Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Lubac, Henri de » introductie » Kardinaal Henri de Lubac (1896-1991)

Kardinaal Henri de Lubac (1896-1991)

Met dank aan dr. Marcel Gielis 

Inleiding 

Kardinaal Henri de Lubac was een van de meest invloedrijke theologen van de 20e eeuw. Hij was een voorman van de Nouvelle Théologie, een stroming die ook wel ‘ressourcement-theologie’ wordt genoemd omdat zij een terugkeer naar de christelijke bronnen bepleitte. Tot deze stroming behoorden onder anderen ook Hans Urs von Balthasar, Marie-Dominique Chenu, Yves Congar, Jean Daniélou en aanvankelijk ook Karl Rahner, Edward Schillebeeckx en Joseph Ratzinger. Deze beweging heeft voor grote veranderingen gezorgd binnen de Kerk en bereidde de weg voor het Tweede Vaticaans Concilie. 
 
De Lubac bekritiseerde de katholieke kerk vanwege haar neoscholastieke, overrationele theologie die volgens hem tekort deed aan het mysterie. Zijn boeken Catholicisme (1938), Corpus Mysticum over de eucharistie (1944) en Surnaturel (1946), over de verhouding tussen God (genade) en natuur (mens), zijn standaardwerken van de Nouvelle Théologie te noemen. Met name Surnaturel, en de ‘nieuwe’ theologie waar De Lubac voor stond, kwam hem aanvankelijk op felle kritiek en tegenwerking door Rome en vanuit de jezuïetenorde waartoe hij behoorde te staan. Begin jaren ’60 volgde eerherstel toen hij door de paus als theologisch expert voor het Tweede Vaticaans Concilie werd gevraagd. Zijn invloed op Vaticanum II en op de 20e-eeuwse katholieke theologie is groot geweest. In 1983 werd Henri de Lubac door paus Johannes Paulus II kardinaal gecreëerd - iets wat Paulus VI jaren eerder ook al graag had willen doen.

Levensloop

Henri de Lubac werd in 1896 geboren in Cambrai (Kamerijk), Frankrijk. Hij behoorde tot een aristocratische familie. In 1913 trad hij in bij de jezuïeten te Lyon. Hij diende tijdens de Eerste Wereldoorlog in het Franse leger. De ernstige (hoofd)wond die hij daarbij opliep is hem gedurende zijn hele leven parten blijven spelen. Hij speelde tijdens de Tweede Wereldoorlog een centrale rol in de Franse geestelijke verzetsbeweging tegen het nazisme Résistance chrétienne à l’antisemitisme. Als jezuïet studeerde hij op diverse plekken (Engeland, Frankrijk) theologie en behaalde in 1929 zijn doctoraatsdiploma in Rome. In 1927 werd hij priester gewijd. Van 1929 tot 1950 en van 1953 tot 1960 doceerde hij Dogmatiek en Religiegeschiedenis aan het Institut Catholique te Lyon. 

Boeken

In 1938 werd zijn boek Catholicisme goed ontvangen. In dit boek pleitte De Lubac voor een open, doch kritische, verhouding tot de moderne wereld en onderstreepte hij het sociale karakter van de Kerk ten koste van een al te eenzijdige interpretatie van de Kerk als bewerker van individueel zielenheil. In 1940 begon hij met mede-jezuïet Jean Daniélou met de redactie van de imposante serie (vanaf 1940 verschenen maar liefst 220 delen!) Sources Chrétiennes (Christian Sources). Dit waren tweetalige kritische edities van teksten van de kerkvaders en uit het vroege christendom in het algemeen tot aan de hoge middeleeuwen. Zelf schreef hij ongeveer 40 boeken en een veelvoud aan artikelen.

Kritiek

Zijn historisch-theologische studie over de eucharistie Corpus Mysticum in 1944 leidde tot kritiek uit neoscholastieke hoek. Na de publicatie van de encycliek Humani generis in 1950 werd hem onder druk van Rome enkele jaren de leerbevoegdheid ontzegd. In deze encycliek nam paus Pius XII stelling tegen de ‘Nouvelle Théologie’ van Henri de Lubac en zijn geestverwanten. Met name De Lubacs boek Surnaturel werd onder vuur genomen. Hierin uitte hij kritiek op de strikte scheiding die in de kerkelijke (neoscholastieke/neothomistische) theologie van die tijd werd gehanteerd tussen God (‘bovennatuur) en de wereld inclusief de mens (‘gewone natuur’). Het ‘natuur-genade’-debat domineerde de katholieke theologie al vanaf de 16e eeuw. De Lubac kritiseerde het concept van ‘natura pura’ van Cajetanus en argumenteerde dat dit een misinterpretatie was van het werk van Thomas van Aquino.

Surnaturel

De Lubac liet zich bij het schrijven van Surnaturel (1946), dat gaat over de verhouding tussen God (‘bovennatuur’) en wereld (‘natuur’), inspireren door de filosofie van Maurice Blondel in L'Action (1893) en door het denken van zijn mede-jezuïeten Joseph Maréchal en Pierre Rousselot. De Lubac stelde dat de mens een natuurlijk verlangen naar God heeft, dit in tegenstelling tot de (neo)thomisten die in de 19e en 20e eeuw hun stempel drukten op de kerkelijke theologie. Zij stelden dat het Godsverlangen een genadegave is en dat de mens van nature niet automatisch op God geordend is. Daarmee brachten ze een strikte, dualistische scheiding aan tussen God en mens. De Lubac stelde echter dat noch de kerkvaders, noch Thomas van Aquino deze idee van ‘natura pura’ hadden aangehangen en wees derhalve de gangbare interpretatie van de thomisten (althans: van de thomisten vanaf Cajetanus) - namelijk dat een mens het verlangen om God te zien pas krijgt als hij gelooft - af. 

Herbronning

Vanuit zijn studie van de christelijke bronnen en van Thomas uitte De Lubac scherpe kritiek op de scheiding tussen natuur en bovennatuur en bepleitte hij een theologie waarin God en mens intrinsiek met elkaar verbonden zijn, uitgaande van het natuurlijke verlangen in elke mens naar het bovennatuurlijke doel: de zalige Godsaanschouwing. Daarnaast bepleitte hij een theologie en Kerk die oog hadden voor de eigen historiciteit en tijdgebondenheid. De herbronning, dat wil zeggen de studie van de geschriften van het vroege christendom, moest volgens De Lubac leiden tot een geloofwaardige vertaling van het Evangelie naar de moderne samenleving. De Lubac integreerde in zijn theologisch denken theologie, filosofie, mystiek en ethiek.

Invloed

De Lubacs uitgangspunten impliceren dat hij veel waarde hechtte aan de lokale kerk en de leken. Hij wees erop dat Christus, Eucharistie en Kerk alle drie evenzeer Lichaam van Christus zijn (historisch/verrezen, sacramenteel en als kerkgemeenschap), de één niet minder belangrijk of werkelijk dan de ander (zie Corpus Mysticum). De Lubac heeft veel invloed gehad op de eucharistische ecclesiologie zoals die in het conciliedocument Lumen Gentium (1964) is verwoord. In deze constitutie wordt over de Kerk als Mysterie en over de gehele kerkgemeenshap als Volk Gods gesproken; een groot verschil met het clericalistische, apologetische en triomfalistische zelfverstaan van de Kerk in de voorafgaande periode. 
 
Ook speelde De Lubac een belangrijke rol bij de totstandkoming van de constitutie Gaudium et Spes over de Kerk in de wereld en de constitutie over de Openbaring Dei Verbum (beide 1965). Deze laatste gaat onder andere over de duiding van Oude en Nieuwe Testament en spreekt over de eenheid van de beide testamenten. Hoewel niet duidelijk is hoe sterk De Lubacs directe invloed is geweest op de teksten van deze constituties, is wel zeker dat hij - samen met Yves Congar - grote invloed heeft gehad op het denken van de theologen die verantwoordelijk zijn voor het opstellen van de documenten. De Lubac heeft, mede via deze conciliedocumenten, ook veel betekend voor de oecumene en de interreligieuze dialoog. Hij schreef al in de jaren ’50 diverse uiteenzettingen over het boeddhisme. In de jaren ’60 en ’70 schreef hij diverse werken waarin hij het denken van mede-jezuïet Pierre Teilhard de Chardin als orthodox verdedigde.

Tragische periode

Aan de grote waardering die De Lubac vanaf de jaren ’60 ten deel viel, ging echter een voor hem zeer tragische periode vooraf. Surnaturel had in 1946 een schok teweeg gebracht in neoscholastieke hoek. Marie-Dominique Chenu’s boek Une école de théologie: Le Saulchoir (1937) was al eerder, in 1942, op de lijst van verboden boeken (de Index) geplaatst. Toen Rome in 1950 Humani generis publiceerde, werden daarin De Lubac en Yves Congar als voornaamste zondebokken binnen de Nouvelle Théologie aangewezen. Het was overigens de theoloog Réginald Garrigou-Lagrange, (neo)thomist en dominicaan, die in 1947 voor het eerst de term ‘Nouvelle Théologie’ gebruikte als negatieve kwalificering voor het ‘anti-thomistische’ werk van De Lubac en Congar.
 
Een lijdensweg van bijna tien jaren volgde, waarin De Lubacs leerbevoegdheid werd ingetrokken en hij werd weggestuurd uit Lyon. Enkele van zijn boeken werden in de ban gedaan, verwijderd uit de bibliotheken van de jezuïeten en uit de handel genomen. Hij kreeg in die jaren niet de gelegenheid zich te verweren of uitleg te geven en werd in feite doodgezwegen en geïsoleerd. Desondanks raakte hij niet verbitterd en bleef hij in een niet-aflatend tempo studeren en schrijven. 

Rehabilitatie

In de loop der jaren, waarin de Kerk door steeds meer progressieve theologen werd wakker geschud, werden langzaam maar zeker bepaalde werken van De Lubac weer acceptabel geacht, ook door de paus. Maar het tij werd pas echt gekeerd toen de veranderingsgezinde paus Johannes XXIII in 1960 aan De Lubac vroeg om zitting te nemen in de voorbereidende theologische commissie van het door hem geïnitieerde Tweede Vaticaans Concilie, dat uiteindelijk van 1962-1965 plaats zou hebben. De Lubac kreeg tijdens dit concilie de functie van theologisch expert. In 1965 werd hij door paus Paulus VI gevraagd lid te worden van zijn theologische commissie, alsmede voor het secretariaat voor de niet-christenen (de huidige Pauselijke Raad voor de Interreligieuze Dialoog) en het secretariaat voor de niet-gelovigen (de latere Pauselijke Raad voor de Dialoog met Niet-gelovigen, die inmiddels is opgegaan in de Pauselijke Raad voor Cultuur).
 
Na de felle kritiek en tegenwerking in de jaren ’50 door Rome en vanuit de jezuïtenorde waartoe Henri de Lubac behoorde, werd hij in de jaren ’60 aldus openlijk gerehabiliteerd. Vele pausen, van Paulus VI tot Johannes Paulus II en Benedictus XVI spraken sinds die tijd onomwonden hun lof en respect uit voor deze grote theoloog. Paulus VI, zoals gezegd een bewonderaar van De Lubac, wilde hem in 1969 kardinaal creëren, maar De Lubac weigerde toen omdat hij geen bisschop gewijd wilde worden. Johannes Paulus II, ook een groot bewonderaar, creëerde hem in 1983 alsnog tot kardinaal; dit kon toen namelijk zonder verplichte bisschopswijding. 
 
Vanaf de jaren ‘70 was Henri de Lubac nauw betrokken bij de Franstalige uitgave van het in 1971 door Hans Urs von Balthasar, Joseph Ratzinger en Franz Greiner opgerichte tijdschrift Communio.
 
Kardinaal Henri de Lubac stierf op 4 september 1991 in Parijs en werd aldaar begraven.
 

Meer over het ‘natuur-genade’-debat en de visie van Henri de Lubac:

Henri de Lubac - en met hem de andere theologen die we tot de Nouvelle Théologie’ of ‘Ressourcement’-theologie kunnen rekenen - pleitte voor een vernieuwing van de katholieke theologie door terug te gaan naar de bronnen ervan. Vanaf de 19e eeuw had de neoscholastiek de theologie van de Rooms-Katholieke Kerk bepaald, en met haar visie ook het ‘natuur-genade’-debat gedomineerd dat vanaf de 16e eeuw in de katholieke theologie gevoerd werd. De neoscholastiek baseerde zich op het denken van Thomas van Aquino, maar misschien nog wel meer op de interpretaties van en commentaren op Thomas door Thomas Cajetanus, en - iets later in de 16e eeuw - die van Luis Suarez en Domingo Bañez. De oude bronnen van het christendom verdwenen hierdoor uit het zicht en kerk en theologie raakten steeds statischer en meer in zichzelf gekeerd.

Natuur vs. genade

Uitgangspunt van Cajetanus was de strikte scheiding tussen God en mens. Een onderdeel van zijn leer - of beter gezegd: van zijn interpretatie van Thomas van Aquino - was de idee van de staat van ‘natura pura’: een hypothetische toestand waarin de mens ‘puur natuur’ is en daarin volstrekt op zichzelf georiënteerd en van God gescheiden is. Cajetanus stelde dat het verlangen naar God en het op God georiënteerd-zijn waarover Thomas sprak alleen in de mens konden ontstaan als God dit als genadegave aan de mens gaf en de mens daar gehoorzaam op regaeerde. In de strikte scheiding tussen God en mens, tussen Genade en natuur, tussen ‘bovennatuur’ en ‘gewone natuur’, die Cajetanus als uitgangspunt hanteerde, paste geen mens die van nature op God georiënteerd is.
 
De Lubac stelde dat dit een misinterpretatie van Thomas was omdat de mens, ook volgens Thomas, een natuurlijk Godsverlangen heeft. Het leven is van God gegeven, en daarbij het verlangen naar de zalige Godsschouwing. Zelfs zonder geloof in God reikt de mens in zekere zin naar God, aldus De Lubac. In zijn visie op natuur en genade is er tussen beide geen strikte scheiding, maar zijn zij op elkaar betrokken; een visie die hij ook bij de kerkvaders (i.e. Augustinus) en de grote middeleeuwse theologen (i.e. Thomas) zag en die hij in ere wilde herstellen. In zijn boek Surnaturel (1946) werkte hij deze idee uit.

De kritiek van Surnaturel

Surnaturel bracht een schok teweeg. De Lubac verweet hierin de Kerk dat zij te weinig oog had voor het mysterie van het geloof en zich te veel bezighield met dogmatische argumentatie. Er werd door de Kerk, aldus De Lubac - die zich in zijn denken zoals gezegd geïnspireerd wist door Blondel en Rousselot -, een zodanige scheiding tussen de natuur en het bovennatuurlijke aangebracht dat zij de intieme band die tussen die twee bestaat, ontkende. De kerkelijke en theologische traditie was zo kortzichtig en rigide, zo polemisch en apologetisch geworden dat dit een destructieve invloed had op op het geloof in het mysterie en daarmee op het christendom. De opstelling van de Kerk zou het atheïsme in Europa in de hand werken. Daarom moest men volgens De Lubac teruggaan naar de christelijke bronnen en daar het goddelijke zoeken, en weer oog krijgen voor het mysterie. 

Historiciteit en contextualiteit

Bovendien beschouwde De Lubac de ‘status naturae purae’ van Cajetanus als een louter hypothetische toestand en daarmee als een onbruikbaar theoretisch construct, omdat de mens nooit los van zijn omstandigheden beschouwd kan worden. Oog voor de tijdgebondenheid en contextualiteit van kerk en theologie was een belangrijk zwaartepunt in het denken van de ressourcement’-theologen. De bestudering van de bronnen van het christendom moest volgens hen dienen om het Evangelie op een geloofwaardige manier naar de moderne samenleving te vertalen. 
 
Hun kritische toon en vernieuwingsdrang kwam hen aanvankelijk op een veroordeling door paus Pius XII te staan in zijn encycliek Humani generis (1950). Voor Henri de Lubac betekende dit het begin van tien zwarte jaren, waarin hij werd gemarginaliseerd door Rome. Het gedachtegoed van de Nouvelle Théologie rijpte echter verder in Kerk en theologie. In de jaren ’60 was de Kerk toe aan het aggiornamento dat in Vaticanum II vorm kreeg en volgde eerherstel voor Henri de Lubac.


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Dr. Marcel Gielis.