Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Luce Beheer
Dossiers » Ball, Hugo » introductie » Hugo Ball (1886-1927)

Hugo Ball (1886-1927)

Hugo Ball is ongetwijfeld een van de meest bizarre figuren van de 20e eeuw. Geboren in 1886 in het Duitse Pirmasens verwierf hij internationale faam als dadaïstisch kunstenaar tussen de twee wereldoorlogen. Ontgoocheld door het geweld streefden de dadaïsten naar artistieke vernietiging van deze wereld in de hoop op een betere. Samen met zijn medekunstenaars Hans Arp (1887-1966), Richard Huelsenbeck (1892-1974) en Tristan Tzara (1896-1963) maakte hij ‘onzinnig’ theater en schreef hij gedichten die uit louter klanken bestonden. De gruwelen van de Eerste Wereldoorlog deden Ball en de dadaïsten twijfelen of er voor onze geschonden wereld nog redding mogelijk was. Later bekeerde hij zich terug tot het katholicisme van zijn jeugdjaren. En hoewel hij zijn nieuwe medegelovigen zo graag wilde overtuigen van zijn orthodoxie, bleef Ball een dadaïst in hart en nieren. Ball: gevangen tussen twee werelden.

Biografie

Hugo Ball werd in 1886 geboren in een vroom katholiek gezin in het zuiden van Duitsland. In 1901 moest hij gaan werken in de leerfabriek van zijn vader, zeer tegen de zin van de jonge Hugo, die niets liever wilde dan gaan studeren. Uit deze periode stamt Balls eerste werk, het toneelstuk Der Henker von Brescia, dat hij in 1914 publiceerde. Uiteindelijk vertrok hij met toestemming van zijn ouders naar het Zweibrücken Gymnasium (1905-1906) en vervolgens naar de Universiteit van München (1906-1907). Hier maakte hij kennis met de filosofie van Nietzsche en met de Russische anarchisten.
 
Nietzsche
 
Tijdens een studiejaar aan de Universiteit van Heidelberg schreef hij het toneelstuk Die Nase des Michelangelo dat hij in 1911 publiceerde. Van 1908 tot 1910 concentreerde hij zich op zijn doctoraalscriptie over Nietzsche. En hoewel zijn liefde voor Nietzsche in zijn latere leven wat bekoelde, staat zijn complete oeuvre in het teken van een (wisselende) verhouding met Nietzsches filosofie. Balls intellectuele leven is een constante, dynamische worsteling geweest tussen twee geïnternaliseerde overtuigingen die elkaar wederzijds (lijken) uit te sluiten. Enerzijds ijvert Ball, gedreven vanuit een gedurende zijn gehele leven aanwezig blijvende cultuur- en maatschappijkritiek, voor de opwekking en ontketening van de dionysische of orgastische krachten van het onderbewuste. Aan de andere kant is Ball doodsbang voor de gevolgen van een radicale ontketening van deze natuurlijke mens.
 
Vlucht
 
Ball raakte bevriend met de toneelschrijver Carl Sternheim (1878-1942), de acteur Frank Wedekind (1864-1918) en de literator Herbert Eulenberg (1876-1949). In 1910 stopte hij plotseling met zijn studie, waarna hij zich met wisselend succes op een toneelcarrière stortte: eerst als toneelspeler, daarna als dramaturg. Tijdens zijn periode bij de Münchner Kammerspiele (1913) ontmoette hij Emmy Hennings (1885-1948), zijn latere vrouw, alsook de jonge anarchistische dichter Hans Leybold (1892-1914) met wie hij later het blad Revolution oprichtte. In 1914 gaf hij zich een aantal keren tevergeefs op als vrijwilliger bij het Duitse leger. Een private trip naar de slagvelden van België genas hem echter voorgoed van zijn oorlogshonger. Hij vluchtte met Emmy naar het neutrale Zwitserland (1914). Daar begon hij met zijn ‘fantastische roman’ waaraan hij tot 1920 zou werken en die pas in 1967 zou worden gepubliceerd onder de naam Tenderenda der Phantast. Een periode van extreme armoede brak aan waarin Hugo en Emmy moesten bedelen om te overleven.
 
Cabaret Voltaire
 
Van oktober tot december 1915 werkten Hugo en Emmy bij het Maxim-gezelschap, een ervaring die voor Ball de inspiratie vormde voor het toneelstuk Flametti oder Vom Dandysmus der Armen (1918). Door financiële hulp van Käthe Brodnitz (1884-1971), zelf geen onsuccesvol auteur, openden Emmy en Hugo op 5 februari 1916 het Cabaret Voltaire te Zürich, samen met vrienden-kunstenaars als Hans Arp (1887-1966), Richard Huelsenbeck (1892-1974) en Tristan Tzara (1896-1963), het begin van de dadabeweging. Het was een soort literair café waar kunstenaars hun nieuwe literaire experimenten presenteerden. Emmy had veel succes in het enthousiasmeren van het publiek. Hoewel het historische onderzoek naar de geboorte van dada zich bijna exclusief op de mannelijke leden van het cabaret heeft gefocust, speelden enkele vrouwen onder wie Emmy Hennings een niet te onderschatten rol als zangeres, inspirator en organisator. Volgens Huelsenbeck was het aan Emmy's zangtalent te danken dat het cabaret in eerste instantie aansloeg. En Walter Mehring (1896 - 1981) meende zelfs dat Ball het cabaret oprichtte als Bühne voor zijn vriendin. 
 
Bekering
 
In juli 1916 verhuisden Emmy en Hugo naar Tessin (Zwitserland). Cabaret Voltaire werd opgevolgd door de oprichting van Galerie Dada in 1917. Ook deze galerij had groot succes. De fysieke en vooral ook mentale druk van dit experiment deed Ball echter in een psychische en religieuze crisis belanden. Bij Ball voltrok zich vervolgens een proces van bekering tot het katholicisme van zijn jeugd (reconversio) dat in 1919 min of meer werd afgerond met het verschijnen van zijn eerste katholieke werk, Zur Kritik der deutschen Intelligenz. In 1924 kende dit werk een radicale bewerking onder de titel Die Folgen der Reformation. In 1920 trouwde hij met Emmy Hennings en begon hij te schrijven aan het boek Byzantinisches Christentum dat in 1923 werd gepubliceerd. In 1924 begon hij zijn oorspronkelijke dagboeken over de periode 1910 - 1921 te herschrijven, die hij in 1927 uitgaf onder de titel Flucht aus der Zeit. Op 14 september 1927 stierf Ball aan kanker.

Het biografische probleem

Voor details over het leven van Hugo Ball zijn onderzoekers afhankelijk van enkele, niet onomstreden bronnen, namelijk de door Ball zelf in zijn katholieke periode bewerkte dagboekaantekeningen aangaande zijn leven, en enkele nogal subjectief gekleurde biografische werken van zijn vrouw Emmy Hennings.
 
'Flucht aus der Zeit'
 
De belangrijkste bron over Balls leven en denken is diens dagboek Flucht aus der Zeit (1927). Zijn dagboeken bestrijken de jaren 1910 tot 1921 en bestaan uit langere en korte autobiografische aantekeningen. De in 1927 gepubliceerde versie is echter door Ball zelf geredigeerd. Onder invloed van zijn reconversio (hij bekeerde zich in 1919 tot het katholicisme, waar hij in zijn jeugd mee vertrouwd was geweest) ondergaat het autobiografische materiaal bepaalde veranderingen, waarvan de aard en de omvang nog niet geheel duidelijk zijn. Hoewel enkele pogingen gedaan zijn om een eerste inventarisatie op te stellen van de verschillen tussen de eerste en de uiteindelijke versie , ontbreekt een tekstkritische editie van Flucht tot op de dag van vandaag. Bovendien zijn de oorspronkelijke dagboekaantekeningen zeer waarschijnlijk vernietigd/weggegooid door Ball zelf.
 
Emmy Hennings
 
Voorts zijn de onderzoekers van het leven en werk van Hugo Ball ook sterk aangewezen op de biografische werken van zijn vrouw, Emmy Hennings-Ball. Zij zou een beslissende invloed gehad hebben op Balls reconversio. Enkele van Balls tijdgenoten, onder andere Hans Arp, Hans Richter en Richard Huelsenbeck, wijzen op deze invloed van Emmy op haar man, die door hen allen overigens verschillend wordt gewaardeerd, zoals we verderop in dit hoofdstuk nog zullen zien. Voor de periode van vóór dada zijn onderzoekers zo goed als exclusief afhankelijk van de door haar verhaalde anekdotes, opgetekend uit de mond van haar man. Bovendien heeft Emmy Hennings zich ontpopt als beheerder van de literaire erfenis van haar overleden man. De wijze waarop zij zich van haar taak gekweten heeft, kwam haar ook op kritiek te staan. Een toenemend aantal onderzoekers verwijt Hennings dat zij niet een realistisch beeld van haar man schetst, maar een ideaalbeeld van een katholieke bekeerling.

Geschriften

In 1976 publiceerde Ernst Teubner een catalogus van het beschikbare materiaal over Hugo Ball, dat in de stadsbibliotheek van Pirmasens verzameld was. In 1986 werden bij gelegenheid van de gelijknamige tentoonstellingen in Pirmasens, München en Zürich deze gegevens sterk uitgebreid, geactualiseerd en gesystematiseerd in Hugo Ball: Sein Leben und Werk. Deze catalogus bevatte behalve een nieuwe versie van Teubners bibliografie ook een gedetailleerde chronologie van het leven en werk van Ball door Hans Burkhard Schlichting. Deze editie werd het standaard naslagwerk voor het Ball-onderzoek. Deze bibliografie uit 1992 is inmiddels bijgewerkt door middel van diverse publicaties in de Hugo-Ball-Almanach. Aanvullingen verschenen in 1993 (jaren 1991-1993), 1996 (jaren 1993-1996), 2002/2003 (jaren 1996-2003) en 2006 (jaren 2003-2006).   
 
a. Laat-romantische periode (circa 1905-1911)

In het jaar 1905 werden de eerste werken van Hugo Ball gepubliceerd. Het gaat om de zogenaamde ‘Palatijn’-gedichten (White), die door de lokale krant Der Pfälzerwald werden gepubliceerd. Het gaat om de gedichten ‘Abendblick vom Hochstein’, ‘Skizze’, ‘Nachtidyll’, ‘Bagatelle’ en ‘Waldgreis’. Deze laat-romantische gedichten behoren tot de meest onbekend gebleven werken van Ball. In 1908 volgde met een pauze van drie jaar het laatste ‘Palatijn’-gedicht, ‘Sonnuntergang’. Dit laatste gedicht wijkt qua toon af van de vorige en vormt een brug naar Balls meer expressionistische periode. In diezelfde periode - Ball werkte zeer tegen zijn zin in een leerfabriek - schreef hij de toneelstukken Des Teufels Erdfahrt (1907), dat tot nu toe ongepubliceerd is gebleven, en Die Nase des Michelangelo (1911).
 
b. Expressionistische en anarchistische geschriften (circa 1913-1914)
 
Toen Ball in 1913 vlak voor de voltooiing van zijn doctoraalscriptie Nietzsche in Basel (ongepubliceerd) abrupt zijn studies afbrak, stortte hij zich vol overgave op zijn dramaturgische carrière. Ball publiceerde een groot aantal gedichten in avant-gardistische tijdschriften als Jugend, Zeit im Bild, Die Aktion, Die Neue Kunst, Phöbus, Die Weißen Blätter en het anarchistische Der Revoluzzer. Op 15 oktober 1913 verscheen het eerste nummer van het tijdschrift Revolution onder redactie van Balls goede vriend Hans Leybold (1892-1914), die later op het slagveld van de Eerste Wereldoorlog zou sterven. Het tijdschrift verdween al na vijf nummers, maar is niettemin belangrijk voor het ontcijferen van Balls state of mind, speciaal in de periode vóór zijn bezigheden met dada. Het eerste nummer van Revolution werd geconfisqueerd door de Duitse autoriteiten vanwege Balls bijdrage, het gedicht 'Der Henker' (‘De beul’), vanwege ‘obsceniteiten’. Ball was nogal trots op deze subversieve ‘daad’, die hij als de bekroning van zijn literair-anarchistisch werk zag.
 
In tegenstelling tot Balls romantische gedichten konden zijn expressionistische poëtische werken op veel belangstelling rekenen. Zo werd ‘Der Henker’ (1913) in de jaren 1978 tot 1990 vijfmaal herdrukt, ‘Die Sonne’ (1914) tussen 1962 en 1987 achtmaal en ‘Cimio’ tussen 1962 en 1985 driemaal. Hoewel deze aantallen in het niet vallen bij de belangstelling na Balls dood voor diens ‘klankgedichten’, vormen deze gedichten de opmaat voor zijn komende successen. Vermeldenswaardig zijn ook drie journalistieke artikelen die Ball publiceerde in het literaire tijdschrift Phöbus: ‘Das Münchener Künstlertheater’, ‘Wedekind als Schauspieler’ en ‘Das Psychologietheater’ (allen 1914). Hierin looft Ball zijn dramaturgisch voorbeeld Wedekind. In 1914 voltooide Bal ook zijn toneelstuk ‘Der Henker von Brescia’, dat in Die Neue Kunst gepubliceerd werd.
 
c. Eerste journalistieke periode (circa 1915)
 
In 1914 gaf Ball zich een aantal keren tevergeefs op als vrijwilliger bij het Duitse leger, zoals hierboven reeds werd aangestipt. Een private trip naar de slagvelden van België genazen hem echter voorgoed van zijn oorlogshonger, die hij onder invloed van zijn receptie op Nietzsche had ontwikkeld (de Oorlog zou het lethargische Duitse volk bevrijden van burgerlijkheid en gezapigheid).. Hoewel Ball niet direct een overtuigd pacifist werd, was zijn enthousiasme voor de oorlog danig bekoeld. Na zijn slagveldervaring ging hij naar Berlijn en schreef enkele journalistieke artikelen in publicaties als Zeit im Bild, Der Revoluzzer, Die neue Tribüne en Die Weißen Blätter. Vooral noemenswaardig zijn ‘Totenrede’ (1915) en ‘Die junge Literatur in Deutschland’ (1915).

d. Cabaret Voltaire en Galerie dada (1916-1917)
 
Tijdens zijn dadaïstische periode van Cabaret Voltaire (1916-1917) en Galerie Dada (1917) publiceerde Ball zijn meest befaamde poëtische geschriften, de zogenaamde Lautgedichte (‘klankgedichten’ in het Nederlands, sound poems in het Engels). 'Ich habe eine neue Gattung von Versen erfunden, ‘Verse ohne Worte’ oder Lautgedichte…' Het gaat om in totaal zes klankgedichten, die Ball zijn roem zouden geven. ‘Karawane’ (1920), meer dan zestig maal gepubliceerd in allerlei verzamelingen, anthologieën en tijdschriften.
 
e. Tweede journalistieke periode (1918-1927)
 
Nadat Ball oververmoeid en zonder verder overleg Zürich en daarmee dada verliet in 1918, begon hij met de studies voor zijn latere essays Kritik, Folgen en Byzantinisches Christentum. Hij publiceerde zijn ‘traditionele’ roman Flametti oder Vom Dandysmus der Armen (1918), die hij in de voorafgaande jaren in München en Zürich had voorbereid. In deze jaren (1920) beëindigde hij ook zijn werk aan zijn ‘fantastische roman’: Tenderenda der Phantast, dat pas postuum in 1967 werd uitgegeven. Ball zelf ervoer de voleinding van deze roman als een ‘zelfexorcisme’.
 
Ball verdiende tot 1919 de kost als journalist bij de Zwitserse krant Die Freie Zeitung, een krant met een fel anti-Duitse toonzetting. In deze tijd onderhield hij intieme vriendschap met de marxistische filosoof en journalist Ernst Bloch (1885-1977) en de marxistisch-joodse filosoof en literator Walter Benjamin (1892 - 1940). Bloch zou zich later overigens fel afzetten tegen zijn vroegere collega’s en hen beschuldigen van landverraad. Volgens de marxist Bloch en andere critici werd deze krant door de geallieerden betaald en ingezet als anti-oorlogspropaganda. In 1918 was Ball ook verantwoordelijk voor de eindredactie van de Almanach der Freien Zeitung 1917-1918.
 
f. De ‘katholieke’ werken (1919-1927)
 
In de laatste periode van zijn leven (1919-1927) schreef Ball zijn ‘katholieke’ werken, dat wil zeggen, de werken die hij publiceerde na zijn bekering tot het katholicisme. In 1919 publiceerde Ball zijn essay Zur Kritik des deutschen Intelligenz. In Die Freie Zeitung waren reeds eerder drie voorstudies verschenen: ‘Vom Universalstaat’ (1918), ‘Preußen und Kant’ (1918) en ‘Bismarck und das System’ (1919). In 1923 verscheen Byzantinisches Christentum, het object van onderhavig onderzoek. In 1924 verscheen de omwerking van Kritik, Die Folgen der Reformation. Het is slechts eenmaal opnieuw gepubliceerd, in de verzamelde werken, uitgegeven door de stad Pirmasens. Ball beschouwde zijn boeken Kritik, Byzantinisches Christentum en Die Folgen der Reformation als een literaire drie-eenheid. In 1919 hield Die Freie Zeitung op te bestaan. Ball bleef echter als journalist werkzaam in de periode 1924-1926. Hij publiceerde vooral in het kritisch-katholieke tijdschrift Hochland, onder andere de meer bekende artikelen zoals ‘Carl Schmitts Politische Theologie’ (1924), ‘Die religiöse Konversion’ (1925), ‘Die Künstler und die Zeitkrankheit’ (1926) en ‘Dichtung und Christentum’ (1926).
 
In 1927 publiceerde Ball zijn dagboeken als Die Flucht aus der Zeit. Zoals eerder opgemerkt handelt het boek over de periode 1910 tot 1920. Ball paste een redactie toe die zijn oude leven in het licht van zijn latere reconversio moest stellen. In 1931 werd de tweede druk voorzien van een voorwoord van Herman Hesse en de derde druk in 1946 kreeg een voorwoord van Emmy Hennings.  Vaak werden ook delen uit zijn dagboeken gepubliceerd, onder andere in de Nederlandse tijdschriften De Stijl (1927 en 1928) en Randstad (1966). 
 
Het laatste boek dat Ball nog tijdens zijn leven publiceerde was een biografie van zijn vriend (en geldschieter) Hermann Hesse: Hermann Hesse: Sein Leben und Werk (1927).  Hesse (1877- 1962) was een Duits-Zwitserse dichter, novellist en schilder. In 1946 ontving bij de Nobelprijs voor de Literatuur. Van alle boeken en artikelen die Ball geschreven heeft, is Hesse het meest herdrukt: van 1933 tot 2006 in totaal elf maal.
 
g. Postuum uitgegeven geschriften (1927-heden)
 
De tragiek van Balls leven is dat de grootste roem hem pas ten beurt viel na zijn dood in 1927. Vooral zijn klankgedichten, die hem wereldfaam zouden geven, werden veelal pas postuum uitgegeven. Datzelfde geldt voor zijn ‘fantastische roman’ Tenderenda der Phantast, die pas in 1967 werd gepubliceerd. In 1957 gaf Annemarie Schütt-Hennings een bundeling van Balls brieven uit, die hij in de periode 1911 tot aan zijn dood in 1927 had geschreven. Schütt is de dochter van Emmy Hennings uit haar eerste huwelijk. Hermann Hesse verzorgde ook voor deze heruitgave het voorwoord. Het gaat in deze editie om de brieven die Ball heeft geschreven aan onder anderen Emmy Hennings, Annemarie Schütt en Hermann Hesse. De antwoorden op deze brieven zijn uitgegeven in Hermann Hesse, Emmy Ball-Hennings, Hugo Ball: Briefwechsel 1921 bis 1927, samengebracht en becommentarieerd door Bärbel Reetz (2003).  
 
In 1963 werd een bundel van Balls Gesammelte Gedichte uitgegeven, wederom door Schütt-Hennings. De bundel werd in 1970 opnieuw uitgegeven. In 1985 werd het toneelstuk Nero uitgegeven dat Ball ergens in de jaren 1905 tot 1911 had geschreven, maar nooit uitgegeven. Lange tijd leek het werk verloren te zijn gegaan, net als Des Teufels Erdfahrt, maar het werd in het Hugo Ball und Emmy Hennings-Archiv in Zürich teruggevonden. In 1986 werd als laatste ook het dadaïstische toneelstuk Simultan Krippenspiel uitgegeven, dat oorspronkelijk tijdens een dada-soiree in Zürich was opgevoerd.


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Frank G. Bosman.