Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Liturgische ritus » introductie » De Tridentijnse liturgie en de Misorde van 1970

De Tridentijnse liturgie en de Misorde van 1970

Door prof.dr. Gerard Rouwhorst 

Verzet en bezwaren tegen het Tweede Vaticaans Concilie en het Missaal van 1970*

Tijdens het Tweede Vaticaans Concilie werd bepaald dat de liturgische boeken die sinds het Concilie van Trente (1545-1563) in de Rooms-Katholieke Kerk waren gebruikt, dienden te worden vernieuwd. Dit resulteerde onder andere in de editie van een nieuw Missaal waarin de herziene orde van dienst voor de eucharistieviering is te vinden en dat in 1970 is verschenen. De 'editio typica' - de modeleditie - was in het Latijn, maar kort daarna verschenen goedgekeurde uitgaven in de meest uiteenlopende landstalen.
 
De invoering van dit missaal betekende dat het zogenaamde Tridentijnse Missaal - dat in 1570, kort na het concilie van Trente, tijdens het pontificaat van paus Pius V - was uitgegeven, niet formeel werd afgeschaft, maar desondanks feitelijk niet meer gebruikt kon worden (behalve in enkele uitzonderlijke situaties). Dit stootte van verschillende kanten op verzet. Dit verzet kwam met name van de kant van de 'Priesterbroederschap van de heilige Pius X' die was opgericht door de zeer behoudende aartsbisschop Lefèbvre. Deze beweging verwerpt een aantal fundamentele besluiten van het Tweede Vaticaans Concilie. Ze is ook principieel tegen de liturgievernieuwing die door dit concilie in gang is gezet en houdt onverkort vast aan de Tridentijnse liturgie. Voor deze groepering is de Tridentijnse liturgie de enige vorm van liturgie die acceptabel is. Omdat mgr. Lefèbvre zelfstandig bisschoppen ging wijden, is zijn beweging in 1988 geëxcommuniceerd (in 2009 is de excommunicatie formeel opgeheven, maar een feitelijke hereniging met de kerk van Rome heeft nog niet plaatsgevonden). Afgezien van deze schismatieke beweging die de vernieuwde liturgie zonder meer afwees, waren er minder radicale groeperingen die zich - om verschillende redenen - aangetrokken voelden tot de Tridentijnse liturgie en bovendien sceptisch stonden tegenover bepaalde liturgische vernieuwingen of op zijn minst tegenover de wijze waarop deze waren doorgevoerd. Daartoe behoorde ook kardinaal Joseph Ratzinger, de voormalige Prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer en de latere paus Benedictus XVI. Hoewel hij de uitgangspunten en besluiten van het Tweede Vaticaans Concilie volledig onderschreef, was hij niet gelukkig met een aantal liturgische vernieuwingen die in de periode na het concilie waren doorgevoerd en nog minder met de wijze waarop deze in de praktijk op een aantal plaatsen waren doorgevoerd.

De Tridentijnse liturgie weer toegestaan

In 1984 was paus Johannes Paulus II de groeperingen die volgens de Tridentijnse ritus wilden vieren, al een eind tegemoet gekomen door in bepaalde gevallen de mogelijkheid te bieden om de laatste editie van het Tridentijnse missaal te gebruiken die in 1962 onder paus Johannes XIII, aan de vooravond van het Tweede Vaticaans Concilie was verschenen. Paus Benedictus heeft in 2007 door middel van het Motu Proprio (pauselijke brief) 'Summorum pontificum' de mogelijkheid om het missaal van 1962 te gebruiken nog verder verruimd. Elke priester mag, wanneer er geen andere gelovigen aanwezig zijn, het Missaal van 1962 gebruiken. Wanneer in een parochie onafgebroken een groep gelovigen bestaat die de Mis volgens de Tridentijnse ritus wil vieren, moet deze daartoe de mogelijkheid worden geboden. Voor dat alles is geen speciale toestemming van de bisschop meer nodig (zoals in de regeling die onder Johannes Paulus II was ingevoerd, nog het geval was). De Tridentijnse ritus volgens de editie van 1962 wordt als de 'buitengewone' vorm (Latijn: forma en ook: expressio) van de Latijnse ritus aangeduid. De orde van dienst volgens het Missaal van 1970 geldt als de 'gewone vorm' van deze ritus. Het pauselijk document benadrukt dat in elke parochie gelovigen de mogelijkheid moet worden geboden om volgens deze 'gewone vorm' te vieren. Hun mag dus niet de 'buitengewone vorm' worden opgedrongen.

Ophef over het Goede-Vrijdag-gebed voor de bekering van de Joden

In het Missaal van 1962 is door paus Benedictus op één plaats een wijziging aangebracht die tot veel discussie en ophef aanleiding heeft gegeven. In het Missaal van 1570 wordt op Goede Vrijdag gebeden voor de bekering van de Joden die als 'perfidi' (te vertalen als 'ongelovig' of als 'trouweloos') en als verblind worden gekarakteriseerd. In 1959 was het woord 'perfidi' geschrapt, maar er werd nog wel van 'verblinding' gesproken. Deze versie van het gebed treft men ook aan in het Missaal van 1962. In 2008 heeft Benedictus het gebed vervangen door een versie waarin de Joden geen blindheid meer wordt verweten, maar waarin God nog wel wordt gevraagd dat zij Christus als hun Verlosser mogen gaan erkennen en tot de kennis van de waarheid mogen komen. Het gebed is beslist milder van toon dan die van 1959 en 1962 en zeker dan dat van 1570, maar er wordt nog steeds gebeden voor de bekering van de Joden. Dit nu in tegenstelling tot het gebed dat in het Missaal van 1970 is opgenomen en waarin voor het Joodse volk wordt gebeden zonder dat uitdrukkelijk op hun bekering tot het geloof in Jezus Christus wordt gezinspeeld. Dat dit laatste in het gebed van 2008 wel gebeurt is, heeft veel kritiek losgemaakt, onder Joden, maar ook onder christenen die begaan zijn met de Joods-christelijke dialoog.

De affaire Williamson

De verruiming van de mogelijkheid om de Tridentijnse ritus te vieren zorgde sowieso voor veel rumoer. Veel critici zagen daarin een poging om de liturgievernieuwing die tijdens en na het Tweede Vaticaans Concilie was gerealiseerd, terug te draaien (hetgeen steeds uitdrukkelijk door de paus is ontkend). Maar het was met name de 'affaire Williamson' die veel consternatie veroorzaakte. Juist nadat de communicatie van de Priesterbroederschap was opgeheven, gaf in 2009 één van de bisschoppen die door mgr. Lefèbvre was gewijd, de aartsreactionaire Mgr. Williamson, een interview waarin hij het bestaan van de Holocaust ontkende. Dit veroorzaakte een schok in de rooms-katholieke wereld en niet op de laatste plaats in het Vaticaan, met inbegrip van paus Benedictus, waar men moest bekennen dat men grondiger onderzoek naar de achtergronden van de Priesterbroederschap had moeten verrichten.

Twee vormen van één Latijnse ritus?

In de pauselijke brief van 2007 worden de Tridentijnse ritus en de vernieuwde orde van dienst (novus ordo) van 1970 als twee vormen van de ene Latijnse ritus beschouwd. Dat deze visie wordt verdedigd, valt goed te begrijpen wanneer men bedenkt dat paus Benedictus beducht was voor radicale breuken in de traditie van de rooms-katholieke kerk en bovendien een hereniging van de Priesterbroederschap met de rooms-katholieke kerk tot stand probeerde te brengen. Los van de gebruikte terminologie - met name de keuze van de woorden 'vorm' en 'expressie' - rijst desondanks de vraag naar de overeenkomsten en de verschillen tussen de beide ritussen.

De belangrijkste verschillen tussen de twee vormen van eucharistieviering (Mis)

In dit verband moet allereerst worden geconstateerd dat er op dit punt een aantal wijdverbreide misverstanden bestaat. Zo wordt regelmatig verondersteld dat het verschil met name in de keuze van de taal zou zijn gelegen. Het begrip 'Tridentijnse liturgie' wordt dan echter verward met 'Latijnse liturgie', alsof de vernieuwde liturgie alleen in de landstaal zou kunnen worden gevierd. Dit nu is een misvatting: het is mogelijk de eucharistieviering volgens het Missaal van 1970 - op de preek na - volledig in het Latijn te vieren. Ook wordt ten onrechte verondersteld dat het verschil zou zijn gelegen in de richting waarin de priester staat: met het gezicht naar het oosten (de apsis) en met de rug naar de gelovigen (Tridentijnse ritus) of met het gezicht naar het volk? Op zich genomen is het juist dat in de eerstgenoemde ritus de priester consequent met het gezicht naar de apsis gekeerd staat, maar in geen van de liturgische documenten die na het Tweede Vaticaans Concilie zijn verschenen, staat dat de priester met het gezicht naar de gelovigen gericht moet zijn, ook al kan men eruit opmaken dat dit eigenlijk wenselijk is (zeker tijdens de lezingen wanneer de priester die zelf verricht).
 
Dat alles neemt niet weg dat er wel degelijk een aantal belangrijke verschillen bestaan tussen de oude en de nieuwe ritus van de eucharistieviering:
 
1) De Tridentijnse Mis is het resultaat van een eeuwenlang proces dat begonnen is in de Late Oudheid - in de stad Rome - en in de zestiende eeuw min of meer tot een afsluiting is gekomen. Tijdens dat proces heeft de oudste kern van de eucharistieviering - in de loop van de middeleeuwen - talloze grotere en kleinere uitbreidingen ondergaan en daardoor is een complex ritueel met veel herhalingen en verdubbelingen ontstaan.
 
De samenstellers van de nieuwe ritus zijn sterk geïnspireerd geweest door het ideaal van de 'herbronning', in de zin van een terugkeer naar de liturgische tradities van de Vroege Kerk. Zij hebben in veel gevallen de vroegchristelijke liturgie - zoals die in de stad Rome werd gevierd - als uitgangspunt genomen. Veel middeleeuwse elementen zijn geschrapt en daardoor is de structuur van het ritueel strakker en doorzichtiger geworden.
 
2) Het verloop van de Tridentijnse ritus is tot in de kleinste details geregisseerd. De priester dient zich strak aan de rituele voorschriften te houden en elke tekst, maar ook elke beweging en elk gebaar, is als in een straf geregisseerde choreografie door een rubricale aanwijzing vastgelegd.
 
Het ritueel van de nieuwe orde van dienst ligt in grote lijnen vast, maar biedt meer ruimte voor het geven van een eigen invulling door de priester of bisschop die voorgaat. In het nieuwe missaal vindt men veel minder aanwijzingen voor het verrichten van de gebaren en symbolische handelingen. Op bepaalde plaatsen bestaat ook de mogelijkheid tot het vrij formuleren van teksten (bijvoorbeeld tijdens het welkomstwoord of wanneer er iets uitgelegd moet worden).
 
3) In de Tridentijnse ritus vormt het tweede deel van de eucharistieviering - waarin brood en wijn worden geconsacreerd en de communie plaatsvindt - het absolute hoogtepunt van de Mis. In vergelijking daarmee krijgt het eerste deel - de viering van het Woord - minder aandacht. In het verleden was dat in ieder geval zeker in de beleving van de meeste gelovigen zo. Opvallend is ook dat de lezingen uit de Schrift - net als de rest van de Mis - vanaf het altaar, met de rug naar de gelovigen worden verricht. Er zijn verder maar twee lezingen, het epistel en het evangelie. In principe zijn beide afkomstig uit het Nieuwe Testament. Alleen in enkele gevallen bestaat het epistel uit een Oudtestamentische lezing. Bovendien wordt gebruik gemaakt van een eenjarige leescyclus, wat inhoudt dat maar een heel beperkt gedeelte van de Bijbel in de eucharistieviering aan bod komt.
 
Het Missaal van 1970 gaat, geheel in de lijn van het Tweede Vaticaans Concilie, uit van de gelijkwaardigheid van de beide hoofddelen, van de eucharistieviering, d.w.z. de dienst van het Woord en het tweede deel van de eucharistieviering. Dit blijkt o.a. uit de opbouw van de viering die duidelijk uit twee - aan elkaar gelijkwaardige - hoofddelen bestaat. In plaats van twee zijn er nu - althans op zon- en feestdagen - drie lezingen waarvan de eerste in principe aan het Oude Testament is ontleend. Er wordt verder gebruik gemaakt van een driejaarlijkse leescyclus, hetgeen betekent dat de meeste lezingen alleen één keer in de drie jaar terugkeren en er dus veel meer lezingen uit de Schrift een plaats in de eucharistieviering krijgen. Ten slotte worden de lezingen met het gezicht naar de gelovigen gelezen en niet vanaf het altaar, maar vanaf een speciaal daarvoor bestemde lessenaar, de ambo. Ook de aanwezigheid van deze ambo onderstreept het belang van de lezingen uit de Bijbel.
 
4) In de Tridentijnse liturgie bestaat het tweede deel van de eucharistieviering uit drie delen:
a) De offerande waarin de priester de offergaven, het brood en de wijn die geconsacreerd zullen gaan worden, aan God aanbiedt en vraagt of Hij deze wil aanvaarden.
b) De canon, het eucharistisch gebed van de Romeinse liturgie. Deze begint na het Sanctus en bestaat uit een reeks van gebeden waarin God wordt gevraagd het offer dat hem door de priester wordt aangeboden te aanvaarden. In het centrum van het gebed staat het instellingsverhaal waarvan het hoogtepunt weer wordt gevormd door de instellingswoorden die worden uitgesproken door de priester en waardoor de consecratie tot stand komt, de verandering van (de substantie van) brood en wijn in het Lichaam en Bloed van Christus. Alleen de instellingswoorden worden hardop uitgesproken. De rest van de Canon wordt zachtjes gebeden. Daardoor krijgen de instellingswoorden een bijzondere nadruk.
c) De communie. Na een aantal voorbereidende riten - waartoe ook het breken van het brood wordt gerekend - vindt de communie plaats. In de Tridentijnse ritus drinkt alleen de priester uit de beker met wijn. De gelovigen doen dat nooit. Wanneer de gelovigen ter communie gaan, ontvangen zij alleen de hostie (het geconsacreerde brood) en wel op de tong (niet op de hand).
 
In de Misorde van 1970 bestaat het tweede deel van de eucharistieviering uit vier delen:
a) Het gereedmaken van de gaven. Deze komt qua plaats overeen met de offerande van de Tridentijnse ritus, maar deze is grondig aangepast.
b) Het eucharistisch gebed. Dit begint niet na het Sanctus, maar bij de prefatie. Naast de traditionele canon zijn er nieuwe eucharistische gebeden ingevoerd. Eén van de meest opvallende kenmerken van deze gebeden is dat ze een aanroeping van de H. Geest (epiclese) bevatten die in de Romeinse Canon - en dus in de Tridentijnse Mis - in het eucharistisch gebed ontbreekt. Verder wordt het hele eucharistische gebed hardop gebeden waardoor de instellingswoorden een minder zelfstandige positie binnen het eucharistisch gebed innemen en meer deel uitmaken van het hele eucharistische gebed.
c). Het breken van het brood. Dit rituele gebaar neemt, duidelijker dan in de Tridentijnse ritus het geval is, een eigen plaats in binnen de eucharistieviering.
d) De communie. De gelovigen kunnen in de nieuwe ritus de communie op de hand ontvangen. In bepaalde gevallen kunnen ze ook uit de beker drinken. Dit laatste is dus niet meer altijd aan de priester voorbehouden.

Twee visies op liturgie, de rol van de priester en de deelname van de (overige) gelovigen

De verschillen tussen beide vormen van eucharistieviering hebben voor een deel betrekking op details. Tegelijkertijd liggen aan de beide vormen meer fundamentele verschillen ten grondslag. Het meest fundamentele verschil bestaat daarin dat de Tridentijnse een andere visie veronderstelt op de rol van de priester en de participatie van de gelovigen.
 
In de visie van de Tridentijnse Mis staat de priester centraler. Hij is degene die de 'Mis opdraagt', die het offer van Christus tegenwoordig stelt en handelt in persona Christi, als representant van Christus. Hij doet dat met name door de instellingswoorden uit te spreken. De overige gelovigen participeren aan dit gebeuren als toeschouwers, al dan niet aandachtig en biddend, maar in zekere zin op een passieve manier: zij nemen niet actief deel aan het ritueel door hardop teksten te zeggen (dit is aan de misdienaars uitbesteed) en in de regel ook niet door te zingen (wanneer er wordt gezongen, gebeurt dit meestal door het koor, in het Latijn). Het feit dat uitsluitend in het Latijn kan worden gevierd heeft ook tot gevolg dat minder nadruk lig op de begrijpelijkheid van de teksten. Het gaat er eerder om dat de gelovigen het mysterie wordt opgeroepen door de teksten, maar ook door de vele rituele gebaren.
 
De ritus van 1970 heeft als uitgangspunt dat de gemeenschap van de gelovigen het subject is van de liturgie. Weliswaar is de priester degene die de meeste gebedsteksten zegt, maar hij doet dat namens de gelovigen (in de wij-vorm). Het Missaal wil ook bevorderen dat de gelovigen actief aan de eucharistieviering deelnemen door te antwoorden op de gebeden van de priester en door mee te zingen (het koor dient de gelovigen daarbij te ondersteunen). Er wordt bovendien veel belang aan gehecht dat de gelovigen inzicht hebben in de betekenis van de liturgie, de liturgie begrijpen (dat is ook de reden waarom sinds het Tweede Vaticaans Concilie de mogelijkheid wordt geboden om in de volkstaal liturgie te vieren).

De toekomst van de Tridentijnse ritus?

Het is de vraag of de verruiming van de mogelijkheid om de Tridentijnse ritus te vieren zal gaan beantwoorden aan de doelen die de beide vorige pausen zich gesteld hebben. Aan de hereniging van de Piusbroederschap met de rooms-katholieke kerk zal deze maatregel waarschijnlijk weinig bijdragen. Voor deze groepering is de Tridentijnse Mis vooral het symbool van een aantal meer fundamentele beginselen van het Tweede Vaticaans Concilie die worden afgewezen, zoals de vrijheid van godsdienst, een houding van dialoog ten opzichte van andere religies, o.a. het Jodendom. De rooms-katholieke kerk zal aan deze beginselen niet willen tornen en het is daarom de vraag of hierover overeenstemming zal worden bereikt. Overigens zijn liefhebbers van een plechtige, Latijnse eucharistieviering - die niet tot de Priesterbroederschap behoren -, niet per se op de Tridentijnse ritus aangewezen. Ook binnen het kader van de vernieuwde ritus zijn er op dit punt veel mogelijkheden.
 
Verder is het maar de vraag hoeveel katholieken zich aangetrokken voelen tot een vorm van liturgie waarin het verschil tussen priester en overige gelovigen sterk wordt benadrukt en waarin de nadruk eerder op het mysteriekarakter dan op de begrijpelijkheid van teksten wordt gelegd.
 
Ten slotte kan men zich afvragen of de Tridentijnse liturgie veel aantrekkingskracht zal uitoefenen op rooms-katholieken in niet-westerse landen die een steeds centralere plaats gaan innemen binnen de wereldkerk. Misschien zal op den duur blijken dat de discussie over de Tridentijnse liturgie niet meer was dan een binnenbrand in een westerse tak van de rooms-katholieke wereldkerk.

*De tekst van het lemma is samengesteld rond 2010. Ontwikkelingen na 2010 zijn niet meegenomen.
 
 


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Gerard Rouwhorst.