Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Luce Beheer
Dossiers » Rossum, kardinaal Van » introductie » Introductie kardinaal Van Rossum

Introductie kardinaal Van Rossum

Door dr. Vefie Poels 

Willem Marinus van Rossum CSsR (geboren 3 september te Zwolle, overleden 30 augustus te Maastricht) was in de vroege twintigste eeuw de belangrijkste Nederlander werkzaam aan de Romeinse curie en een van de meest invloedrijke personen binnen de Rooms-Katholieke kerk. Vanaf zijn komst naar Rome in 1895 vertoonde zijn loopbaan een stijgende lijn, waarbij zijn creatie tot kardinaal in 1911 – de eerste Nederlandse kardinaal sinds de Reformatie – en zijn benoeming tot prefect van de Congregatio de Propaganda Fide in 1918 de hoogtepunten vormden. Het ambt van prefect van het Vaticaanse missiedepartement bekleedde hij tot aan zijn dood. In het missionaire beleid lag de nadruk op de uitbouw van inheemse kerken met eigen priesters en eigen bisschoppen, wat werd verwoord in de encyclieken Maximum Illud (1919) en Rerum Ecclesiae (1926). In 1926 werden de eerste zes Chinese bisschoppen gewijd. Onder leiding van kardinaal Van Rossum kende de missie een grote bloeiperiode. Het aantal missiebisschoppen nam sterk toe, evenals het aantal Europese missionarissen. Onder hen waren relatief veel zusters en broeders, die zich inzetten voor onderwijs, gezondheidszorg en zwakke maatschappelijke groepen. In Nederland is kardinaal Van Rossum vooral bekend geworden door zijn optreden als pauselijke legaat tijdens het 27e Internationale Eucharistische Congres in Amsterdam.

Jeugd

Willem Marinus van Rossum werd op 3 september 1854 in Zwolle geboren. Zijn vader die kuiper was, stierf toen Willem 6 jaar was. Toen enkele jaren later ook zijn moeder stierf, kwam Willem, net 9 jaar oud was, samen met zijn twee broers in het weeshuis van de stad terecht. Met steun van de pastoor van zijn parochie en van zijn familie werd hij in 1867 toegelaten tot het aartsbisschoppelijke kleinseminarie in Culemborg. Desondanks koos hij niet voor het diocesane priesterschap, maar voor de Redemptoristen. Deze congregatie, gesticht in 1732 door Alphonsus de Liguori, had zich in 1836 in Wittem gevestigd. De Redemptoristen waren vooral bekend vanwege hun volksmissies. Zij trokken van parochie naar parochie om in zogenaamde ‘boetpreken’ de gelovigen te manen niet van het rechte katholieke pad af te wijken en hen aan te sporen vaak naar de kerk en ter communie te gaan. Bekend in dit kader zijn met name de opwekkende preken van Bernard Hafkenscheidt CSsR.

Redemptorist

In 1873 werd Willem van Rossum aangenomen als novice in Roermond en een jaar later werd hij in Den Bosch ingekleed. Na zijn priesterwijding in 1879 was hij enkele jaren lector aan het juvenaat in Roermond alvorens hij in 1883 werd benoemd tot docent dogmatiek in het studentaat of grootseminarie van de Redemptoristen in Wittem. De Redemptoristen waren op theologisch terrein vooral gespecialiseerd op het gebied van de moraaltheologie, waarbij de Theologia Moralis van hun stichter de leidraad vormde. Ook Van Rossum liet zich graag inspireren door Alphonsus en legde zich toe op de studie van zijn geschriften. In 1885 schreef hij een dissertatie over de klassieke controverse over de predestinatie van Jezus Christus als Verlosser, waarin hij Alphonsus’ visie op het motivum incarnationis interpreteerde in de lijn van  de courante en thomistische leer op dit punt (Dissertatio adumbrata de Praedestinatione J. Chr. Autore S.P.N. Alph. ex Italo in Latinum versa (Wittem 1885)).
Na enkele jaren werd Van Rossum tevens studentenprefect in Wittem in welke functie hij verantwoordelijk was voor het materiële en geestelijke welzijn van de studenten. In 1893 werd hij rector van dit oudste klooster van de Redemptoristen in Nederland. Hij rondde een grondige herbouw van het klooster af die onder zijn voorganger was gestart en bekroonde die met de inrichting van een prachtige nieuwe bibliotheek.

Consultor

Aan het eind van 1895 werd Willem van Rossum naar Rome verplaatst omdat de congregatie hier een eigen theologische opleiding wilde opzetten. Dat project werd echter opgeschort. Min of meer bij toeval kwam Van Rossum een jaar later in contact met de curie. Binnen het H. Officie bestond behoefte aan een deskundige op het gebied van de leer van Alphonsus de Liguori, die in 1871 na het Eerste Vaticaans Concilie door Pius IX was uitgeroepen tot kerkleraar. Tot aan de tijd van Alphonsus was de moraaltheologie (en in het kielzog daarvan ook het kerkelijk recht)  vooral een zaak van de casuïstiek: in een nieuwe zaak werd op basis van voorgaande casussen of uitspraken geoordeeld. Alphonsus, van oorsprong advocaat, bracht daarentegen een zekere systematiek aan in de moraaltheologie. Hij gold daarbij als strenger in de leer dan de Jezuïeten, die zich tot dan toe vooral met deze problematiek hadden beziggehouden. De discussie tussen beide richtingen staat bekend als de strijd tussen het probabilisme en het aequiprobabilisme. Alphonsus’ was dan wel streng in de leer, in de praktijk was hij echter tamelijk coulant.
 
De kennis van Willem van Rossum van de werken van Alphonsus op het gebied van de dogmatiek, de moraaltheologie en het kerkelijke recht maakten hem tot een geschikte consultor voor het H. Officie. Tijdens het pontificaat van Pius X liet Van Rossum zich in deze rol kennen als een ‘hoeder van het ware geloof’ in een aantal geruchtmakende kwesties rond het modernisme. Al in 1901 maakte hij het H. Officie opmerkzaam op de ‘verdachte’ opvattingen van Alfred Loisy. Andere zaken waar hij als consultor en later als lid van het H. Officie en de Congregatie van de Index betrokken was, zijn de Duitse vakbondsstrijd, het opstellen van de antimodernisteneed, de Action Française en maatregelen tegen de Leuvense theoloog Henry de Dorlodot. Daarmee is niet gezegd dat Van Rossum zonder meer in het kamp van de ‘integralisten’ thuishoorde. In Nederland keerde hij zich namelijk in de jaren 1912-1914 juist tegen de ‘ketterjager’ M.A. Thompson en zijn blad Rome. In 1914 werd Van Rossum benoemd tot  voorzitter van de Pauselijke Bijbelcommissie, een functie die hij tot zijn dood in 1932 zou behouden en in welke hoedanigheid hij als voorvechter van ‘het ware geloof’ zou blijven optreden.

Codexcommissie

De benoeming van Van Rossum in 1904 tot consultor van de Codexcommissie, ingesteld door Pius X, ter codificatie van het Kerkelijk Recht, toont dat hij toen al ruim zijn sporen had verdiend als kenner van Alphonsus’ werk. Diens geschriften namen bij deze codificatie namelijk een voorname plaats in. Van Rossum legde zich toe op het kerkelijk recht rond huwelijksbeletselen  en op de sacramenten van het vormsel en de ziekenzalving, waarvoor hij in de jaren 1904-1905 een aantal vota opstelde. Het werk van de codexcommissie onder leiding van Pietro Gasparri leidde in 1917 tot de presentatie van de Codex Iuris Canonici.

Kardinaalsbenoeming

Op 27 november 2011 werd Willem van Rossum kardinaal gecreëerd, de eerste Nederlandse kardinaal sinds de zestiende eeuw, toen de latere paus Adrianus VI en zijn medewerker Willem
van Enckevoirt kardinaal waren benoemd. Waarom Pius X Van Rossum kardinaal maakte, is onbekend tot nog toe, maar het lijkt aannemelijk dat de paus de carrière van zijn naaste medewerker en geestverwant op deze manier wilde bevorderen en hem daarmee tevens kon belonen voor zijn inzet. Zijn benoeming is des te opmerkelijker omdat Van Rossum op dat moment nog geen bisschop was.
De kersverse kardinaal Van Rossum werd in september 1912 als pauselijke legaat afgevaardigd naar het 23e Internationale Eucharistische Congres in Wenen. Hij werd daarbij vergezeld door de Nederlandse redemptorist Joseph M. Drehmanns, die van 1911 tot 1930 Van Rossums privé secretaris was. De ‘prins der kerk’ werd met alle egards behandeld door keizer Frans Joseph I, aan wiens hof hij gedurende deze dagen verbleef. Op 15 September 1912 werd in de hoofdstad van het Habsburgse keizerrijk de gouden koets met het H. Sacrament gevolgd door een lange processie met allereerst de rijtuigen van de keizer en zijn troonopvolger, en daarna kardinalen, bisschoppen, priesters, religieuzen en vertegenwoordigers van uiteenlopende organisaties uit alle delen van het uitgestrekte rijk. De tocht was een toonbeeld van waar rooms triomfalisme, dat alleen werd verstoord door de onophoudelijke gesel van zware regenbuien.

Reactie in Nederland op de kardinaalsbenoeming\

Rooms Nederland was vereerd toen men hoorde van de kardinaalscreatie, maar ook enigszins in verwarring over het feit dat deze tot dan toe onbekende pater – en niet bijvoorbeeld aartsbisschop H. van de Wetering – deze eer te beurt viel. Om het vaderland bekend te maken met ‘zijn kardinaal Van Rossum’ werden in allerijl krantenartikelen geschreven en portretten verspreid, waardoor een voedingsbodem ontstond voor het uitbundige onthaal in Nederland dat in de zomer van 1913 plaatsvond. Per trein doorkruiste Van Rossum toen het hele land en op vele stations werd hij opgewacht door een katholieke menigte aan wie de kardinaal de pauselijke zegen en de bijbehorende aflaat toebedeelde.
 
Soortgelijke aanhankelijkheidsbetuigingen vonden plaats in 1924, toen Van Rossum opnieuw als pauselijke legaat werd afgevaardigd, nu op het 27e Internationale Eucharistische Congres in Amsterdam, en in 1929, toen hij in Nederland zijn vijftig-jarig priesterjubileum vierde. Ofschoon hij als curiekardinaal meestal in Rome verbleef, ontstond op deze manier in de loop van de jaren toch het beeld van Van Rossum als een icoon van het Nederlandse katholicisme. Bovendien probeerde men in Nederland ter linker- en ter rechter zijde de kardinaal in voorkomende gevallen en met wisselend succes voor het karretje te spannen. Zo werd hij via zijn secretaris Drehmanns betrokken bij gemeentelijke kwestie rond het Laurentiusziekenhuis in Heerlen, wat hem uiteindelijke de nodige schade zou berokkenen. Ook werd door zijn persoonlijke interventie in 1912 de oprichting van de enige Nederlandse missiecongregatie – de missiezusters van Asten – door Rome goedgekeurd en was hij betrokken bij de oprichting van de Katholieke Universiteit van Nijmegen in 1923.

Prefect van de Propaganda Fide

Op 12 maart 1918 werd Van Rossum, nadat hij drie jaar Groot-Penitencier was geweest en zich in die functie over delicate kerkelijke morele kwesties had gebuigen, door paus Benedictus XV benoemd tot prefect van de Propaganda Fide. Als ‘rode paus’ was hij een spilfiguur in gevoelige kerkelijke en politieke ontwikkelingen na de Eerste Wereldoorlog. De zwaarte van de functie vond zijn uitdrukking in het feit dat hij op Pinksterdag 1918 in de Sixtijnse kapel persoonlijk door de paus tot bisschop werd gewijd.
 
Op het terrein van de missie zien we tijdens zijn prefectuur een keerpunt in het beleid van de kerk, waarvan de gevolgen in Azië en Afrika tot vandaag merkbaar zijn: de overgang van missie-activiteiten die in het verlengde lagen van nationale koloniale belangen, naar de stichting van lokale kerken in de missiegebieden met een inheemse clerus en eigen bisschoppen. De nieuwe koers werd verwoord in twee richtinggevende pauselijke documenten, met name de apostolische brief Maximum Illud (1919), ook wel betiteld als de ‘Magna charta’ van de missie, en de encycliek Rerum Ecclesiae (1926). Van Rossum betrok tientallen orden en congregaties bij het missiewerk, waaronder een groot aantal Nederlandse instituten van pater, broeders en zusters.
 
De organisatie van de missie werd door Van Rossum op een moderne, vanuit Rome geleide leest geschoeid. Dat leverde hem niet alleen maar vrienden op. Speciaal in de internationale en koloniale politiek leverde de loskoppeling van de missie van de westerse politieke belangen veel kritiek op van de belanghebbende mogendheden, met name van Frankrijk, maar ook met andere overheden was de relatie niet altijd gemakkelijk.
 
Als prefect van de Propaganda Fide zette hij zich niet alleen in voor de bekering van de ‘heidenen’, maar ook voor de bekering van protestanten, met name in de lutherse Scandinavische landen. Terwijl de protestantse en orthodoxe kerken toenadering tot elkaar zochten in de voorlopers van de Wereldraad van Kerken, hield hij vast aan het standpunt dat de protestanten zich eenzijdig dienden te bekeren tot het katholicisme. De dialoog met deze kerken werd voor tientallen jaren opgeschort en pas in de jaren rond het Tweede Vaticaans Concilie weer vlot getrokken. Ook was Van Rossum betrokken bij bewegingen die een bekeringsmissie onder de joden koppelden aan bestrijding van katholiek antisemitisme. Deze ontwikkeling culmineerde in de controverse rond de internationale beweging Amici Israel (1926-1928) en de opheffing daarvan door het H. Officie in 1928.

Overlijden

Kardinaal van Rossum stierf toevalligerwijs in Nederland, waar hij verbleef na het bijwonen van het Eucharistische Congres in Kopenhagen. Na een bezoek aan enkele kloosters in Nederland en de wijding van een missiebisschop voor China, kwam hij op 28 augustus ziek en uitgeput in Wittem aan. Vanwege zijn slechte toestand werd hij de volgende dag naar het Calvariënziekenhuis van de Zusters Onder de Bogen in Maastricht gebracht, waar hij in de vroege ochtend van 30 augustus stierf. Zijn uitvaart enkele dagen later op zijn 78e verjaardag was opnieuw een grootse gebeurtenis: heel Nederland was via het polygoon journaal getuige van de indrukwekkende rouwstoet van kerkelijke en wereldlijke hoogwaardigheidsbekleders door de straten van Maastricht, onder wie de Belgische kardinaal J. De Roey, de Nederlandse aartsbisschop J.H.G. Jansen en de katholieke minister-president Charles Ruys de Beerenbrouck.

Conclusie

Als Nederlandse redemptorist was Van Rossum een uitzonderlijk figuur in de Romeinse curie. Het merendeel van het kardinalencollege bestond uit Italiaanse wereldheren. Het is opmerkelijk dat liefst vier pausen op een rij – ieder met een heel eigen stijl en visie op het pausschap – hem handhaafden in de hoogste regionen van de katholieke kerk: Leo XIII, Pius X, Benedictus XV en Pius XI. Zij hadden blijkbaar veel waardering voor de ascetisch ingestelde redemptorist Willem van Rossum met zijn organisatietalent en zijn karakteristieke werklust en doorzettingsvermogen. Terwijl hij in kerkelijk en theologisch opzicht als conservatief en orthodox mag gelden, was de kardinaal tactisch en strategisch een modern man, in het bijzonder waar het ging om het katholieke organisatieleven en de media. In die zin was hij een belangrijke representant van de wijze waarop de katholieke kerk de moderniteit tegemoet trad.

Maar ondanks de vele activiteiten die Van Rossum op uiteenlopende terreinen ontplooide en de invloed van zijn denkbeelden is in de standaardwerken en handboeken op missiologisch en kerkhistorisch terrein weinig terug te vinden. Vandaar dat momenteel wordt gewerkt aan een moderne, kritische en wetenschappelijk verantwoorde biografie van hem bij de Faculteit van Katholieke Theologie in Utrecht.

Dit gehele dossier over kardinaal van Rossum is geschreven door Vefie Poels.


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Vefie Poels.