Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Liuwe Westra
Dossiers » Ambrosius van Milaan » introductie » Ambrosius van Milaan (ca. 335 - 397)

Ambrosius van Milaan (ca. 335 - 397)



Afkomst, carrière en verkiezing tot bisschop

Ambrosius was afkomstig uit één van de oud-Romeinse adellijke of patricische families die dankzij Constantijn de Grote na eeuwen van gedwongen afzijdigheid weer deelnamen aan het hoogste burgerlijke bestuur in het Romeinse Rijk. Ambrosius was zijn voornaam (nomen), zijn familienaam en achternaam (nomen gentile en cognomen) zijn helaas niet bekend. Ambrosius’ vader was praefectus praetorio te Trier, oftewel hoogste burgerlijk bestuurder en eindverantwoordelijke voor zowel belastinginkomsten als voedselvoorziening in Gallia, één van de vier prefecturen van het laat-Romeinse Rijk, dat grofweg bestond uit heel Romeins Brittannië, het zuiden van Nederland, België, Frankrijk, Spanje, Portugal en Marokko. De familie was, toen Ambrosius werd geboren, al overgegaan tot het christendom; we weten niet hoe lang. Zijn geboortejaar is niet met zekerheid bekend: de meeste geleerden pleiten voor 333-334, een minderheid verdedigt een tijdstip in de periode 337-340.

Ambrosius kreeg te Rome een klassieke opleiding in letteren, recht en retorica; hij kende ook goed Grieks. Hij kreeg een bestuursfunctie bij de praefectus praetorio in Sirmium (dus bij de collega van zijn inmiddels overleden vader voor Joegoslavië-Griekenland) in 365 of iets later; in de eerste helft van de jaren ’70 werd hij consularis, dus hoogste burgerlijk bestuurder, van één van de 110 provincies in het Romeinse Rijk: Aemilia Liguria, met als hoofdstad de keizerlijke residentie Milaan. Ambrosius leek, net als zijn vader, af te stevenen op één van de hoogste bestuursposten die voor iemand van zijn stand bereikbaar was.

Het liep echter anders. In 374 overleed bisschop Auxentius van Milaan, en de verkiezing van een opvolger verliep uiterst moeizaam. Ambrosius was op zeker moment hierbij aanwezig en werd tijdens een impasse of anderszins in een onbewaakt ogenblik tot ieders verbazing, inclusief de zijne, tot nieuwe bisschop gekozen. Deze verkiezing was kerkrechtelijk ongeldig omdat Ambrosius weliswaar christen was, maar de doop nog niet had ontvangen. Dit verzuim werd, mede op aandringen van keizer Valentinianus I, zo snel mogelijk goed gemaakt, en aldus werd Ambrosius bisschop van Milaan.

Positie ten opzichte van kerkelijke partijen

In deze tijd woedde met name in het westen van de kerk een felle strijd tussen aanhangers van (de nieuwe interpretatie van) het Concilie van Nicea enerzijds, en meer ariaans denkende christenen anderzijds. In het oosten van de kerk leek deze strijd inmiddels in het voordeel van de zogenaamde nieuw-Niceners inhoudelijk beslecht door het toedoen van de Cappadociërs en Athanasius; de westelijke bisschoppen hadden zich weliswaar steeds tegen het arianisme verzet, maar vanaf de tweede helft van de vierde eeuw begunstigde de keizerlijke familie in toenemende mate de partij van de zogenaamde homoiers.

De meerderheid van de christenen in Milaan behoorde tot de ariaanse partij, waarschijnlijk vanwege het feit dat de keizerlijke familie daar resideerde. Ook Ambrosius’ voorganger Auxentius behoorde tot deze groep, en de onenigheid bij de verkiezing van diens opvolger had te maken met het feit dat beide partijen een kandidaat van de andere ‘kleur’ niet wilden accepteren. Hoewel Ambrosius voor beide wel acceptabel was en zelfs de steun van de keizer genoot, ontpopte hij zich vrijwel direct als aanhanger van de Niceense richting. Vanaf 375 spande hij zich in Gratianus, de zoon en opvolger van keizer Valentinianus I, hiervoor te winnen, getuige eerst twee en later nog eens drie boeken Over het geloof. Zijn bemoeienis met Niceens georiënteerde conciliedocumenten wordt wel vermoed, maar is niet zeker. Uitgebreid gedocumenteerd is de strijd om het gebruik van één of meer kerkgebouwen in Milaan: uiteindelijk behaalde Ambrosius hier, gesteund door het gewone kerkvolk dat de kerk(en) bezet hield, in 386 de overwinning op keizerin-moeder Justina (Gratianus was in 383 overleden).

Waarom Ambrosius zich zo snel achter het orthodoxe vaandel schaarde is niet bekend en lijkt ook nauwelijks te zijn onderzocht. Het zou te maken kunnen hebben met de achtergrond van het gezin waaruit hij afkomstig was. Zo werd zijn oudere zuster Marcellina in 353 of 354 in de toenmalige Sint-Pieter te Rome tot maagd gewijd door bisschop Liberius, die zich in de Ariaanse strijd weliswaar niet één van de sterkste spelers in het veld betoonde, maar toch duidelijk Niceens gezind was. Een tweede aanwijzing lijkt te zijn gelegen in het feit dat dezelfde Marcellina en de andere broer Satyrus zich op zeker moment in Ambrosius’ bisdom zijn gaan vestigen, en daar ook bepaalde verantwoordelijkheden op zich namen. Een verklaring zou echter ook gezocht kunnen worden in het feit dat de oud-Romeinse patriciërs, die zich in de loop der eeuwen tot grootgrondbezitters hadden ontwikkeld en waartoe Ambrosius’ familie ook behoorde, van oudsher de tegenspelers waren van de keizers. Constantijn had hun, noodgedwongen, weer het recht gegeven te participeren in het bestuur van het Rijk (al bleef een militaire functie voor de patriciërs taboe), maar daarmee was hun loyaliteit, zacht gezegd, nog niet onvoorwaardelijk. De patriciërs beriepen zich nog altijd op hun onafhankelijke positie ten tijde van de republiek (!), en zagen een keizer hooguit als hun gelijke. In die zin zou het ook voor de hand kunnen liggen dat een nieuwe bisschop uit deze stand in een tijd dat de keizers overwegend Ariaans dachten, voor de tegenovergestelde positie koos, al was het alleen maar om zijn zelfstandigheid te benadrukken.

Positie ten opzichte van de keizer

Het was niet alleen wanneer de overheid zich met kerkelijke zaken bemoeide dat Ambrosius de keizers durfde trotseren: ook op eigen initiatief ging hij het conflict aan in algemeen-religieuze en zelfs wereldse zaken. In dit opzicht heeft Ambrosius door een aantal bijzondere wapenfeiten bepaald geschiedenis geschreven en zijn uitspraak waargemaakt: “Wie wil er ontkennen dat in geloofszaken, geloofszaken zeg ik, bisschoppen normaal gesproken over christelijke keizers, en keizers niet over bisschoppen oordelen?” (Quis est qui abnuat in causa fidei, in causa, inquam, fidei episcopos solere de imperatoribus Christianis, non imperatores de episcopis iudicare?) (ep. 21 4)

Het eerste hiervan is de overwinning in de strijd om het altaar van de Romeinse godin Victoria. Dit stond vanouds in het gebouw van de senaat opgesteld, was daar na de bekering van Constantijn uit verwijderd, door Julianus de Afvallige weer herplaatst, en sindsdien weer een keer weggehaald. Toen een aantal senatoren een verzoekschrift bij Gratianus indiende het altaar opnieuw te laten plaatsen, lukte het Ambrosius keizer Gratianus in 382 te overtuigen en kwam het altaar definitief niet meer terug. Bovendien deed Gratianus ook nog eens afstand van de heidense titel pontifex maximus (‘opperpriester’), die al zijn voorgangers, ook de christelijke keizers, nog hadden gevoerd. Formeel was er daarmee in het Romeinse Rijk scheiding van kerk en staat.

Toen Gratianus in 383 overleed in de strijd tegen de usurpator Magnus Maximus, intervenieerde Ambrosius succesvol voor diens zoon, de jonge Valentinianus II, bij Maximus. Dit was een puur politieke actie. Maximus viel enige jaren later (387) Noord-Italië binnen, maar werd verslagen en gedood doordat Valentinianus zich inmiddels had weten te verzekeren van de hulp van Theodosius, die keizer was van de oostelijke helft van het rijk. In 392 werd Valentinianus echter door Theodosius uit de weg geruimd; Eugenius volgde hem op, althans in theorie. Ook Eugenius werd door Theodosius verslagen (394), waarna Theodosius korte tijd en als laatste keizer was van het hele Romeinse Rijk van de Schotse tot aan de Perzische grens.

Hoewel Theodosius dus zonder enige twijfel de machtigste man van zijn tijd was, schroomde Ambrosius niet, zich ook met zijn politiek te bemoeien. Zo pleitte hij tot twee keer toe met succes voor de aanhangers van verslagen tegenstanders van Theodosius, te weten in 388 voor de aanhangers van Maximus (Ambrosius en Theodosius ontmoetten elkaar toen voor het eerst) en in 394 voor die van Eugenius.

Wellicht het bekendst is Ambrosius’ bemoeienis met een zaak in het verre Callinicum (tegenwoordig ar-Raqqa in Syrië): christenen hadden daar in december 388 een synagoge verwoest, en moesten volgens de wet daarvoor worden gestraft of op eigen kosten de synagoge herbouwen. Ambrosius wist Theodosius echter zo ver te krijgen, dat er geen maatregelen tegen de boosdoeners werden genomen. Hij ontkende weliswaar niet dat deze christenen een strafbaar feit hadden gepleegd en te ver waren gegaan in hun godsdienstijver, maar stelde dat een christelijke keizer nooit kon bevelen dat van christelijk geld een niet-christelijk heiligdom zou worden gebouwd (ep. 74). Aan het eind van deze brief verklaart Ambrosius dat hij, om de keizer eerverlies te besparen, uit eigen beweging heeft geïntervenieerd: “... zo kunt u veeleer naar mij luisteren in uw paleis, opdat u mij niet, mocht dat nodig zijn, hoeft te horen in de kerk” (... ut me magis audires in regia, ne, si necesse esset, audires in ecclesia) (ep. 74 33).

Iets meer dan een jaar later kwam het echter toch zo ver: in het voorjaar van 390 werd in Thessalonice (Saloniki) een officier gelyncht; Theodosius beval als wraakneming duizenden burgers in het circus door het leger te laten vermoorden. Deze keer sprak Ambrosius een kerkelijk oordeel uit: Theodosius had gezondigd, en Ambrosius weigerde de eucharistie te vieren als Theodosius de kerkdienst bijwoonde. Pas toen de keizer in het openbaar boete had gedaan, trok de bisschop zijn strafmaatregel weer in.

Verdere activiteiten als bisschop

Ambrosius komt uit de bronnen naar voren als een bisschop die zich in de eerste plaats verantwoordelijk voelde voor het wel en wee van zijn bisdom, dat getalsmatig sterk groeide doordat steeds meer mensen zich in de tweede helft van de vierde eeuw lieten inschrijven als catechumeen. Zij waren daarmee formeel christen. Als één van hen op wat voor wijze ook in moeilijkheden kwam, kon er een beroep worden gedaan op de bisschop. De hulp die deze kon bieden besloeg een breed spectrum, van ondersteuning voor weduwen en wezen via het zoeken van huwelijkskandidaten tot schuldsanering en het loskopen van krijgsgevangenen. Dit alles vereiste niet alleen een geduchte organisatie, maar ook een constante stroom van inkomsten, waarvoor Ambrosius de eindverantwoordelijke was. Ook de rechtspraak behoorde sinds Constantijn tot de dagelijkse werkzaamheden van de bisschop.

Een tweede aspect van zorg voor zijn bisdom lag op geestelijk vlak: iedere zon- en feestdag preekte Ambrosius, en hij verrijkte de eredienst met talrijke gezangen en muzikale vormen. Ieder jaar besteedde hij veel tijd en energie aan het werven van doopkandidaten (vele ingeschreven catechumenen stelden hun doop zo lang mogelijk uit) en hun vorming; deze actieve mystagogie putte hem soms volledig uit.

In de derde plaats moet worden genoemd dat Ambrosius de verering van heiligen als een belangrijke pijler van het geloof beschouwde, en zich ook inspande die ook op een ordelijke en kerkelijke wijze mogelijk te maken en te bevorderen. Verschillende keren wordt vermeld dat Ambrosius stoffelijke resten van heiligen vond en overbracht naar een kerk; de plaatsing van de relikwieën van Protasius en Gervasius onder het altaar van de hoofdkerk in Milaan in 386 is daarvan het bekendste.

Een episode van grote betekenis in zijn carrière was zijn contact met Augustinus. Deze laatste werd als toehoorder van Ambrosius’ preken in Milaan allengs gewonnen voor het kerkelijk christendom, en toen hij op zeker moment besloot zich te laten dopen, ging hij daadwerkelijk bij de bisschop in de leer. Een beslissende bijdrage aan Augustinus’ geestelijke ontwikkeling heeft Ambrosius waarschijnlijk geleverd door hem te leren het Oude Testament op een samenhangende en zinvolle manier te lezen. In de paasnacht van 24 op 25 april 387 werd Augustinus door Ambrosius gedoopt.

Zijn hele ambtsperiode heeft Ambrosius, voor zover zijn andere activiteiten hem dat toelieten, studie gemaakt van de Bijbel en van oudere en contemporaine kerkvaders. In de tijd voor Pasen 397 was hij bezig zijn uitleg van Psalm 43 te dicteren toen hij onwel werd; kort daarop overleed hij om op 5 april, Paaszondag, onder zijn altaar te worden begraven.

Geschriften

Ambrosius stond bekend om zijn welsprekendheid, iets wat gezien zijn opleiding en statuur niet hoeft te verbazen. Een groot deel van zijn literaire nalatenschap bestaat dan ook uit preken of op basis van preken breder uitgewerkte traktaten; deze zijn voor het grootste deel exegetisch van aard. Ambrosius heeft waarschijnlijk zelf zorg gedragen voor de uitgave van deze werken; interessant is, dat hij op deze manier over alle belangrijke verhalen uit het boek Genesis een apart werk (of bundeltje) heeft samengesteld in plaats van te kiezen voor een doorlopende commentaar of serie preken. Dit heeft geleid tot werken over de Schepping, het Paradijs, Kaïn en Abel, Noach, Abraham, Isaak, Jakob, Jozef en Jakobs zegen van zijn twaalf zonen. Verder zijn er onder andere werken over een aantal Psalmen en over het Evangelie van Lucas. Een werk over Jesaja is verloren gegaan.

Verder heeft Ambrosius een aantal kerkelijk-opvoedkundige of mystagogische werken geschreven: niet minder dan vier werken die pleiten voor het ongetrouwd blijven van vrouwen, één over het weduwenideaal en één over de verplichtingen van mannen die een functie in de kerk bekleden. Directe vruchten van zijn catechetische activiteit zijn de boeken Over de sacramenten en Over de mysteriën en de charmante korte preek Explanatio symboli, waar de activiteit van de stenograaf nog rechtstreeks aan af te lezen is.

Dan zijn er de werken die te maken hebben met de toenmalige kerkelijke actualiteit, en die van onschatbare waarde zijn voor onze kennis van de kerkelijke en politieke leefwereld van Ambrosius. Hieronder vallen de boeken Over het geloof en Over de Heilige Geest, waarin de auteur de nieuw-Niceense triniteitsleer verdedigt, en zijn brieven. Ook het grootste deel van deze brieven is waarschijnlijk door Ambrosius zelf in tien boeken gepubliceerd: mogelijk uit literaire motieven (de eerste-eeuwse auteur Plinius de Jongere had tien boeken met brieven gepubliceerd, die voor de hele verdere Oudheid een voorbeeldfunctie hebben gehad), mogelijk ook om zijn doen en laten zo goed mogelijk te documenteren en impliciet te verdedigen.

Alles tezamen heeft Ambrosius misschien niet zo’n omvangrijk oeuvre op zijn naam staan als sommige reuzen onder de kerkvaders, maar zijn literaire nalatenschap mag er met vier delen Migne (Patrologia Latina 16-19) nog altijd zijn. Slechts enkele van zijn gepubliceerde werken zijn verloren gegaan; wel is opvallend dat zijn ‘normale’ preken, die hoogstwaarschijnlijk voor het merendeel wel stenografisch moeten zijn opgetekend, niet zijn overgeleverd.

Theologie en invloed

Theologisch is Ambrosius lange tijd onderschat; hij werd veelvuldig afgeschilderd als een weinig origineel denker die zijn ideeën bij andere auteurs vandaan haalde, en sterker was in bestuur en organisatie. Men is echter gaan inzien dat dit oordeel uiteindelijk gebaseerd is op enkele laatdunkende opmerkingen van Hieronymus, en dat de werkelijkheid anders is. Hoewel Ambrosius beslist geen speculatief theoloog was, heeft hij de nieuw-Niceense orthodoxie, die uiteindelijk een vrucht van Griekse bodem is, grondig doordacht en passend vertaald voor de Latijnse kerk. Verder is een ontwikkeling aan te wijzen in zijn visie op het geloof, die zich vertaalt in zijn exegetische geschriften: zag Ambrosius het geloof eerst meer als een deugd en een leidraad voor het juiste handelen, later ontwikkelde hij een meer spirituele visie en probeerde hij mensen tot een persoonlijke band met Jezus Christus, maar ook met Maria en in mindere mate de heiligen te brengen. Hier is een zekere neoplatoonse invloed aan te wijzen, maar belangrijker is, dat hij een exegese wist te ontwikkelen, waarbij de boeken van het Oude Testament niet als achterhaald en primitief terzijde werden gelegd, maar ingezet werden als getuigen van Gods liefde en wegwijzers voor de spirituele ontwikkeling van de mens.

Ambrosius heeft aldus een blijvend stempel op met name de westerse kerk gezet: direct door zijn keuze voor en uitwerking van de nieuw-Niceense orthodoxie, door zijn reflectie op en inzet voor het gezag van de kerk (of de bisschop) ook over wereldse machthebbers en door zijn bevordering en uitbouw van een christelijk leven met een christelijke spiritualiteit in een christelijke organisatie, indirect door het feit dat hij Augustinus de toegang tot de kerk mogelijk maakte en hem met name op het gebied van de exegese heeft gevormd.

Zijn meest concrete nalatenschap bestaat niet alleen uit een aantal hymnen die met zekerheid al meer dan 1700 jaar onafgebroken in de kerk worden gezongen (tot de bekendste horen Aeterne rerum conditor en Deus creator omnium), maar ook uit een aantal inscripties die nog heden ten dage kunnen worden bewonderd.

(door Liuwe H. Westra)
 


Bron: Patropedia, met dank aan Liuwe Westra.