Het ‘arianisme’ staat bekend als een ketterij van het christendom, met de op het concilie van Nicea (325) veroordeelde leer van Arius († 336) als zondebok. Dit artikel beperkt zich tot de vierde-eeuwse Grieks-sprekende context. De term is in de geschiedenis gebruikt voor diverse theologen, die (soms slechts vermeend) opvattingen deelden met Arius. In de discussie over de triniteitsleer in de vierde eeuw werd de term al heel snel gebruikt voor alle mensen die in de Triniteit een onderschikking van de Zoon en/of Heilige Geest ten opzichte van de Vader zagen. Het is dus vaak gebruikt als een label om mensen verdacht te maken en in een bepaalde hoek te plaatsen. Een probleem met de term ‘arianisme’ is dat hij niet neutraal beschrijvend is, maar juist polemisch. Zo is er geen enkele schrijver die zichzelf positief beschrijft als een ariaan. Sterker nog, op het concilie van Antiochië in 341 (‘Dedication Council’) stelden velen die vanuit later oogpunt ‘ariaans’ worden genoemd, juist dat ze geen volgelingen van Arius waren:
Wij zijn geen volgelingen van Arius – hoe kunnen bisschoppen zoals wij een presbyter volgen? – en ook hebben we geen geloof aangenomen dan dat wat vanaf het begin is overgeleverd. Maar nadat we het op ons hadden genomen zijn geloof te onderzoeken en na te gaan, hebben we hem aanvaard in plaats van gevolgd. (in: Athanasius, Over de Synodes 22)
In dit document dat door Athanasius is overgeleverd, stellen bisschoppen die verwantschap hadden met de leer van Arius expliciet dat ze geen volgelingen van Arius zijn.
Voor de bronnen over het arianisme zijn we aangewezen op veelal ‘orthodoxe’ schrijvers als Athanasius en de geschiedschrijvers Socrates van Constantinopel, Sozomenus en Theodoretus van Cyrus uit de vierde en vijfde eeuw. Philostorgius’ kerkgeschiedenis vormt een uitzondering, dit werk belicht het ‘eunomiaanse’ perspectief en is gedeeltelijk overgeleverd.
In de vierde eeuw waren alle theologen onderdeel van de christelijke gemeenschap en ze bekleedden vrijwel allemaal een ambt. De vraag over de godsleer werd dus niet in een theoretische setting gesteld; de vraag was nauw verbonden met de verlossing door Jezus Christus. De intensiteit van de strijd kan alleen vanuit dit existentiële perspectief begrepen worden. Tegenstanders van het ‘arianisme’ – de latere orthodoxie – zagen de verlossing door God in de knel komen door de theologie die Arius en veel anderen voorstonden en vreesden voor een theologie waarin de mens uiteindelijk zichzelf diende te verlossen, met Jezus Christus enkel als voorbeeld en inspiratiebron.
Alle christenen accepteerden in die tijd dat er slechts één God is en men was het erover eens dat Jezus Christus niet simpelweg een mens was en dat hij verlossing bracht van Godswege. Men bad tot God de Vader en Jezus Christus en men doopte in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Maar toen men probeerde in theologisch speculatieve taal uit te leggen hoe christelijk monotheïsme en het geloof in Christus’ goddelijkheid bij elkaar hoorden, bleek het lastig om uit te leggen wat één- en wat meervoudig in God was en wat dit voor de verlossingsleer betekende. Dat verklaart het sterk polemische gehalte van deze strijd, die ook duidelijk zichtbaar wordt in de term ‘arianisme’.
Vierde-eeuwse theologen vallen in hun denken over de godsleer globaal te onderscheiden door hun nadruk op het onderscheid dan wel de gelijkheid tussen Vader en Zoon.
Nadruk op het onderscheid tussen Vader en Zoon
De theologie van onderscheidenheid tussen Vader en Zoon stelt dat er slechts één begin, één God is. Deze kan het beste met ontkennende woorden worden beschreven, zoals ‘zonder begin’ (anarchos) en ‘ongeboren’ (agennêtos). Alleen deze God, de Vader, is in de meest diepe zin God. Daarnaast bestaat er een andere persoon/wezen (hypostasis), die in de Schrift Zoon wordt genoemd. De Zoon is de Eerstgeborene van de schepping (Kol. 1: 15), maar er bestaat geen fundamenteel verschil tussen het geboren worden van de Zoon en het geschapen worden van de schepsels. Dit leidt ertoe dat de Zoon ondergeschikt is aan de Vader. De Zoon is allereerst Bemiddelaar tussen God en mensen. Hij kan het menselijke geslacht echter niet met God verenigen, omdat hij zelf lager is dan de Vader. Hij had zelfs geen mens kunnen worden als hij niet lager was dan de Vader. Hij bracht ons vooral een boodschap en een model om naar te leven. In zijn menselijke lichaam leefde hij in perfecte eensgezindheid met de Vader, die hij ook daarvoor al bezat.
De kracht van deze theologie is dat er goed mee verklaard is dat Jezus Christus uitspraken heeft gedaan die onderschikking aan de Vader impliceren en dat (een) God geleden heeft. Ook geeft deze visie ruimte aan de menselijke vrijheid in het verlossingswerk. De zwakte is dat deze theologie niet kan vermijden dat de Zoon een tweederangs God is en dat de verschijning van Jezus Christus op aarde niet meer dan een voorbeeld van moraliteit en inspiratie biedt.
Nadruk op de gelijkheid tussen Vader en Zoon
Volgens de theologie van de gelijkheid van Vader en Zoon is de Zoon op dezelfde wijze God als de Vader. De nadruk wordt gelegd op hun eenheid, die bijvoorbeeld naar voren komt in een uitspraak van Jezus: ‘Ik en de Vader zijn één’ (Joh. 10: 30). Het belangrijkste moment in de verlossingsgeschiedenis van de mens is de menswording of incarnatie (letterlijk: vlees-wording). Door de incarnatie wordt God zelf verenigd met een mens en daardoor wordt God verenigd met de menselijke natuur als zodanig. Alle bijbelteksten die een onderschikking van de Zoon aan de Vader impliceren, worden betrokken op de mensgeworden Christus. Verlossing is een daad door God, de mens is hier niet toe in staat. Veruit de belangrijkste onderscheiding is die tussen de Schepper en het geschapene.
De kracht van deze theologie is dat de verlossing door Jezus Christus duidelijk door God gekomen is. Het lastige in deze visie is om uit te leggen hoe Vader en Zoon toch onderscheiden zijn en niet geheel samenvallen en hoe Jezus Christus geleden heeft aan het kruis, maar de Vader niet.
De ‘arianen’ in deze beschrijving
Uitgaande van deze beschrijving kan gesteld worden dat de ‘ariaanse’ theologen het onderscheid tussen Vader en Zoon benadrukten en als gevolg daarvan de ondergeschiktheid van de Zoon. Maar dit betekent niet dat elke theoloog die het onderscheid tussen Vader en Zoon benadrukte als ‘ariaan’ is gebrandmerkt. Eusebius van Caesarea (ca. 265-340), die ook een sterke nadruk legde op het onderscheid tussen de Vader en de Zoon, is niet te boek komen te staan als ‘ariaan’, al kan dat ook liggen aan zijn reputatie als schrijver van de Kerkgeschiedenis. Daarnaast probeerde de ‘orthodoxie’ van 381 zowel de gelijkheid als het onderscheid tussen de Vader en de Zoon te waarborgen door te spreken over drie goddelijke personen, die gelijk en één in wezen zijn: de Triniteit. Zo poogde men vast te houden aan (1) de verlossing door God en (2) het onderscheid tussen God de Vader en Jezus Christus, die geleden heeft aan het kruis. In de ‘orthodoxe’ kringen is een onderschikking van de Zoon aan de Vader afgewezen. De Zoon is net als de Vader God.
Nu zal er nog een beknopte beschrijving volgen van drie ‘arianen’ en daarna nog twee ‘neo-arianen’.
Het ‘arianisme’ is naar Arius († 336) genoemd. In 313 wordt hij als presbyter in Alexandrië gewijd. In 325 wordt zijn leer veroordeeld op het concilie van Nicea. In 327 en 335 wordt hij weer geaccepteerd als lid van de kerk, hoewel hij nadien geen prominente theologische rol meer speelt. Athanasius viel Arius’ leer (na diens dood) aan met citaten uit de Thalia van Arius. Zekerheid over de nauwkeurigheid van Athanasius’ weergave is moeilijk te krijgen, maar duidelijk is dat Arius geloofde dat de Zoon sterk ondergeschikt is aan de Vader. In een brief aan Eusebius van Nicomedië schrijft Arius bijvoorbeeld dat God ‘tijdloos bestond vóór de Zoon’.
Dat Arius door Athanasius aangewezen is als aanstichter van de ketterij heeft deels theologische, maar ook kerk-politieke redenen. De kerk van Egypte had in die tijd veel problemen, en Athanasius had zeker in de begintijd als aartsbisschop van Alexandrië geen onbetwiste positie. Door zijn polemiek kon hij de aandacht richting andere zaken verplaatsen. De inhoudelijke verschillen vallen hier echter niet toe te reduceren.
Eusebius van Nicomedië
Eusebius van Nicomedië († 341) was een belangrijk en invloedrijk kerkpoliticus. Hij is eerst gewijd als bisschop van Berythus, daarna verplaatste zijn zetel zich naar Nicomedië. Zijn leven lang had hij nauwe banden met het keizerlijke hof. In 325 werd hij verbannen, nadat hij weigerde Arius te veroordelen op het concilie van Nicea. In 328/9 werd hij in ere hersteld na hulp van Asterius en Eusebius van Caesarea. Hij doopte keizer Constantijn de Grote op zijn sterfbed in 337. Toen de keizerlijke hoofdstad zich verplaatste naar het nabij gelegen Constantinopel (het huidige Istanbul) in 338 verhuisde zijn zetel mee. Hij stierf in 341.
Asterius (260/280 - na 341) is van de vroegere arianen degene die het meest is bestreden door Athanasius en Marcellus van Ancyra. Asterius heeft zich ergens voor 303 bekeerd tot het christendom maar hij herriep zijn geloof tijdens de vervolgingen onder Maximianus of Diocletianus. Nadat de vervolgingen afgelopen waren keerde hij terug tot de kerk, maar hij kon geen ambt binnen de kerk bekleden. Hij was een innovatieve en systematische denker en werd ondanks zijn afvalligheid later als een gezaghebbend theoloog beschouwd. Hij heeft voor het concilie van Nicea in 325 een Syntagmation (klein werk)geschreven om Arius te verdedigen. Van zijn werken zijn citaten overgeleverd in het werk van Eusebius van Caesarea, Marcellus van Ancyra en Athanasius. Het debat over het auteurschap van Preken over de Psalmen is onbeslecht. Stead was hierover in 1985 al sceptisch, Kinzig heeft op diverse gronden geprobeerd aan te tonen dat Asterius de Sofist niet de auteur van deze psalmen is. Een andere wetenschapper, Uthemann, heeft gesteld dat deze conclusie te kort door de bocht is. Deze discussie heeft nog niet tot overeenstemming geleid.
Wat we in ieder geval van Asterius weten is dat volgens hem de Zoon uit het niets geschapen was. Tegelijkertijd is de Zoon wel onderscheiden van de rest van de schepping. De Zoon is een bemiddelend wezen waardoor de rest van de schepping is gemaakt. Verder kwam de Zoon voort door de wil van de Vader. De Zoon is als het ware een reductie van God.
Bij Aëtius en Eunomius wordt er vaak gesproken over neo-arianen of anomeanen. Dit komt omdat zij de Vader en Zoon nog sterker onderscheiden, radicaler dan de ‘arianen’. Zeiden ‘arianen’ als Asterius dat de Zoon gelijkend was aan (homoios) de Vader, maar niet gelijk in wezen (homoousios), daar stelden Aëtius en Eunomius dat de Zoon ongelijk(anomoios) of andersoortig (heteroousios) was aan de Vader in veel opzichten. Arianen en neo-arianen moeten vooral in elkaars verlengde worden beschouwd.
Aëtius werkte eerst als smid of loodgieter en daarna als dokter. Pas op latere leeftijd richtte hij zich op filosofie en theologie. Als theoloog was hij sterk gericht op de logica van redeneringen. Hij is na 346 als diaken gewijd door Leontius. In 357 kwam hij onder vuur te liggen en in 358 werd hij voor korte tijd verbannen. Zijn Syntagmation (klein werk) publiceerde hij in 359 en in dat jaar keerde hij terug uit de ballingschap, maar in 360 werd hij nogmaals verbannen. In 361, toen Julianus ‘de Afvallige’ de keizerlijke macht kreeg, mocht hij weer terugkeren. Dit alles laat wel iets zien van de onstuimigheid in de kerkelijke en politieke macht van die tijd. Aëtius en Eunomius braken met de officiële kerk van het rijk en zetten een nieuwe kerk met nieuwe bisschoppen op. Aëtius is in 367 gestorven.
Zijn opvatting over de relatie tussen de Vader en Zoon wordt het best uitgedrukt in het woord andersoortig (heteroousios). In sommige opzichten lijkt de Zoon op de Vader, maar ze delen niet in dezelfde natuur. Dit was zowel onacceptabel voor de vroegere ‘arianen’, die een mate van gelijkheid tussen Vader en Zoon voorstonden, als voor de latere orthodoxie. De Vader werd door Aëtius beschouwd als Ongeborene en omdat de Zoon ‘geboren’ genoemd wordt, moest de Zoon wel andersoortig zijn dan de Vader.
Eunomius (325/330-394) kwam uit Cappadocië, reisde veel en was de bekendste leerling van Aëtius. De leer van Aëtius en Eunomius is vaak die van de eunomianen genoemd. Eunomius werd als diaken gewijd door Eudoxius en werd een zeer belangrijke deelnemer aan het debat. Hij werd door keizer Theodosius verbannen van 379 tot circa 383 en vele kerkvaders hebben tegen hem geschreven. Onze kennis over hem is echter beperkt doordat er in 398 een bevel werd uitgevaardigd dat al zijn werken verbrand moesten worden. Twee van zijn eigen werken zijn echter ook bewaard gebleven, als aanhangsel bij het werk van Basilius van Caesarea en Gregorius van Nyssa, die hem bestreden.
Eunomius stelde dat Gods natuur door zijn namen geopenbaard is. Er zit volgens hem geen verschil tussen Gods namen en hoe wij mensen deze opvatten. ‘Ongeborenheid’ was zijn sleutelwoord om God te begrijpen. De Zoon deelt volgens hem niet in die ongeborenheid en is daarom sterk ondergeschikt aan de Vader.