Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Hildegard van Bingen » introductie » Hildegard van Bingen (1098-1179)

Hildegard van Bingen (1098-1179)

De ‘femina universalis’ van de Duitse middeleeuwen

Hildegard van Bingen wordt in 1098 in Bermersheim (sommige bronnen vermelden Bockelheim), nabij Mainz en Bingen aan de Rijn in het Duitse Rheinland-Pfalz, geboren in een adellijk gezin. Omdat zij het tiende kind in het gezin is, wordt zij aan de Kerk opgedragen. In die tijd was het gebruikelijk dat kinderen van adellijke families naar een kluizenaar of kluizenares werden gestuurd om een religieuze opvoeding te krijgen. Dat was naast een eerbetoon aan God een kans om te leren lezen en schrijven en een praktische oplossing voor grote gezinnen waarin vele monden gevoed moesten worden. Hildegards ouders maakten deze keuze waarschijnlijk ook omdat hun jongste dochter zo stil en teruggetrokken was. Er wordt soms gespeculeerd dat Hildegard aan migraine leed, en dat dit haar visioenen (mede) heeft veroorzaakt. Al vanaf zeer jonge, waarschijnlijk vijfjarige, leeftijd ziet zij namelijk beelden van lichtgevende voorwerpen, maar ook van toekomstige gebeurtenissen en de opbouw van de kosmos - visioenen overigens waarin verhoudingsgewijs zeer veel vrouwen voorkomen. Hildegard beseft op zeer jonge leeftijd dat niet iedereen dergelijke visioenen heeft en besluit haar gave te verbergen.

 

 

Zo komt Hildegard al op achtjarige leeftijd terecht bij de vrome gravin Jutta van Spanheim, die tevens haar tante is. Zij leidt daar een kleine religieuze vrouwengemeenschap in een kluis die tegen de muren van het benedictijner mannenklooster op de Disibodenberg aan gebouwd is. Hildegard leert hier lezen en schrijven en raakt vertrouwd met Latijn, Bijbelteksten, psalmen, liturgie en muziek. Met de jaren groeit deze ‘religieuze school’ uit tot een volwaardig klooster van zusters benedictinessen, met Jutta als abdis. Op vijftienjarige leeftijd legt Hildegard hier haar eeuwige gelofte af. Na de dood van Jutta wordt Hildegard, die dan 38 jaar is, tot abdis gekozen. Zij zou de kloostergemeenschap meer dan dertig jaar leiden. In die tijd begint Hildegard, met hulp van haar secretaris Volmar en medezuster Richardis, de visioenen die zij al vanaf zeer jonge leeftijd had, op te schrijven. De kerkelijke autoriteiten staan hier aanvankelijk sceptisch tegenover, maar dit verandert als Bernardus van Clairvaux en de aartsbisschop van Mainz tijdens de synode van Trier in 1147 Hildegard en haar visioenen onder de aandacht van paus Eugenius III brengen. Deze leest haar teksten en spoort Hildegard aan om haar werk voort te zetten. Zo voltooit zij met de pauselijke zegen haar eerste grote werk: Scivias (afkorting voor Scito vias Domini, ‘Ken de wegen van de Heer’). Later wordt Hildegard door deze paus Eugenius omschreven als de prophetissa teutonica (‘profetes van Duitsland’).

In datzelfde jaar maakt de eigenzinnige Hildegard haar vrouwenklooster onafhankelijk van Disibodenberg - dit overigens tegen de wil van de abt van het mannenklooster. Ze vertrekt met haar zusters naar de Rupertsberg bij Bingen. Dit zouden Hildegards meest productieve jaren worden: ze schrijft hier twee beroemde boeken over haar visioenen en theologische perspectieven, Liber vitae meritorum (‘Boek van de verdiensten van het leven’) en Liber divinorum operum (‘Boek van goddelijke werken’) en bovendien twee boeken over natuur, geneeskunde en voedingsleer: Physica en Causae et curae, die samen gebundeld werden als het Liber subtilitatum diversarum naturarum creaturarum (‘Boek van de geheimen van de natuurlijke schepping’). Vooral door de kruidenleer hierin staat Hildegard momenteel volop in de belangstelling, met name in Duitsland. Hildegard verwierf door studie en door haar werk in de kloostertuin een uitzonderlijk inzicht in de geneeskrachtige werking van planten en kruiden, waarover ze ook enkele werken schreef. Ze instrueerde haar medezusters over zaaien, planten en oogsten en stichtte zelfs een heuse kloosterapotheek met medicijnen van heilzame kruiden. Uit de wijde omgeving kwamen mensen met kwalen en ziekten op Hildegard met haar geneeskundige gaven en kennis af. Haar genezings- en behandelmethoden zijn onder meer geïnspireerd door de antieke kosmologie, geneeskundige werken uit de oudheid van o.a. Hippocrates en Dioscorides, de van oorsprong oud-Griekse humorenleer en de christelijke scheppings- en verlossingsleer.Hieruit destilleerde zij haar unieke benadering van gezondheid en genezing. Wat verder opvalt is de vrijmoedigheid waarmee zij seksualiteit bespreekt; waarschijnlijk heeft Hildegard zelfs de eerste beschrijving van het vrouwelijk orgasme gegeven.

Ook componeerde Hildegard op de Rupertsberg haar volstrekt unieke muziek: meer dan tachtig liederen, een muzikaal toneelstuk, het Ordo virtutum (‘Spel der deugden’) en de Symphonia armonie celestium revelationum (‘Symphonie van de harmonie van de hemelse openbaringen’). De muziek van Hildegard is beslist niet typerend voor de middeleeuwse muziek. Zij heeft wel degelijk haar wortels in de Gregoriaanse muziek maar heeft daarentegen een zeer groot muzikaal bereik van wel twee octaven, grote intervallen, bloemrijke melodieën en lyrische teksten. Diverse van Hildegards muziekstukken zijn de afgelopen jaren onder grote belangstelling op cd uitgebracht. Ze is zelfs de eerste componist wier biografie bekend is.

De bekendheid van Hildegard was ook in haar tijd al groot: ze had contact met vele hooggeplaatsten en voerde zelfs enkele van de meest uitgebreide correspondenties van de middeleeuwen, o.a. met paus Alexander III, Bernardus van Clairvaux en keizer Frederik I. In 1154 noemde deze keizer Frederik ‘Barbarossa’ haar voor het eerst ‘Hildegard van Bingen’, in een brief na een ontmoeting met Hildegard. Tussen de jaren 1160-1170 ondernam zij vier predikingsreizen naar diverse gebieden binnen het toenmalige Duitse keizerrijk. Haar faam trok vele meisjes naar de Rupertsberg die in Hildegards klooster opgenomen wilden worden. Het klooster werd uitgebreid en later werd in Eibingen ook een nieuw klooster gebouwd.

Aan het einde van haar leven komt Hildegard nog in ernstig conflict met de kerkelijke autoriteiten doordat ze een geëxcommuniceerde in de gewijde grond van het kloosterkerkhof had laten begraven. Daardoor wordt haar gemeenschap de status van klooster ontnomen en mogen de zusters geen sacramenten meer ontvangen. Enkele maanden voor haar dood worden Hildegard en haar gemeenschap in hun rechten hersteld. Op 17 september 1179 sterft Hildegard, op 81-jarige leeftijd. Ze wordt begraven op het kloosterkerkhof op de Rupertsberg maar later, in 1642, zijn haar relieken overgebracht naar de parochiekerk in Eibingen.

Hildegard is nooit officieel heilig verklaard, maar toch is ze opgenomen in de katholieke liturgische kalender. Het canonisatieproces dat onder paus Innocentius IV is gestart, werd niet afgemaakt; wel verklaarde men haar zalig. Paus Benedictus XVI liet op 10 mei 2012 een decreet publiceren waardoor zij nu officieel vereerd mag worden als universeel heilige van de Katholieke Kerk. Een half jaar later riep hij haar uit tot Kerklerares. Hildegards mystieke en theologische geschriften staan in hoog kerkelijk aanzien. Op gebieden als natuuronderzoek, kosmologie, geneeskunst, gynaecologie, voedingsleer, poëzie en muziek heeft zij pionierswerk verricht. De wijze waarop zij als vrouw haar mogelijkheden binnen de monastieke context maximaal benutte en een theologisch denken ontwikkelde was dapper en baanbrekend, zeker in een tijd waarin vrouwen nauwelijks werden gehoord, zelden de schrijfkunst machtig waren of de kans kregen hun intellectuele capaciteiten te ontplooien.

 

Prof.dr. Anne-Marie Korte over wat Hildegard zo uniek maakt, haar vrouw-zijn en haar verhouding tot de Kerk 

Anne-Marie Korte is als bijzonder hoogleraar Religie en Gender verbonden aan het departement Religiewetenschap en Theologie van de Universiteit Utrecht. Zij schreef een feministische analyse van Hildegard von Bingen en bestudeerde in een reeks colleges over middeleeuwse vrouwenteksten samen met haar studenten vele teksten van Hildegard.

 

‘Hildegard is altijd een grote liefde van me geweest. Ze is voor mij heel bijzonder om een aantal redenen. Ten eerste is ze voor mij niet zozeer een mystica maar echt een theologe: een denkster echter die niet uit de toen net beginnende school van de academisch gevormde theologie komt, maar uit een kloostertraditie, een wijsheidstraditie. Daarin bestond het theologiseren niet uit redeneren, analytisch ontleden en afwegen, maar werd een veel associatievere stijl gehanteerd waarin de uitleg van teksten meer op de manier van de lectio divina gebeurt, waarbij het erom gaat de diepere betekenissen van teksten tot je te laten doordringen op grond van associaties en van het gevormd zijn in een traditie. Er werd in de kloostertraditie veel meer analoog en associatief dan analytisch gedacht.

 

Het interessante is dat Hildegard von Bingen die methode van lezen en theologie bedrijven beheerst en daar hoort bij dat je jezelf toestaat om op een visionaire manier te denken. Visionair betekent in dit geval het denken in beelden: Hildegard denkt aan de hand van beelden, die ze vervolgens gaat uitleggen. Ze hanteert een associatieve manier van denken waarin alles meerdere en diepere betekenissen heeft. Als Hildegard zich bijvoorbeeld de schepping probeert voor te stellen, ziet ze het geheel van de kosmos voor zich als een beeld van kringen en ringen die elkaar omsluiten met het kloppend hart van God en een kleine Christus in het midden daarvan. Ze gaat die beelden vervolgens uitleggen en theologisch interpreteren en maakt daarbij gebruik van begrippen als ‘geborgenheid’ en ‘kiemkracht’ om haar visie op de schepping verder toe te lichten.

 

Alle christelijke begrippen, zoals de positie van Maria, de incarnatie, wat een christelijke levenshouding is enz., beginnen bij haar met een beeld, dat ze vervolgens op een associatieve manier gaat uitleggen. Dit is geen poging om eenduidig te zijn maar juist om meer betekenissen te geven, om meerdere kanten en aspecten tegelijk te belichten en benoemen, waardoor je een verdicht beeld krijgt van wat er allemaal met een theologisch begrip als schepping aan de hand is. En dat is iets wat je nooit kunt krijgen in een betoog van woorden. Die beelden helpen Hildegard dus om dieper over de theologische betekenis na te denken. Soms doet ze dit ook in de vorm van analogieën en vergelijkt en associeert ze bijvoorbeeld aspecten van het menselijk lichaam met Bijbelteksten en met het juiste menselijk handelen.

 

Ik denk dat Hildegard tot ver in de twintigste eeuw niet voldoende gewaardeerd is omdat zowel door de gevestigde wetenschappelijke theologie als door de gewone gelovigen de waarde van de monastieke leestraditie niet op waarde kon worden geschat doordat deze niet toegankelijk was en zich te veel binnen kloosters afspeelde. Hildegards teksten werden daardoor niet beschouwd als theologie, maar evenmin konden haar teksten als gebeden beschouwd worden. Men wist haar lange tijd niet te plaatsen en haar werk werd daardoor voor het gemak weggezet als ontoegankelijke mystiek. In mijn ogen onterecht, omdat Hildegards denken beslist niet alleen gaat over het godsverlangen of de eigen weg om tot een groter liefhebben van God te komen, maar over hoe zij de werkelijkheid ziet vanuit theologische begrippen - en dat noem ik wel degelijk theologisch denken. Zij werd echter niet gevormd in de academische traditie maar ontwikkelde in de monastieke traditie een theologische manier van denken. Bij het uitleggen van teksten en geloofswaarheden gebruikte zij beelden en beeldende taal om de dieptes en nuances tot uitdrukking te brengen. Je ziet bij Hildegard een groot gemak van het overstappen van de letterlijke naar de meer symbolische betekenis. Dat is de manier waarop voor haar religieuze aspecten tot leven komen. Natuurlijk is haar manier van ‘schouwen’ een vorm van mystiek, maar ik vind dat er onder de term ‘mystiek’ te veel op één hoop geveegd wordt en dat deze term geen recht doet aan wat Hildegard juist zo uniek maakt.

 

Hildegard was daarnaast tegelijk ook een geneesvrouw. Ze staat in een enorme leertraditie waarin binnen kloosters kennis doorgegeven werd middels handschriften. Hildegard heeft zich door studie ongelooflijk veel vakken en kennis eigengemaakt, bijvoorbeeld op het gebied van muziek, gynaecologie, kruidenleer, etc. In al die terreinen heeft ze zich diepgaand bekwaamd, en ook hier zien we weer wat zo typerend is voor Hildegard: ze deed dit met het doel om die kennis praktisch toe te passen in het grotere, algemene belang, om zo bijvoorbeeld mensen die in nood waren te kunnen helpen. En om de meest uiteenlopende zaken aan te pakken die in haar ogen beter konden - ze was immers een zeer eigenwijs mens.

 

Toch kwam ze niet in conflict met de kerkelijke autoriteiten omdat ze blijkbaar genoeg in de kerkelijke traditie stond, dat wil zeggen: herkenbaar genoeg en met genoeg autoriteit om gewaardeerd en zelfs hoog geacht te worden. Je kon haar niet betrappen op het innemen van ketterse posities, integendeel. Ook wist ze haar vrouw-zijn goed te bespelen, zoals we dat ook zien bij bijvoorbeeld Catharina van Siena en Teresa van Avila: door er de nadruk op te leggen dat ze als vrouw spraken en zich niet als concurrent of betweter op te stellen ten opzichte van de mannelijke theologen vermeden ze het conflict. Door zich een soort overdreven bescheidenheid aan te meten werd het voor hen mogelijk om een eigen positie in te nemen en gewaardeerd te worden, juist vanuit dat ‘niet hetzelfde zijn’. Mannelijke kerkvorsten ervoeren deze vrouwen niet als bedreigend en waren dikwijls geïnteresseerd in hun mening, waardoor hun wijsheid en inzichten zelfs politieke betekenis kregen. Dit omdat deze heren het idee hadden dat dit type vrouwen wel eens zuiverder naar de menselijke verhoudingen konden kijken omdat ze op een onbedorven standpunt stonden, buiten de competitie, maar daardoor ook dichter bij God. Je ziet dan ook vaak dat door met name de meer geleerde en rationele mannen een soort godskennis bij deze vrouwen werd vermoed.

 

Wat ook opzienbarend was aan Hildegard was dat zij, weliswaar op hoge leeftijd, gepreekt en in het openbaar gesproken heeft. Dat was ongekend in haar tijd. Kerkelijk gezien kun je haar niet zo makkelijk wegzetten: aan de ene kant was ze ondernemend en vernieuwend op het gebied van de kloostertraditie en met de heel eigen intellectuele vormgeving van haar theologisch denken, waarin ze alle grenzen opzocht. En dan was ze ook nog eens vakvrouw op allerlei wetenschapsterreinen. Aan de andere kant gaat dit niet gepaard met het aantasten van theologische standpunten maar zien we een zekere conformiteit, ze paste zich aan aan de theologische inzichten die in die tijd gangbaar waren. Ze verdiepte de bestaande manier van denken, maar ging er niet mee in debat en trok deze niet in twijfel. Ze nam de geldende theologische inzichten als een raamwerk over maar daarbinnen ging ze spelen, verdiepen, associëren. Op die manier kon ze toch corrigeren en berispen. Ze gaf weliswaar geen kritiek op de kerkelijke structuren en leer, maar soms wel op bepaalde personen. Haar werk zit dus meer in de subtiliteit dan in kritisch denken en kaders of raamwerken echt vernieuwen. Dat inzien is belangrijk om echt te begrijpen wat Hildegard doet.

 

Haar positie als ‘anders’, als vrouw, gaf haar een bepaalde speelruimte waarvan zij heel slim en handig gebruik maakte. Haar vrouw-zijn zorgde natuurlijk enerzijds voor beperkingen: als vrouw kon zij zich niet met het opkomend theologisch dispuut van die tijd en met theologische vernieuwing bezighouden, daar had ze geen toegang toe en de kennis niet voor. Ze kon zich alleen van de monastieke wijsheid en kloosterlijke leestradities bedienen. Maar aan de andere kant maakte ze maximaal gebruik van de ruimte die ze had, maakte ze zich een enorme kennis eigen, zocht zij met schwung en met grote intelligentie de grenzen op en kon zij bepaalde kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders soms bijna berispend aanspreken.

 

Als vrouw moest zij een spel spelen met aan de ene kant aanvaardbaar zijn door de kerkelijke leer en structuren niet in twijfel te trekken, en vervolgens daarbinnen speelruimte opeisen. Je ziet echter dat vrouwen die op deze wijze een eigen weg gingen er geen school mee maakten, het niet overdroegen op volgende generaties om het ook zo te doen; het waren allemaal eenlingen. School maken zoals mannelijke theologen deden was er niet bij. Dat betekende dat het voor deze vrouwen eigenlijk onmogelijk was om voorvechtster of traditievormend te zijn: hun werk werd steeds weer afgebroken, het begon steeds weer opnieuw. In die zin kun je Hildegard dus eigenlijk geen wegbereidster van het feminisme noemen.

 

Door het toepassen van de historisch-kritische en tekstkritische methoden die opkwamen in de twintigste eeuw werd pas echt herkend hoe uniek Hildegard, haar oeuvre en haar theologisch denken dat binnen een monastieke context tot stand kwam, waren. Dat heeft tot een herwaardering geleid. Andere factoren die van belang zijn bij die recente herwaardering zijn de feministische en ecologische theologie en natuurlijk de belangstelling voor mystiek en voor zaken als oude muziek en alternatieve geneeswijzen, trends waarbij de betekenis van Hildegard op allerlei manieren steeds weer omhoog komt door de breedte van haar werk. Nog voor de Renaissance hadden we met Hildegard te maken met een vrouwelijke homo universalis.’

 



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Anne-Marie Korte.