Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Hans van Loon
Dossiers » Macarius de Egyptenaar » introductie » Macarius de Egyptenaar (ca. 300-390)

Macarius de Egyptenaar (ca. 300-390)

Macarius en zijn naamgenoten

De Griekse term Makarios betekent ‘gelukzalig’ of ‘gezegend’; ‘Macarius’ is de Latijnse vorm. De stichter van de Sketis (de huidige Wadi al-Natrun) wordt ‘de Egyptenaar’ of ‘de Grote’ genoemd om hem te onderscheiden van zijn gelijknamige tijdgenoot St. Macarius ‘de Stedeling’ of ‘de Alexandrijn’, die als kluizenaar in Kellia woonde tot aan zijn dood in 394. Deze Macarius was van oorsprong een stadsmens, maar de hoofdpersoon van dit dossier was iemand van het platteland, ‘Egypte’.

Volgens de Vaderspreuken en het Leven van Macarius zou Macarius Antonius van Egypte tweemaal hebben ontmoet, en zou hij ook aanwezig zijn geweest bij diens overlijden en begrafenis in 356. Hij wordt hier echter verward met een naamgenoot, een leerling van Antonius, die uiteindelijk leider van de kluizenaarsgemeenschap in Pispir in Midden-Egypte werd.

Ook noemen we St. Macarius, de bisschop van Tkow (Grieks: Antaeopolis; Arabisch: Qaw al-Kebir), een stad op de oostelijke oever van de Nijl tussen Assyut en Sohag. Volgens de koptische traditie werd hij door een keizerlijke bode doodgeschopt, omdat hij weigerde in te stemmen met de decreten van het Concilie van Chalcedon (451 na Chr.) en de Tomus van paus Leo I.

De relieken van Macarius de Egyptenaar, Macarius de Stedeling en Macarius van Tkow, ‘de drie Macarii’, worden in het Klooster van Macarius in de Wadi al-Natrun bewaard en vereerd.

De bronnen

1. Griekstalige geschiedschrijving

  • (Anoniem), Geschiedenis van de monniken in Egypte (Historia Monachorum) 7.28 (Grieks origineel van rond 394, maar door Rufinus van Aquileia vertaald in het Latijn in 403/404): vier anekdotes over Macarius de Egyptenaar, waarin hij met een vermoorde man spreekt, een andere dode opwekt, en twee meisjes geneest.
  • Palladius, Historia Lausiaca 8.19 (Grieks; rond 419/420): de auteur noemt ‘de twee Macarii’, de Egyptenaar en de Alexandrijn, en meldt dat de eerste negentig jaar werd en zestig jaar in de woestijn heeft geleefd. Er volgen meerdere anekdotes, onder andere over een getrouwde vrouw die door een betovering werd aangezien voor een merrie.
  • Socrates van Constantinopel, Kerkgeschiedenis 4.23 (Grieks; rond 439): een korte aantekening over ‘de twee Macarii’. ‘De Egyptenaar’ heeft vele mensen genezen en demonen uitgedreven. Hij kwam nors over, maar wekte ook eerbied op. In 4.24 meldt de auteur dat ‘de twee Macarii’ naar een eiland verbannen werden, waar een heidense priester de dienst uitmaakte. Door de bezeten dochter van de priester te genezen, bekeerden de Macarii de inwoners van het eiland tot het christendom.
  • Sozomenus, Kerkgeschiedenis 3.14 en 6.20 (Grieks; rond 440-450): bevat ongeveer dezelfde informatie als Socrates’ kerkgeschiedenis, maar ook een opmerking over wonderlijke genezingen en de opwekking van doden, die herinnert aan de anekdotes in de Historia Monachorum.

2. Wijsheidsteksten

Vaderspreuken (Apophthegmata Patrum) of uitspraken van en anekdotes over Egyptische en Syrische kluizenaars:

  • volgens de alfabetische lezing: Macarius 1-41 (Grieks; eind 5e eeuw);
  • volgens de systematische lezing: uitgegeven door M. Chaine (Sahidisch-Koptisch; 6e eeuw);
  • andere spreuken: vanuit het Bohairisch, uitgegeven door É. Amélineau (KA 163, 165); vanuit het Grieks, uitgegeven door F. Nau (N 489, maar mogelijk overgenomen uit de traditie van Macarius ‘de Stedeling’).

3. Teksten over Macarius de Egyptenaar

  • Het Leven van Macarius, toegeschreven aan Serapion, een leerling van Antonius van Egypte en bisschop van Thmuis, maar vermoedelijk pas in de 7e of 8e eeuw ontstaan. De overgeleverde manuscripten zijn veel recenter (vanaf de 10e eeuw) en vallen uiteen in twee versies.
  • Deugden van St. Macarius (Grieks; late traditie, deels ook overgeleverd in het Bohairisch).
  • Het Synaxarium, de heiligenkalender van de Koptisch-Orthodoxe Kerk (Arabisch; samengesteld in de 14e eeuw, maar vermoedelijk op basis van oudere bronnen).

4. Werken die aan Macarius de Egyptenaar worden toegeschreven

  • Ad filios Dei: Guillaumont denkt dat alleen dit werk door Macarius zelf geschreven zou kunnen zijn. Het is overgeleverd in het Latijn, Grieks, Syrisch en Armeens.
  • Vijftig Spirituele preken, die aan Macarius worden toegeschreven, maar waarschijnlijk in Syrië zijn ontstaan. Sommige passages zijn in de Deugden van St. Macarius opgenomen.

Het Leven van Macarius, de meest uitgebreide bron over de kluizenaar, is betrekkelijk laat ontstaan. Daarom kunnen we ons afvragen hoe betrouwbaar de verstrekte biografische informatie is. De Grieks-talige historische werken en Vaderspreuken zijn gebaseerd op een veel oudere traditie, maar bestaan vooral uit anekdotes over de deugden, wonderen en uitspraken van deze kluizenaar.

In de levensbeschrijving zal ik me zoveel mogelijk beperken tot de oudste volledige versie van het Leven, de Bohairische, en soms verwijzen naar verschillen met de Syrische versie of een parallel met een vaderspreuk.

Zijn leven

Volgens het Leven van Macarius waren zijn ouders zeer vrome mensen, vergelijkbaar met Abraham en Sara. (In de Syrische versie worden ze Abraham en Sara genoemd). Zijn vader was priester, maar moest rondkomen van het werk op het land. Nadat een dochtertje op jonge leeftijd was overleden, verhuisden Macarius’ ouders vanwege pesterijen naar Djidjber, een dorp in het zuidwesten van de Nijldelta. Daar werd Macarius geboren, zoals een engel aan zijn vader had voorspeld (vergelijkbaar met Isaak). Hij groeide op tot een knappe, sterke jongen, en hielp zijn vader op het land. Hij werd lector en diaken, en trouwde om zijn ouders te gehoorzamen, maar wilde zijn vrouw niet kennen.

Om haar niet te hoeven zien, vroeg hij zijn vader om toestemming zich met zijn werkers en kamelen aan te sluiten bij een ploeg die natron uit de woestijn haalde. Dit was gevaarlijk werk, omdat Berberstammen in de Westelijke Woestijn vaak mensen gevangen namen. Macarius mocht mee en kreeg zo de bijnaam ‘de kamelenhoeder’. ’s Nachts verscheen er eens een engel, die hem opriep om zich in de woestijn te vestigen en een geestelijke gemeenschap te stichten. Macarius ging echter terug naar huis en kort daarop stierf zijn vrouw.

Toen zijn ouders overleden waren, hield Macarius een herdenkingsfeest. Er kwam ook een kluizenaar uit de buurt, die hem aanspoorde om zijn hart te volgen. Daarom vestigde Macarius zich in een cel net buiten een dorp. Spoedig lieten de inwoners hem tegen zijn zin tot priester wijden, zodat ze eindelijk weer een priester hadden om hen te zegenen.

In dat dorp woonden twee jonge mensen die niet konden trouwen, omdat de jongen te arm was. Toen het meisje zwanger werd, zeiden ze dat Macarius de vader was. De ouders van het meisje haalden hem uit zijn cel en mishandelden hem. Nadat enkele vrome mensen hem hadden bevrijd, werd afgesproken dat Macarius voor ‘zijn vrouw’ en haar kind zou zorgen. Hij verdiende geld met manden vlechten. Toen het meisje moest bevallen, stierf ze bijna van de pijn, die pas afzakte toen ze bekende dat ze Macarius valselijk had beschuldigd. De mensen boden hun excuses aan en prezen hem om de gelatenheid waarmee hij de onterechte straffen had gedragen, maar hij ging ergens anders wonen (Leven 16; vgl. Macarius 1; Chaine, nr. 101).

Toen hij in zijn cel voor zichzelf de mis opdroeg, verscheen er eens een cherubijn, die hem herinnerde aan zijn opdracht om een geestelijke gemeenschap te stichten. Macarius trok dieper de woestijn in en hakte in de Sketis twee grotten uit, waarvan er een moest dienen als kapel. Hij bleef in leven door zijn vlechtwerk aan de woestijnwachten te verkopen.

Door onzuivere gedachten overvallen, zocht Macarius Antonius van Egypte op, die hem hartelijk ontving en onderrichte. Macarius wilde graag blijven, maar Antonius liet hem teruggaan. Weer werd hij gekweld door onzuivere gedachten, waarna hij voor een tweede keer naar Antonius ging. Deze overhandigde hem zijn staf en zegende hem; kort daarop overleed hij. Dit is wat de Bohairische versie vermeldt, maar waarschijnlijk is deze anekdote overgenomen uit de traditie van Macarius van Pispir, die Antonius opvolgde en daarom zijn staf zal hebben ontvangen.

Terug in de Sketis kreeg Macarius volgelingen, waaronder twee ‘Romeinse’ jongelingen. Volgens een latere traditie waren dit Byzantijnse prinsen, Maximus en Domitianus. Macarius aarzelde hen aan te nemen, maar gaf ze toch een kans. Na hun dood werden ze spoedig als heiligen geëerd (Leven 26; uitvoeriger in Macarius 33; Chaine, nr. 239). Bij de cel van ‘de kleine vreemdelingen’ of hun graf ontstond een kluizenaarsgemeenschap, die uiteindelijk uitgroeide tot ‘het Klooster van de Romeinen’.

De gemeenschap rondom Macarius groeide en samen bouwde men een kleine kerk. Daarna werd hij dieper de woestijn in geleid om een nieuwe gemeenschap te stichten. Daar bleef hij tot zijn dood wonen en op die plek ontstond uiteindelijk het Klooster van Macarius. Er zou ook een ‘put van Macarius’ zijn: demonen, die de kluizenaar bleven kwellen, hadden hem er eens in gegooid.

Aan Macarius werden vele gevallen van exorcisme en genezingen toegeschreven. Hij zou regelmatig met de doden hebben gesproken. Er wordt gezegd dat hij erg bescheiden was, gedachten las en kwade geesten kon herkennen. Volgens de Vaderspreuken was hij de duivel meerdere keren de baas.

Volgens Socrates en Sozomenus heeft de pro-ariaanse keizer Valentius de twee ‘Macarii’ in 374 naar een eiland verbannen, maar ze keerden een paar jaar later weer terug. Aan het eind van Macarius’ leven waren er vier kluizenaarsgemeenschappen in de Sketis: die van Macarius, Psjoi, Johannes de Korte en ‘van de Romeinen’. Vlak voor zijn dood zou hij hebben voorspeld dat de Sketis driemaal verwoest zou worden (Leven 56).

Volgens de Bohairische traditie werd Macarius ernstig en langdurig ziek, was hij blind, en was zijn huid door kastijdingen bijna helemaal verweerd. Negen dagen voor zijn overlijden kwamen twee heiligen zijn dood aankondigen: Antonius van Egypte en Pachomius, de kloosterstichters die hem waren voorgegaan. Toen hij stierf, was alleen de cherubijn bij hem (Leven 41).

De leerlingen legden Macarius’ lichaam in een grot naast de kerk die hij zelf gebouwd had en de grootste leerling, Pafnoetius, werd de nieuwe leider van de gemeenschap (Leven 42).

Verplaatsing van het lichaam

De inwoners van Djidjber beschouwden Macarius echter als ‘hun’ heilige. Nadat ze tot God en Macarius hadden gebeden, verplaatsten ze het lichaam naar hun dorp, ten zuidwesten waarvan ze een grafkapel voor hem bouwden. Deze werd na de voltooiing door meerdere bisschoppen plechtig ingewijd. Er zouden meerdere wonderen en genezingen hebben plaatsgevonden (Leven 43). De versie die in het Synaxarium wordt verhaald, volgens welke een leerling van Macarius was omgekocht, is onwaarschijnlijk.

Uiteindelijk is het lichaam overgebracht naar het Klooster van Macarius, maar de omstandigheden waaronder en de tijd waarin dit gebeurde is onzeker. Misschien gebeurde de verplaatsing toen het graf van Macarius niet langer bewaakt kon worden. De relieken van Macarius de Egyptenaar, Macarius de Stedeling en bisschop Macarius bevinden zich nu in de Kerk van Abu Ishkirun in het Klooster van Macarius. Dit was al zo in de eerste helft van de vijftiende eeuw. De ‘drie Macarii’ werden echter al eerder samen vereerd, te oordelen naar een afbeelding van het drietal op een langwerpige dertiende-eeuwse icoon. Het is aannemelijk dat hun relieken al waren overgebracht.

Het Klooster van Macarius

Het Klooster van Macarius is door de eeuwen heen een belangrijk koptisch klooster geweest en is dat nog steeds:

  • Ruim een kwart van de patriarchen was afkomstig uit dit klooster.
  • Het diende vanaf de zesde eeuw zo nu en dan als residentie van de patriarch.
  • Hier wijdde de patriarch de Heilige Olie (het Chrismon of Myron), een ceremonie waar bisschoppen uit het hele land voor bijeenkwamen.
  • Het bezat een grote bibliotheek, waar de Bohairische manuscripten vandaan komen die zich nu in de bibliotheek van het Vaticaan bevinden (zie het dossier Koptisch (taal)).
  • De standaardisering van de liturgie en andere gebruiken in de Koptisch-Orthodoxe Kerk vinden in dit klooster hun oorsprong.
  • Het klooster beleeft vanaf 12 mei 1969 een revival, toen patriarch Kirillos Abuna Matta al-Maskin en zijn twaalf leerlingen uit Wadi al-Rayan (ten zuiden van de Fajoem) opdroeg om naar dit klooster te verhuizen, waar nog maar zes oudere monniken woonden. Inmiddels is een aantal gebouwen gerestaureerd, zijn andere vervangen door nieuwe voorzieningen, waaronder een gastenhuis, heeft het klooster een eigen drukkerij en zijn sinds 1975 grote stukken woestijn voor bebouwing geschikt gemaakt.
  • Tegenwoordig telt het klooster ruim honderd monniken, van wie er vele hoog zijn opgeleid op verschillende terreinen (landbouw, medicijnen, onderwijs, techniek, etc.). Het trekt ook veel bezoekers, soms wel duizend per dag.
  • Het klooster onderhoudt goede contacten met andere kloosters wereldwijd: het benedictijnse klooster in Chevetogne (België); de abdij in Solesmes en het Klooster van de Transfiguratie (Frankrijk); Dayr al-Harf (Libanon); het Klooster van de Incarnatie (Engeland). Meerdere monniken uit deze kloosters hebben een tijdje in het Klooster van Macarius verbleven.

(door Renate Dekker)



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Renate Dekker.