Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Hans van Loon
Dossiers » Marcionitische prologen » introductie » Marcionitische prologen bij de brieven van Paulus

Marcionitische prologen bij de brieven van Paulus

Overlevering en tekstgetuigen

De prologen duiken voor het eerst op in Marius Victorinus’ commentaren op de paulinische brieven (ca. 355-365). Ook de inleidingen op de commentaren op de brieven van Paulus van zowel Ambrosiaster (tweede helft vierde eeuw), als Pelagius (ca. 410) verraden bekendheid met de prologen. Verder worden zij aangetroffen in enkele oude Latijnse bijbelvertalingen (Vetus Latina) en het gros van de Latijnse Vulgaat-handschriften. De beste getuige van de oorspronkelijke tekst van de prologen is het Vulgaat-manuscript G (Sangermanensis, begin negende eeuw). Het oudste Vulgaat-handschrift waarin de prologen zijn opgenomen is Codex Fuldensis (zesde eeuw).

Primaire en secundaire prologen

De meeste onderzoekers maken onderscheid tussen authentieke ‘primaire’ en, later vervaardigde, ‘secundaire’ prologen. Doorgaans worden de prologen op 2 Korintiërs, 2 Tessalonicenzen, 1-2 Timoteüs en Titus als secundair gezien. Waarschijnlijk vormde de proloog op 1 Korintiërs oorspronkelijk één inleiding op beide Korintiërs-brieven. Ook de proloog op 1 Tessalonicenzen vormde vermoedelijk één inleiding op beide brieven aan Tessalonica. De authenticiteit van de proloog op Filemon is onzeker. Er zijn aanwijzingen dat de proloog op Efeziërs een oorspronkelijke proloog op Laodicenzen heeft vervangen.

Het ligt voor de hand dat de prologen zijn geschreven voor een bepaalde editie van de paulinische brieven. Het corpus paulinum dat door de primaire prologen wordt verondersteld is: Galaten, 1-2 Korintiërs, Romeinen, 1-2 Tessalonicenzen, Efeziërs (= Laodicenzen?), Kolossenzen, (Filemon?), Filippenzen, (Filemon?). Als Filemon als authentiek wordt gezien, is het de vraag of deze na Kolossenzen of na Filippenzen moet worden geplaatst.

De onderlinge coherentie van de primaire prologen doet vermoeden, dat deze oorspronkelijk één samenhangende inleiding hebben gevormd op een editie van het corpus paulinum. Algemeen wordt aangenomen dat de primaire prologen in de tweede eeuw zijn geschreven en wel in het Grieks. Mogelijk zijn in het midden van de derde eeuw de primaire prologen in het Latijn vertaald, de secundaire prologen toegevoegd, en de prologen verdeeld over de afzonderlijke brieven. Gedurende de vierde eeuw zouden de prologen hun vaste plaats veroveren binnen edities van de paulinische brieven.

Genre en verhouding tot andere literatuur

(We beperken ons in deze en de volgende paragraaf tot de primaire prologen die volgens een vast patroon zijn opgebouwd. In grote lijnen komen de secundaire prologen hiermee overeen, maar de opbouw en informatie verschilt per proloog. Ook zijn zij niet polemisch, Titus uitgezonderd.)

De prologen hebben veel weg van het in latere eeuwen zo vertrouwd geworden genre van ‘inleiding op het Nieuwe Testament’. Elke proloog geeft informatie over de geadresseerden, de plaats van compositie en het doel van schrijven. Tegelijkertijd zijn de prologen sterk polemisch. Met uitzondering van Efeziërs en Filemon, wordt steeds melding gemaakt van ‘onechte apostelen’ die afwijken van de leer van Paulus, ‘de Apostel’.

Zowel het voorwoord op Jezus Sirach, de inleidingen op Lucas (1: 1-4) en Handelingen (1: 1-3), als vergelijkbare inleidingen uit de profane literatuur kunnen een inspiratiebron zijn geweest tot het vervaardigen van de prologen.

‘Marcionitische’ prologen?

De prologen zijn voor het eerst als ‘marcionitisch’ geduid door Dom Donatien de Bruyne (1907) en Peter Corssen (1909). Aanvankelijk kreeg deze visie veel bijval, ondermeer van A. von Harnack, en gedurende een groot deel van de twintigste eeuw vertegenwoordigde zij de algemene opinie. De in de prologen aanwezige polemiek werd gezien als een weerslag van de strijd van Marcion tegen de katholieken. Een ander belangrijk argument voor een marcionitische oorsprong is dat de prologen een corpus paulinum veronderstellen dat geheel of grotendeels samenvalt met Marcions Apostolikon, zijn gekuiste versie van de brieven van Paulus.

Het marcionitisch karakter van de prologen is echter nooit unaniem aanvaard. Meer recente studies trekken een marcionitische duiding van de in de prologen aanwezige polemiek in twijfel. Tevens verklaren zij de overeenkomst tussen Marcions Apostolikon en het door de prologen veronderstelde corpus paulinum met de these dat aan beide een pre-marcionitisch corpus paulinum ten grondslag ligt. Dit corpus bestond uit de tien brieven aan de zeven gemeenten (en Filemon?) in de volgorde Galaten-Korintiërs-Romeinen etc., Efeziërs heette ‘Laodicenzen’ en Romeinen had veertien hoofdstukken. Deze Romeinse editie van de paulinische brieven zou in de tweede eeuw hebben gecirculeerd naast de uitgebreidere versie met dertien (of veertien) brieven.
 
(door Nathan Witkamp)
 


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Nathan Witkamp.