Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Hans van Loon
Dossiers » Sidonius Apollinaris » introductie » Sidonius Apollinaris (ca. 430-485)

Sidonius Apollinaris (ca. 430-485)

Naam en jonge jaren

Hij wordt tegenwoordig meestal Sidonius Apollinaris genoemd, wat een onjuiste middeleeuwse vorm is; in zijn eigen tijd werd hij kortheidshalve aangeduid als Sollius of Sidonius. Sidonius werd geboren op 5 november 429/32 in Lyon uit een van de voornaamste geslachten van het Romeinse Gallië, de Apollinares. Zijn vader was prefect van Gallië (benoemd in 448/49) evenals zijn grootvader; zijn grootvader was de eerste van de familie die zich tot het christendom bekeerde. Zijn moeder kwam uit het al even voorname geslacht van de Aviti. Na een aanvankelijke opleiding in Lyon zette hij zijn studie voort bij de rhetores, waarschijnlijk in Arles, waar zijn vader resideerde. Hij volgde colleges samen met zijn levenslange vriend Claudianus Mamertus en legde contacten met vooraanstaande families in Narbonne. Omstreeks 452/55 keerde hij terug naar Lyon en trouwde met Papianilla, waarschijnlijk een ver familielied van moeders­zijde; zij was de dochter van Eparchius Avitus, een aristocraat uit de Auvergne (prefect van Gallië in 439). Tot de bruidsschat behoorde het landgoed Avitacum aan het meer van Aydat, niet ver van Clermont. Er werden voor zover we weten vier kinderen uit dit huwelijk geboren, een zoon en drie dochters.

Neergang van de Romeinse macht en persoonlijke successen

In Gallië werd het Romeinse gezag in die tijd snel minder. Al een halve eeuw hadden ‘barbaarse’ Germaanse stammen zich verspreid over het noorden, midden en zuidwesten, waar ze van bondgenoten van de Romeinen steeds zelfstandiger koninkrijken werden. De Visigoten, die woonden in Toulouse en omstreken, waren uit op gebieds­uitbreiding in de Auvergne en de Provence, terwijl de Bourgondiërs in 456 kans zagen Lyon te veroveren. Ondanks een sterke verbondenheid met het verleden moest de Gallo-Romeinse adel zich aanpassen aan de nieuwe situatie. In dat kader werd Sidonius’ schoonvader Avitus door de adel met de steun van de Visigotische koning Theodoric II (geportretteerd door Sidonius in Brief 1.2) naar voren geschoven om keizer in Rome te worden in de loop van 455. Sidonius ging met hem mee. Op 1 januari 456 droeg Sidonius het lofdicht voor dat hij in opdracht geschreven had om de nieuwe keizer te eren (deze panegyricus is bewaard als Gedicht 7) en kreeg hij als beloning een stand­beeld in de “poets’ corner” op het forum van Trajanus. Avitus zou maar kort regeren. Hij werd verslagen door zijn opvolger Majorianus in oktober van hetzelfde jaar en stierf kort daarna.

Eerst probeerde de Gallische adel Majorianus’ heerschappij te negeren; die viel echter Gallië binnen, stabiliseerde de grens met de Visigoten, heroverde Lyon en legde zijn wil op aan de Romeinse kringen. De panegyricus bij de officiële ontvangst van Majorianus en zijn troepen in Lyon, eind 458, was geschreven en werd voorgedragen door Sidonius zelf (Gedicht 5). In 461 bevorderde de keizer Sidonius tot comes, een belangrijke onderscheiding in een zeer hiërarchische en competitieve wereld. In datzelfde jaar werd Majorianus vermoord.

In de luwte en gedoopt

Daarna trok Sidonius zich lange tijd terug op zijn landgoed. Hij hield zich bezig met literaire activiteiten in kringen van welgestelde en gelijkgestemde vrienden in Bordeaux en Narbonne. Ondertussen onderging hij een verdieping van zijn christelijke overtuiging onder leiding van zijn vrienden Faustus, bisschop van Riez (Provence), en Claudianus Mamertus die priester was geworden in Lyon. Daarna werd hij gedoopt door Faustus.

Hoogtepunt van een ambtelijke carrière

In de herfst van 467 was Sidonius terug in de politiek. Hij reisde naar de residentie van de keizer in Ravenna aan het hoofd van een delegatie van de Auvergne om de nieuwe keizer Anthemius welkom te heten en aandacht te vragen voor de problemen waarin de regio verkeerde door de expansionistische politiek van de Visigotische koning Euric. Op 1 januari 468 droeg Sidonius in Rome de panegyricus voor Anthemius voor (Gedicht 2). Daarna werd hij bevorderd tot patricius, de hoogste eretitel, en benoemd tot praefectus urbis, stadprefect van Rome. In die functie was hij het volgende jaar werkzaam. Het proces in Rome tegen zijn vriend Arvandus, prefect van Gallië, die beschuldigd was van hoogverraad door Gallische kringen dichtbij Sidonius, was waarschijnlijk behoorlijk compromitterend voor Sidonius.

Bisschop en publicatie van gedichten en brieven

Al dan niet ten gevolge van deze onverkwikkelijke situatie is het eerstvolgende wat we over Sidonius horen zijn benoeming tot bisschop van Clermont (469/70). Het was het grote keerpunt in zijn leven. Het betekende onder andere dat hij zijn poëtische aspiraties moest matigen. In 469 publiceerde hij zijn Gedichten, een eigen selectie van zijn poëzie tot dan. De nummers 1-2, 3-5 en 6-8 zijn de officiële panegyrici met hun respectievelijke voorwoorden en opdrachten. De nummers 9-24 zijn particuliere gelegenheidsgedichten, ‘nugae’, zoals hij ze noemde, ‘kleinigheden’. Na 469 komt poëzie slechts nu en dan nog in zijn werk voor, voornamelijk voor religieuze doeleinden. Deze gedichten bevinden zich onder de veertien die Sidonius in zijn brieven heeft opgenomen. Uit een zijdelingse opmerking in Brief 2.6.2 zouden we kunnen opmaken dat er nog een of enkele andere poëziebundels zijn geweest, die nu verloren zijn. Eveneens in 469 publiceerde hij wat het eerste boek van zijn Correspon­dentie zou worden.

Verzet en overgave

Onmiddellijk profileerde Sidonius zich als een krachtig bisschop en een geharnast verdediger van de Romeinse culturele erfenis. In 470 organiseerde hij met succes de politiek beladen benoeming van een nieuwe metropoliet in het bisdom Bourges (de toespraak die hij bij die gelegenheid hield is bewaard als aanhangsel bij Brief 7.9). Gedurende de jaren 471-75 leidde hij het verzet in Clermont tegen de Visigoten, die elk jaar aanvielen om te proberen dit laatste bolwerk te veroveren. Om het moreel hoog te houden introduceerde hij in 473 een liturgische vernieuwing, de Rogaties, drie dagen van vasten en gebed vóór Hemelvaartsdag. Hij stimuleerde ook de verering van relieken. Ondanks al zijn inspanningen lijkt zijn invloed marginaal geweest te zijn. Bij het concilie van Arles bijvoorbeeld, in het begin van de jaren 70, waar ongetwijfeld in de wandelgangen de problemen van de Auvergne ter sprake kwamen, was hij niet aanwezig, waarschijnlijk omdat hij niet was uitgenodigd. Ondertussen was de regering tot de conclusie gekomen dat Clermont een verloren zaak was. In 475 werd de stad overgedragen aan Euric op basis van een verdrag waartoe de nieuwe keizer Julius Nepos het initiatief had genomen, en waarover onderhandeld was buiten aanwezigheid van Sidonius. De Auvergne werd geruild voor de Provence, die echter een jaar later alsnog door de Visigoten werd ingelijfd. Zo kwam er in 476 een einde aan de Romeinse soevereiniteit in Gallië. Na de val van Clermont was Sidonius verbannen naar het fort Livia bij Carcassonne, waar hij bleef tot 476/77. Hij kreeg gratie en werd weer geïnstalleerd als bisschop van Clermont, waarschijnlijk op voorspraak van zijn vriend Leo van Narbonne die in die tijd minister van koning Euric was. Sidonius kon niet om een poëtische hommage heen (bewaard in Brief 8.3).

Liturgische teksten en meer brieven

Misschien rond deze tijd publiceerde Sidonius een bundel liturgische gebeden, contestationes, als onderdelen van de mis. Deze bundel is niet bewaard gebleven, maar de mogelijke aanbiedingsbrief staat in de correspondentie (Brief 7.3). Zijn hele leven bleef Sidonius een frequent en bewonderd brievenschrijver. Hij gaf zelf een bewerkte selectie uit van 146 nummers in totaal negen afleveringen naar het invloedrijke voorbeeld van Plinius de Jongere (61 - ca. 112). Boek 2-7 verschenen in 477, boek 8 in 479 en boek 9 in 482. In die tijd was het schrijven van brieven een absolute voorwaarde voor het onderhouden van sociale contacten; het respect dat men de geadresseerde bewees door hem een verfijnd epistel te sturen was belangrijker dan de inhoud (feitelijkheden werden eerder mondeling gecommuniceerd via de bezorger van de brief). Sidonius heeft de kunst van het schrijven van gestileerde brieven tot grote hoogte verheven; zie bijvoorbeeld de ongelooflijk onderdanige brief aan de nestor onder de Gallische bisschoppen, Lupus van Troyes (Brief 6.1). Maar als het nodig was kon hij ook heel direct zijn, zoals in de beroemde brief waarin hij de onderhandelaars die Clermont verkwanselden aan de schandpaal nagelt (7.7).

Culturele erfenis

Tot zijn grote verdriet ging het bergafwaarts met de Romeinse macht in Gallië; men kon alleen hopen dat de Romeinse cultuur deze neergang overleven zou (Brief 8.2): “Het enige bewijs van adel zal voortaan kennis van literatuur zijn”. Het feit dat de Romeinse cultuur overleefde in Europa (hoewel op manieren waar Sidonius niet van heeft kunnen dromen) is mede te danken aan de hoge literaire standaard die hij aanhield vlak voor de ‘donkere eeuwen’ en die werd herontdekt door de zogenoemde Renaissance van de twaalfde eeuw. Zijn ingewikkelde retorische stijl werd afgewezen als hol door de meeste 19e- en 20-eeuwse critici, maar heeft in de laatste tijd een herwaardering ondergaan tengevolge van de moderne herleving van de belangstelling voor de late oudheid en het hernieuwde belang dat men aan retorica hecht.

Dood en heiligverklaring

Sidonius stierf in de eerste helft van de jaren 80 of mogelijk iets later tijdens het offensief van de Franken (slag bij Soissons 486/87). Zijn laatste jaren als bisschop schijnen onaangenaam te zijn geweest door interne tweedracht, misschien tussen katholieken en arianen; het spanningsveld tussen katholieke Gallo-Romeinen en ariaanse Visigoten en Bourgondiërs had hem al veel langer last bezorgd. Misschien heeft hij in die tijd een heiligenleven geschreven, van bisschop Annianus van Orléans (Brief 8.15 zou daarop kunnen duiden). Een theoloog is hij nooit geweest, meer een praktisch kerkbestuurder en zielzorger. Sidonius werd spoedig na zijn dood heilig verklaard; zijn feestdag is 21 augustus. Een fragment van zijn grafsteen is ontdekt in 1991 en is te zien in het archeologisch museum van Clermont-Ferrand.
 
(door Joop van Waarden)
 


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Joop van Waarden.