Desalniettemin zette hij zich aan de studie van het bijbelse Grieks en Hebreeuws. In Constantinopel ontving hij enig exegetisch onderwijs van Gregorius van Nazianze, die hij later als zijn echte leermeester zou erkennen. In deze periode raakte Hieronymus ook vertrouwd met de exegetische methoden van Origenes. Hij vertaalde de 28 preken van Origenes over het boek Jeremia in het Latijn en nog negen andere over het boek van de profeet Jesaja. Dertig jaar later zou Hieronymus een tweede commentaar op dit bijbelboek vervaardigen. In zijn vroege wetenschappelijke periode bestudeerde Hieronymus ook de verschillende versies van het Oude Testament, die Origenes in zijn Hexapla had samengebracht. Zijn ascetische levensstijl begon gepaard te gaan met een enorme werkkracht en eruditie.
Niet verwonderlijk was het dus dat Hieronymus in 382 als expert werd toegevoegd aan het gezelschap van bisschop Paulinus van Antiochië en Epiphanius van Salamis (op Cyprus) dat in Rome aan het daar georganiseerde concilie deelnam. Eenmaal in Rome werd Hieronymus opgemerkt door bisschop Damasus. Onder diens aanmoediging begon hij de verschillende, destijds al circulerende Latijnse vertalingen (Vetus Latina) van de evangeliën van Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes te herzien op basis van de hem bekende, beste en oudste Griekse manuscripten. Hieronymus’ werkkracht blijkt uit het gegeven dat hij in 384 zijn werk al zo goed als klaar had. Bovendien had hij in dat jaar ook al een meer vluchtige herziening van de psalmen uit de oudere Latijnse vertaling op basis van de Septuaginta voltooid. De Septuaginta is de Griekse vertaling van het Oude Testament die voor Griekstalige Joden in de diaspora was vervaardigd. Het is ook in deze tijd dat een bevriende Jood voor Hieronymus een tekst van het Oude Testament uit een synagoge smokkelde, waardoor hij in staat was een Griekse editie van het Oude Testament met de versie in de oorspronkelijke taal te vergelijken.
Rond 384 vormde zich in Rome ook een kring van aristocratische vrouwen rond Hieronymus. Marcella was van deze kring de founding mother. Hij werd door deze vrouwen als schriftgeleerde en leidsman op handen gedragen. Maar in 385 werd hij door vijanden gedwongen uit Rome te vertrekken. De steenrijke Paula zou hem met haar dochter Eustochium volgden en via Jeruzalem en Egypte kwamen zij naar Bethlehem om aldaar eigenlijk het eerste vrouwenklooster in de geschiedenis te stichten. In Betlehem zou Hieronymus een nieuwe vertaling van de psalmen vervaardigen op basis van de Septuagint, zoals deze als één van de versies van de bijbel in de Hexapla was opgenomen.
In zekere zin kan in Hieronymus’ herziening van de Latijnse vertalingen van de boeken van het Oude Testament op basis van de Septuagint een opmaat tot de vervaardiging van de Vulgaat worden gezien. De vraag van een vriend vormde de aanleiding voor Hieronymus in 390 direct uit het Hebreeuws een vertaling van de psalmen te maken. Deze derde laatste vertaling betitelde hij als iuxta Hebraeos om aan te geven dat deze vertaling gebaseerd was op de Hebreeuwse grondtekst. Daarna vertaalde hij de 38 andere boeken van de Hebreeuwse Bijbel: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium, Jozua, Rechters, Ruth, 1–2, Samuël, 1–2 Koningen, 1–2 Kronieken, Ezra, Nehemiah, Ester, Job, Spreuken, Wijsheid, Jesaja, Klaagliederen, Ezechiël, Daniël, Hosea, Joël, Amos, Obadja. Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggai, Zacharia en Maleachi. Zo werd de Vulgaat de eerste vertaling van het Oude Testament, die gebaseerd was op de Hebreeuwse Tenach en niet op de Griekse vertaling hiervan in de Septuagint. Maar voor de Vulgaat nam hij de vertaling van het boek der psalmen uit de Septuagint op en niet de iuxta Hebraeos-vertaling. De boeken Judith en Tobias vertaalde hij vrij vanuit een Aramese versie. De boeken Baruch, Handelingen en Openbaring zijn echter niet door hem maar door anderen zijn herzien vanuit de Vetus Latina. Het boetegebed van de heiligschennende koning Manasse (2 Kronieken 33: 10-17), 4 Esdras, Jezus Sirach en 1-2 Makkabeeën nam Hieronymus uit de Vetus Latina over. De vier evangelies ten slotte vertaalde Hieronymus vanuit de Vetus Latina. Maar hij maakte wel gebruik van de oudste Griekse manuscripten.
Het is moeilijk exact vast te stellen welke vertalingsprincipes Hieronymus hanteerde. Hij gebruikte namelijk ook andere versies van de bijbel uit de Hexapla. Niettemin is wel duidelijk dat zijn verblijf in Betlehem het Hieronymus mogelijk maakte vertrouwd te raken met de joodse, taal, gebruiken en tradities. Bovendien was hij in staat vanuit Betlehem naar Caesarea te reizen om de daar bewaarde bibliotheek van Origenes te raadplegen, die door Eusebius (de eerste ‘kerkhistoricus’) was aangevuld. In weerwil van zijn vorming, context en faciliteiten was de vertaling die Hieronymus tot stand bracht een eenvoudiger te begrijpen versie dan de oudere Latijnse vertalingen, die te samen de Vetus Latina vormde. Hoewel Hieronymus het meer geraffineerde literaire klassieke Latijn machtig was en hem dit als man van aristocratische komaf lag, bezigde hij dus zoals andere vroeg christelijke schrijvers een eenvoudiger Latijn:de sermo humilis. De sermo humilis was de taal waarin predikers zich richtten tot het gewone volk vanuit de overtuiging dat zij zo doende het evangelie aan het gewone volk (vulgus) konden uitleggen. Vulgaat werd Hieronymus’ vertaling genoemd naar de uitdrukking versio vulgata, ' volks Latijn' , omdat zij dus was geschreven in alledaags Latijn.
Hieronymus’ vertaalarbeid verhinderde niet dat hij ook nog vele commentaren op bijbelboeken zou vervaardigen en een soort bijbels woordenboek en een bijbels topografisch woordenboek. Vooral tijdens zijn vertaling bekroop hem het vervullende gevoel de waarheid van de oorspronkelijke tekst, de hebraica veritas, te achterhalen, juist omdat hij zich niet baseerde op de Septuaginta. Degenen, die hier bezwaar tegen aantekenden, hield hij voor dat in de Hebreeuwse tekst de prefiguratie van de persoon van Christus pregnanter aan het licht komt dat in het Grieks van de Septuagint. Maar het stond hem ook weer niet voor ogen het gezag van de eerdere en gebruikelijke Latijnse vertalingen te relativeren. Toch deed zijn vertaling dit in feite wel, temeer omdat deze vertaling soms nog al afweek van die van de gezaghebbende Septuagint.
In 405 rondde Hieronymus zijn immense werk af. Het moet tragisch voor hem zijn geweest dat zijn werk met grote reserves werd bejegend, onder andere door Augustinus. En hoewel Hieronymus’ vertaling een weerstand opriep die eerder uit angst dan uit kennis van de kwaliteit ervan voortkwam, werd hij ook al bij leven erkend als een groot vertaler en exegeet. Zijn vertalingen en commentaren werden ‘in de hele wereld gelezen’ zoals zijn tijdgenoot Sulpicius Severus te berde bracht. Dit zou zo blijven, na de dood van Hieronymus in 420 en tot in lengte van dagen.
(door Paul van Geest)