Parochies en caritasinstellingen zijn zelfstandige onderdelen van het RK Kerkgenootschap en als zodanig vallen zij onder de regeling in de groepsbeschikking zoals deze in 2007 door de Belastingdienst met kerkgenootschappen is getroffen. Bestuurders van deze instellingen hebben een eigen verantwoordelijkheid om binnen de voorwaarden van de groepsbeschikking te handelen. De belastingdienst houdt altijd de mogelijkheid om te toetsen of een onder de groepsbeschikking vallende rechtspersoon aan de gestelde voorwaarden voldoet. Waar dit niet het geval is, kan een dergelijke rechtspersoon ‘uit de groepsbeschikking wordt verwijderd’. Het is daarom van belang om te bekijken aan welke voorwaarden instellingen moeten voldoen om voor de status van ANBI in aanmerking te komen.
Een instelling moet zich voor ten minste 90% inzetten voor het algemeen belang. De term ‘algemeen belang’ wordt gedefinieerd als ‘niet zijnde voor het privé belang’. Om die reden zijn sportclubs, toneelverenigingen, koren en dergelijke in het algemeen geen ANBI. Zij dienen namelijk primair het privé belang van de bij hen aangesloten leden.
Een vraag die gesteld kan worden is of een ANBI ook commerciële activiteiten mag verrichten, waarbij het primair gaat om het maken van winst. Een ANBI kan onder bepaalde omstandigheden wel commerciële activiteiten verrichten, namelijk als die activiteiten ondergeschikt zijn en van bijkomende aard. De opbrengsten van de commerciële activiteiten moeten bovendien volledig ingezet worden voor het algemeen belang. Een kerkelijke instelling die een braderie organiseert of bepaalde goederen met winst verkoopt, spekt daarmee de eigen kas en dit is wel toegestaan. De commerciële activiteiten mogen echter niet gaan overheersen, zowel in de sfeer van handelen als in de sfeer van opbrengsten.
De instelling en mensen die daar rechtstreeks bij betrokken zijn, mogen niet aanzetten tot haat of het gebruik van geweld. Bestuurders, leidinggevenden en gezichtsbepalende personen mogen hiervoor in de afgelopen vier jaar niet zijn veroordeeld. Als de Belastingdienst reden heeft om te twijfelen aan de integriteit van een instelling of een persoon die daarbij betrokken is, kan zij vragen om een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG).
Een bestuurder of beleidsbepaler mag niet over het vermogen van de instelling beschikken alsof het zijn eigen vermogen is. Er moet sprake zijn van gescheiden vermogen. Bestuurders mogen niet over het vermogen van de instelling beschikken alsof het hun eigen vermogen is. Dit ‘beschikkingsmachtcriterium’ waarborgt onder andere dat de instelling onafhankelijk is van donateurs en begunstigden en dat bestuurders en beleidsbepalers geen meerderheid in de zeggenschap hebben over het vermogen van de instelling. In het bestuur moet daarom de onafhankelijke besluitvorming gewaarborgd zijn, hetgeen bijvoorbeeld gebeurt door een bestuur van ten minste drie personen aan te stellen, die allen een gelijke stem hebben.
Een ANBI mag niet meer vermogen aanhouden dan redelijkerwijs nodig is voor het werk voor het doel van de ANBI. Met dit bestedingscriterium beoogt men het oppotten van vermogen tegen te gaan. Vermogen dat van een derde is ontvangen, als legaat of door schenking mag aangehouden worden als deze heeft bepaald dat alleen het rendement uit het vermogen mag worden gebruikt voor het doel van de ANBI. Zo'n vermogen wordt ook wel stamvermogen genoemd. Het rendement mag niet als vermogen worden aangehouden. Vermogen dat nodig is voor het doel van de ANBI mag uiteraard ook aangehouden worden. Hieronder vallen bijvoorbeeld de kerkgebouwen Vermogen dat nodig is om het doel van de ANBI te realiseren is bijvoorbeeld ook het vermogen van een caritasinstelling, voor zover het gehele rendement wordt gebruikt ter leniging van noden.
De beloning van bestuurders van een ANBI dient beperkt te blijven tot een vergoeding van onkosten of het verstrekken van minimale vacatiegelden.
Een ANBI moet een actueel beleidsplan hebben. Dit plan geeft inzicht in de manier waarop de ANBI het werk uitvoert om haar doelstelling te bereiken. Het plan mag ook een meerjarig beleidsplan zijn. Het moet inzicht geven in:
-
het werk dat de instelling doet
-
de manier waarop de instelling geld werft
-
het beheer van het vermogen van de instelling
-
de besteding van het vermogen van de instelling
Redelijke verhouding tussen kosten en bestedingen
De kosten voor het werven van geld en de beheerskosten moeten in redelijke verhouding staan tot de bestedingen. Wat 'redelijk' is, is (onder andere) afhankelijk van de aard van de ANBI.
Administratieve verplichtingen
Een ANBI moet verplicht een administratie voeren. Uit deze administratie moet bijvoorbeeld blijken welke bedragen er per bestuurder aan onkostenvergoeding en vacatiegelden zijn betaald, zodat kan worden beoordeeld of de bestuursleden bovenmatige onkostenvergoedingen of vacatiegelden ontvangen. Daarnaast moet uit de administratie duidelijk blijken welke kosten de instelling heeft gemaakt voor het werven van geld en voor het beheer in het algemeen, zodat kan worden beoordeeld of sprake is van een redelijke verhouding tussen kosten en bestedingen. Uit de administratie moet ook de aard en omvang van de inkomsten en het vermogen van de instelling blijken, zodat kan worden beoordeelt of men voldoet aan het bestedingscriterium.
Het geldt dat na opheffing van een ANBI overblijft moet worden bestemd voor een algemeen nuttig doel.
Met ingang van 1 januari 2014 dienen ANBI's via een website verantwoording af te leggen aan het publiek. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens openbaar dienen te worden gemaakt. Te denken valt aan de doelstelling en het beleidsplan van de instelling, de bestuurssamenstelling, een (verkorte) staat van baten en lasten, de wijze waarop aan de activiteiten vorm is gegeven en de prestaties die de ANBI heeft geleverd. Voor kerkgenootschappen geldt de publicatieplicht met ingang van 2016.