Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Luce Beheer
Dossiers » Aquinas, Thomas » introductie » Thomas van Aquino (1224/5-1274)

Thomas van Aquino (1224/5-1274)

Er is geen theoloog in de middeleeuwen die zo’n grote invloed op het denken in het westen heeft gehad als Thomas van Aquino, ook al is het moeilijk aan te geven wat die invloed precies was. Zijn zogenaamde godsbewijzen zijn bekend geworden, evenals zijn uiteenzettingen over de natuurwet in verhouding tot de wet van God. Grote invloed heeft ook zijn uiteenzetting over het handelen van de mens gehad, bijvoorbeeld over de deugden en de ondeugden. In het spreken over Jezus Christus is Thomas de eerste die uitgebreid nadenkt over de opstanding, en de eerste die een grote plaats inruimt voor een bespreking van het leven van Jezus. Thomas staat bekend ook om zijn betrekkelijke agnosticisme, dat wil zeggen zijn voorliefde voor de uitspraak dat men van God niet kan weten wat hij is, hooguit wat hij niet is. In deze korte inleiding tot Thomas van Aquino willen we iets zeggen over de actuele betekenis van zijn theologie. Deze vraag staat centraal in het boek Thomas van Aquino, de actuele betekenis van zijn theologie (1998) van de Utrechtse theoloog Jozef Wissink. Na een schets van het leven en werk van Thomas vatten we de positie van Wissink kort samen. Voor meer verdieping verwijzen we naar zijn boek.

Thomas Aquinas

Thomas van Aquino is een heilige van de kerk (1328), en uitgeroepen tot doctor van de kerk (1567). Hij leidt een leven van studie en onderricht. Vooral de Heilige Schrift en de werken van een aantal filosofen, onder wie Aristoteles de eerste plaats inneemt, staan daarin centraal. Hij schrijft commentaren, hij concipieert overzichtswerken, waarvan de Summa contra Gentiles en de Summa Theologiae de bekendste zijn, hij preekt, bijvoorbeeld over de geloofsbelijdenis, hij bestrijdt een aantal wijsgerige en theologische opvattingen en hij schrijft allerhande geschriften van kleine en grotere omvang op verzoek van verschillende mensen.

Scholastiek

Het denken en de benadering waar Thomas voor staat, is bekend geworden onder de naam ‘scholastiek’. Met die term wordt de theologie aangeduid zoals die werd bedreven op scholen verbonden aan kathedralen en op universiteiten. Zij wordt gecontrasteerd met de monastieke theologie. Zoals de naam doet vermoeden is dit de theologie die bedreven werd in de kloosters, van bijvoorbeeld de Augustijnen, de Benedictijnen, en de Cisterciënzers. Is de monastieke theologie veelal spiritueel van aard en gericht op het gevoelsleven, de scholastieke theologie heeft een rationele en wijsgerige inslag. Een absolute tegenstelling tussen beide soorten kan men echter niet maken, want er bestond allerlei wederzijdse beïnvloeding, al was het maar omdat Augustinus voor beide benaderingen richtinggevend was. Thomas wordt gekend om de kristalheldere en logische uiteenzettingen van de meest ingewikkelde vraagstukken, waarbij niettemin voortdurend een beroep wordt gedaan op de meerzinnigheid van de taal, het analoge taalgebruik. Ook wordt zo af en toe de meer spirituele kant van de zaak niet vergeten, bijvoorbeeld daar waar Thomas spreekt over het waarom van Christus’ menswording. Voor hem is dat toch vooral een kwestie van liefde, waar woorden tekort schieten.

Dominicanen

Thomas behoort tot de Dominicanen, en daarmee tot een nieuwe orde die de prediking, de geloofsverdediging en de missie voluit is toegedaan. Dit leidt bij hen tot directe betrokkenheid bij de inquisitie, maar ook stichten zij in grensgebieden aparte scholen waarin de broeders de taal (of de talen) van het gebied leren. In Spanje bijvoorbeeld hebben diverse Dominicaanse scholen voor Arabisch en/of Hebreeuws bestaan. De Dominicanen, en ook de Franciscanen, ontwikkelen zich in de hoge middeleeuwen tot de voorhoede die in contact staat met het denken van joden en moslims. Er is momenteel volop discussie over de interpretatie van deze betrokkenheid. Het lijkt erop dat met de komst van deze zogenaamde bedelordes een nieuw soort interactie met joden en moslims ontstaat. Was tot dan toe de houding vanuit de christenen er vooral een van bestrijding en apologetiek, in de loop van de dertiende eeuw gaat men hun bronnen intensief bestuderen, om op basis daarvan te proberen de ander te overtuigen van het eigen gelijk. De tijd van de onwetendheid maakt plaats voor de tijd van de rede en de hoop (Southern).

Actualisering

De vraag naar de actuele betekenis van Thomas’ theologie is niet zonder problemen. Ieder die een oude denker wil actualiseren stuit nu eenmaal op een hermeneutisch probleem. De context verschilt met die van ons, er spelen andere vooronderstellingen, vragen en uitdagingen. Jozef Wissink stelt zeer terecht dat wanneer we ons niet bewust zijn van de vreemdheid van een oude denker, we hem/haar gegarandeerd misverstaan en gemakkelijk onze eigen preoccupaties in de tekst lezen (Wissink 1998, p. 10). Maar zelfs al hebben we ons serieus verdiept in de historische context van een auteur, dan nog zal het resultaat van onze vertolking gekleurd zijn. Actualisering van betekenis is bemiddelde betekenis. Ook de receptie van het denken van Thomas door de eeuwen heen maakt dit duidelijk. Er blijken vele Thomas-portretten te bestaan. Dat heeft weinig met een strijd tussen historici te maken; het is inherent aan de hermeneutiek, het probleem van verstaan en vertolken. Wissink noemt het voorbeeld van Thomas in de neo-scholastiek (19de eeuw, begin 20ste eeuw). ‘In de katholieke wereld van die tijd stond de problematiek van de zekerheid van wijsgerige en theologische kennis centraal en dat kleurde de hele Thomas-lezing’ (ibid, p. 12). Het feit dat de vertolking van oude denkers (en trouwens ook van denkers uit onze eigen tijd) onvermijdelijk subjectief is, mag ons niet doen afzien van het zoeken naar de actuele betekenis. Anders zou de belangstelling slechts historisch zijn en dat betekent dat men deze denkers voluit “verleden” en daarmee ook “dood” maakt (ibid.)

Kritiek

Thomas is dan wel ‘kerkleraar’, maar de actualiteitswaarde van zijn denken wordt onder hedendaagse theologen en filosofen bediscussieerd. De kritiek betreft deels de scholastieke theologie, deels ook Thomas zelf. We noemen enkele punten van kritiek (zie verder ibid, 13-18). De scholastiek is te academisch en begrippelijk, en gaat grotendeels voorbij aan echt belangrijke geloofsvragen; de scholastiek heeft van het geloof een leer of filosofie gemaakt; de scholastieke theologen zijn niet zozeer op zoek naar antwoorden maar naar het vinden van argumenten voor reeds vaststaande antwoorden die door het gezag van de Schrift en de Kerk zijn gegeven, het zijn eigenlijk meer advocaten dan theologen. De specifieke kritiek op Thomas heeft vaak te maken met de invloed van Aristoteles op zijn werk. Tegen Thomas wordt ingebracht dat hij een systeembouwer is met het christelijk geloof en Aristoteles als belangrijkste bouwstenen, waarbij de formulering van het geloof nadelige gevolgen ondervindt; hij zou minder existentieel en religieus zijn dan de theologen uit de franciscaans-augustijnse school, die een voorkeur hebben voor Plato en het neo-platonisme boven Aristoteles; ten slotte zou hij een statisch, metafysisch godsbeeld gebruiken ten nadele van het heilshistorische godsbeeld van de Schrift.
 
Wissink probeert in zijn boek te laten zien dat Thomas’ denken wel degelijk actueel is. Na een korte nuancering van bovenstaande visie op de middeleeuwse scholastiek, gaat hij nader in op de kritiek op Thomas (ibid., 18-27). Hij vindt dat het woord ‘systeembouwer’ Thomas niet goed karakteriseert. Natuurlijk systematiseert hij en zoekt hij naar samenhangen – iets wat eigen is aan de theologie – maar zijn denken is ‘eerder ambachtelijk dan totalitair’. Wat Thomas vooral doet, is materiaal systematisch bij elkaar brengen en het zo in een nieuw licht plaatsen. Hij weegt pro’s en contra’s zorgvuldig af, en op elk antwoord volgt altijd een nieuwe vraag. ‘Maar doorslaggevend is dat zijn denken doortrokken is van eerbied voor het geheim van God: alles begint en eindigt met de overgave van het denken aan het duister licht van God.’ Tegenover de kritiek dat Thomas zijn theologie te zeer heeft laten bepalen door de filosofie van Aristoteles en dat hij de Levende God van de Schrift heeft vervangen door de Onbewogen Beweger, stelt Wissink dat Thomas in de eerste plaats de Schrift wil interpreteren en wil spreken over de Drie-ene God.

‘Wanneer hij voor het spreken over God termen uit het Griekse wijsgerige denken gebruikt, doet hij dat, omdat hij op die manier bijbelse inzichten wil uitdrukken. Wanneer de Schrift hem leert dat God de Schepper is van “alles”, dan beseft hij dat God anders is dan alle schepselen. Het onderscheid tussen Schepper en schepselen is van een andere aard dan het onderscheid tussen de schepselen onderling. God is “anders anders”. Thomas weet zich ter wille van de zuivere weergave van het christelijk geloof gedwongen dit unieke onderscheid tussen God en “alles” te handhaven. Daartoe mogen Aristotelische begrippen dienst doen – en in dat proces veranderen ze dus van betekenis: zo duiden de woorden “onbewogen Beweger” niet meer “een” Onbewogen Beweger aan, maar JHWH-God die geen deel uitmaakt van het geheel van de kosmos en van alle beweging in die kosmos en die dus terecht “onbewogen Beweger” mag heten.’ (ibid, 24)

Zo bezien vervangt Thomas het christelijke godsbeeld niet door het Griekse, maar slaat hij godsbeelden stuk. Dat wil niet zeggen dat Thomas de directe religieuze taal van de Schrift en het gebed wil devalueren. In die taal leest hij en bidt hij. In zijn reflexieve, theologische taal echter introduceert hij begrippen die we in veel gevallen niet moeten opvatten als godsbeelden, niet als “samenvattende beschrijvingen” voor God, maar als metabegrippen die beschrijvende beeld- en begripstaal wil kwalificeren: ‘Thomas gebruikt deze termen om ons eraan te herinneren dat we bij God met de Schepper van hemel en aarde van doen hebben die geen deel uitmaakt van de door Hem geschapen hemel en aarde en dus buiten de categorieën valt die geschikt zijn voor het beschrijven en verklaren van “alles” binnen hemel en aarde.’ (ibid., 25)

Wanneer we met deze opmerkingen in ons achterhoofd het werk van Thomas benaderen, krijgt zijn theologie een verrassende actualiteit. Wissink heeft dit laten zien voor thema’s als Gods alwetendheid, Gods inwoning, de Drie-ene God, menselijke deugd en rechtvaardigheid, zelfdoding, de christologie en de ‘arme Jezus’. Hij maakt daarbij gebruik van verschillende studies die binnen het Thomas Instituut te Utrecht zijn verricht.

Bron: Prof. dr. Henk Schoot en drs. Syds Wiersma geven hier een introductie in leven, werk en actuele betekenis van Thomas van Aquino. Henk Schoot is bijzonder hoogleraar voor de Theologie van Thomas van Aquino aan de Faculteit Katholieke Theologie (FKT) van de Universiteit van Tilburg en hij is verbonden aan het Thomas Instituut in Utrecht. Hij is tevens docent Systematische Theologie aan de FKT. Hij promoveerde op de christologie van Thomas, met het proefschrift Christ, the Name of God. Thomas Aquinas on naming Christ (Peeters, Louvain 1993). Hij heeft diverse publicaties over het denken van Thomas van Aquino op zijn naam staan. Syds Wiersma is promovendus aan de Faculteit Katholieke Theologie. Hij werkt aan een proefschrift over een tijdgenoot van Thomas van Aquino, de Catalaanse dominicaan en hebraïst Raimundus Martini.


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Prof. dr. Henk Schoot en drs. Syds Wiersma .