Origenes leefde van ca. 185 tot 254, en leidde een leven van ascese en bijbelstudie. Hij heeft nooit een kerkelijk ambt bekleed, en laat in zijn geschriften doorschemeren dat persoonlijk charisma en inspiratie belangrijker zijn dan officiële ambten. Hij was beroemd om zijn bijbeluitleg, waarin hij gebruik maakt van het principe van de drievoudige betekenis van bijbelteksten, geïnspireerd op de manier van bijbeluitleg die in Alexandrië gebruikelijk was. Hiervoor wordt vaak de term ‘allegorie’ of ‘allegorische uitleg’ gebruikt, tegenover de letterlijke of historische uitleg, die gebruikelijk was in Antiochië.
De allegorische uitleg
Voor Origenes zijn letters en woorden voertuigen van een diepere werkelijkheid. Dat wil niet zeggen dat de letterlijke of historische betekenis van de tekst onwaar of onbelangrijk zou zijn; echter, in die letterlijke betekenis liggen diepere betekenissen verborgen. Origenes gebruikt daarvoor het beeld van de noot: de dop is hard en oneetbaar, de schil is bitter, maar het binnenste kostbaar en zoet. Pas als de noot gekraakt is – dus als men de betekenis van de eerste twee lagen kent – komt het binnenste binnen bereik.
Deze manier van uitleg is bij uitstek organisch en pluralistisch, en ook hiervoor gebruikt Origenes een beeld: de Schrift is als een woning met vele deuren. Voor iedere deur ligt een sleutel, maar die sleutel past niet op de betreffende deur. Men moet voor iedere deur de hele woning doorzoeken om de juiste sleutel te vinden. Zo moet men ook voor iedere tekst uit de bijbel de hele Schrift doorzoeken om de diepere betekenis te ontdekken.
Ten slotte: deze manier van schriftuitleg betekent niet alleen, dat men bereid moet zijn de bijbel keer op keer te doorzoeken, maar ook dat de uitlegger in zijn eigen innerlijk moet afdalen. De diepere zin van de Schrift verwijst namelijk naar diepere gronden van het zelf. Daarom spreekt men ook wel van een lichamelijke (= letterlijke), psychische en geestelijke schriftbetekenis.
Het Hooglied bij Origenes
Het Hooglied is een liefdesgedicht, waarvan de status binnen het Jodendom enige tijd omstreden is geweest. Leidt dit gedicht naar God, of is het niet meer dan de historische neerslag van de liefde van Salomo voor zijn bruid, de koningin van Sjeba? Zowel bij Joden als christenen (met name bij de exegeten van de Antiocheense traditie) werd het laatste wel verdedigd. Dat het boek toch een plaats in de Hebreeuwse canon heeft gekregen, is te danken aan het feit dat men er ook een lied over de liefde tussen God en Israël in herkende.
Door Origenes, en voor de meeste christelijke uitleggers, werd dit lied toegespitst op de liefde van Christus (de bruidegom) voor de gelovige dan wel de kerk (de bruid). Origenes heeft deze gedachte uitgewerkt in een commentaar, waarvan in ieder geval een belangrijk deel bewaard is gebleven (hoe omvangrijk het commentaar ooit is geweest, staat niet vast) en twee preken. Hij schreef deze teksten in Caesarea rond 240. Caesarea was niet alleen een centrum van christelijke, maar ook van Joodse geleerdheid.
Origenes erkent, dat het lied een bruiloftslied is in de vorm van een dialoog, maar hij voegt daaraan toe: ‘Wie het Hooglied letterlijk verklaart, verdient de dood.’ Dit herinnert aan een uitspraak van rabbi Akiba (ca. 50 – 132), die zei: ‘Wie het Hooglied aan de maaltijd zingt en er een lied van maakt, heeft geen aandeel in de komende wereld’ (Tosjefta Sanhedrin 12).
Voorbeelden van Origenes’ uitleg
Het Hooglied heet in het Hebreeuws ‘Lied der liederen’. Worden daarmee andere liederen bedoeld? Origenes beantwoordt die vraag positief. Die andere liederen zijn het lied van Israël na de bevrijding uit Egypte (Ex. 15), het lied bij het vinden van water in de woestijn (Num. 21), het lied aan de grens van het beloofde land (Deut. 32), het overwinningslied na de strijd om het beloofde land (Rechters 5), het lied van David na zijn ontsnapping (2 Kon. 22) en het lied van de wijngaard (Jes. 5). Het Hooglied, aldus Origenes in zijn Eerste Homilie over het Hooglied, is het hoogtepunt van al deze liederen, en men moet die zes andere liederen eerst hebben gezongen om het Hooglied in de mond te kunnen nemen. Toegepast op de gelovige betekent dat, dat deze nadat Christus hem of haar heeft bevrijd van de dood, in een groeiproces moet komen om de uiteindelijke bestemming, de volkomen gemeenschap met Christus, te bereiken.
Eén van de meest bekende teksten uit het Hooglied in de vroege kerk was: Hij kusse mij met de kussen van zijn mond (1: 2). Hierin beluistert Origenes het meest intieme contact tussen de kerk en Christus. Maar volgens hem gaat de tekst ook over de ziel die wordt bewogen door hemelse liefde en verlangen naar de schoonheid van Gods Woord. Tegenover deze hartstochtelijke en intieme kussen staan de materiële geschenken die de bruid ontvangt: Origenes verklaart deze als de wet en de profeten. Wet en profeten houden volgens hem geen direct contact tussen God en gelovige in (Paulus schrijft immers: ‘De wet werd door de engelen in de handen van een middelaar gelegd’; Gal. 3: 9), maar impliceren contact via tussenpersonen en menselijk onderricht. Hij ziet in het Hooglied de belofte, dat Gods Woord direct, van binnenuit, werkzaam is in de ziel en Gods liefde overbrengt. Origenes adviseert zijn toehoorders, als de betekenis van een schriftgedeelte voor hen duister is, te bidden om het bezoek van Gods Woord met de tekst ‘Hij kusse mij met de kussen van zijn mond.’ Want de Vader kent het vermogen van elke ziel en weet wanneer het de juiste tijd is.
Rabbijnse stemmen
Voor beide bovengenoemde voorbeelden is het mogelijk parallellen te vinden in de rabbijnse literatuur. Zo zijn er ook rabbijnse commentaren die de ‘liederen’ in de titel van het boek uitleggen als meerdere liederen, te beginnen bij een lied van Israël in de slavernij. Opvallend genoeg spreken de bronnen echter niet over zeven, maar over tien liederen, waarvan het laatste en tiende pas in de toekomst gezongen zal worden. Een veel belangrijker verschil is uiteraard, dat in de Joodse uitleg de liederen slaan op de concrete geschiedenis van Gods volk vanaf de slavernij tot aan de komst van de Messias (Mechilta de Rabbi Ismael Sjirata 1).
Origenes en Joodse uitleggers zijn het roerend eens over de stelling, dat de in het Hoogdlied bezongen liefde van de bruidegom moet worden verstaan als Gods overstelpende liefde, die gestalte krijgt in zijn Woord. Wordt deze liefde echter direct of indirect gecommuniceerd? Hierover speelt een interessante discussie binnen de rabbijnse bronnen.
Een iets latere Joodse tijdgenoot van Origenes, rabbi Jochanan van Tiberias, vertelt de volgende parabel naar aanleiding van de zin ‘Hij kusse mij met de kussen van zijn mond’.
Het is als een koning die een vrouw van goede en nobele familie wil huwen. Hij stuurt een bode, maar zij zegt: ‘Ik ben niet waardig om zijn dienstmaagd te zijn, maar niettemin wil ik zijn woorden van zijn eigen lippen horen.’ Toen de bode terugkeerde glimlachte hij maar hij gaf geen duidelijk verslag. De koning, die verstandig was, zei: ‘Er is een glimlach op zijn gezicht, wat erop wijst dat ze instemt, maar hij brengt geen verslag, hetgeen erop wijst dat ze het uit mijn eigen mond wil horen.’ Zo is het ook met Israël: zij is de vrouw van goede familie, de boodschapper is Mozes, de Koning is God (Hooglied Rabba 1, 14).
In deze midrasj wordt duidelijk gesteld dat Israël direct met God wilde spreken en niet indirect, via Mozes. Jochanan situeert deze situatie aan de voet van de berg Sinaï, en stelt dus dat Israël Gods Woord direct heeft gehoord. Dat levert echter een paradox op, omdat in het betreffende verhaal ook wordt verteld, dat niemand direct met God kan communiceren, en dat Israël daarom aan Mozes vraagt voor hen te spreken en te luistern (Ex. 20: 19 en Deut. 5: 22). Heeft Israël nu wel of niet direct iets van God gehoord? Verschillende rabbijnen geven daarop verschillende antwoorden: volgens sommige heeft Israël slechts het eerste, volgens andere de eerste twee, en volgens weer andere de complete tien woorden van God vernomen, en alleen wat daarop volgde via Mozes. Jochanan lost de paradox als volgt op: Israël had inderdaad de woorden van God zelf gehoord, maar door de schok waren ze die meteen weer vergeten. Omdat ze vervolgens meenden dat wat Mozes vertelde maar menselijk was, wilden ze dus Gods Woord nog een keer horen: ‘Hij kusse mij met de kussen van zijn mond.’ Bedoeld is dus: Laat ons de woorden nog een keer in hun oorspronkelijke kracht horen. Maar Mozes zei: ‘Dat kan nu niet, maar in de toekomst zal dat gebeuren, want er is geschreven dat God de wet in jullie hart zal graveren, in jullie binnenste.’ Dan zal dus alle uiterlijkheid en vreemdheid van de overgeleverde religie zijn opgeheven, dan zal de Tora samenvallen met de diepste innerlijke wijsheid.
Invloed en belang
Hoewel christendom en Jodendom elkaar sinds de tweede eeuw officieel hebben verketterd, lijkt het er toch sterk op, dat er wel degelijk sprake was van onderlinge beïnvloeding. Het heeft er alle schijn van, dat Origenes zijn uitleg van de titel ‘Lied der liederen’ van of via Joodse gesprekspartners heeft gehoord; hij zegt zelf overigens ook geregeld dat hij bepaalde zaken van Joden heeft geleerd.
Bij de uitleg van ‘Hij kusse mij met de kussen van zijn mond’ lijkt het erop, dat de rabbijnen en Origenes met hetzelfde probleem hebben geworsteld: hoe bereikt Gods Woord de mensen? Krijgt de liefdesrelatie tussen God en mensen vorm in voorschriften en geboden, die door rabbijnse of kerkelijke overlevering worden bemiddeld, of is er een hogere vorm van contact mogelijk, die meer de trekken heeft van een geestelijke, maar daarom niet minder hartstochtelijke liefdesrelatie?
Daarbij houden zowel de rabbijnen als Origenes de moderne of postmoderne mens een bepaalde spiegel voor. Beide houden ze ons voor, dat de Schrift ons niet direct bevestigt in ons dagelijkse bestaan, maar dat we worden opgeroepen een weg te gaan vanuit de slavernij naar een doel dat nog voor ons ligt. Tegelijkertijd is er niet sprake van een onbereikbaar ideaal en een veroordeling van het concrete, zondige bestaan, maar wordt de mogelijkheid geboden een concrete weg te gaan.
Die weg (of althans het doel van de weg) wordt gekenschetst als een directe, ja intieme verhouding met Gods Woord, dat, hetzij in zijn gestalte van Tora, hetzij in zijn gestalte van Christus, het inbegrip is van alle wijsheid, het principe waaraan de kosmos zijn bestaan heeft te danken. Echter, deze wijsheid is, anders dan in onze tijd vaak wordt gesuggereerd, niet direct voorhanden of toegankelijk als informatie, maar dient door middel van een concrete leefwijze te worden toegeëigend. De spanning die dit oplevert is theoretisch niet op te lossen, maar kan ook niet worden opgegeven: er is een blijvende paradox tussen de directe communicatie van Gods liefde en het feit dat die op concrete tijden en plaatsen is bemiddeld.
Het belangrijkste winstpunt van de vergelijking is misschien nog wel, dat Origenes en zijn Joodse gesprekspartners zich weliswaar beide hartstochtelijk inzetten voor iets wat zij als onvervangbaar kostbaar beschouwen: Gods liefde zoals ze die hebben ontmoet in de concrete geschiedenis, maar dat zij dat doen zonder hun gepassioneerde claims te vermengen met machtsuitoefening of vervolging.
Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Marcel Poorthuis.