René Courtois, Hugo Ball, 1886-1929: leerling van Nietzsche, Brussel (1956); vertaling uit het Frans door Fl. Kielbaey S.J.
De Franse jezuïet René Courtois schrijft in de serie Bekeerlingen van de twintigste eeuw (nummer 44, 1956) een korte biografie van Hugo Ball onder de titel Leerling van Nietzsche. In het hoofdredactioneel voorwoord bij deze aflevering schrijft F. Lelotte S.J. als directeur van de uitgave dat ‘het getuigenis van deze bekeerlingen een waardevol documentair materiaal vormt. Het toont ons vooral aan hoe God zich aanpast, met een verbazende soepelheid aan iedere ziel die Hem zoekt.’ Courtois volgt chronologisch het verhaal van Ball, doch begint met een opmerkelijke tegenstelling tussen Ball en Lenin. Het is bekend dat Lenin zich in Zürich bevond ten tijde dat Ball daar zijn Cabaret Voltaire begon (1916), en dat beide mannen zelfs naar dezelfde kroegen gingen. Courtois laat ze echter ‘kennis maken’: Lenin ergert zich namelijk aan het lawaai dat Balls cabaret maakt.
Courtois beschrijft Lenin als de vertegenwoordiger van het materialistische communisme, en Ball als precies het tegenovergestelde. Courtois beschouwt Balls kennismaking met de werken van Nietzsche als een beslissend (en negatief) moment in diens leven. ‘Helemaal niet voorbereid op een dergelijke ontmoeting, moest de jonge knaap bezwijken onder de verleiding van de grote schrijver. Meer en meer verloor Hugo het geloof van zijn kinderjaren en verwaarloosde hij iedere godsdienstige praktijk.’ Volgens Courtois behoedde een van zijn vader geërfd ascetisme hem voor ‘elke zinnelijkheid’. Dit 'beschermde' hem tegen een te grote invloed van Nietzsche: ‘Zijn onkreukbare oprechtheid eiste dat iedere gedachte werd omgezet in een levende werkelijkheid. Deze karaktertrek vinden we niet bij Nietzsche.’
Courtois noemt Emmy Hennings een ‘kunstenares en schrijfster’ en een ‘diep gelovig katholiek’. De biograaf ziet Balls opvoering van het klankgedicht gadj beri bimba op 23 juni 1917 in Cabaret Voltaire als een afscheid van het dadaïsme. ‘Ball nam in nauwelijks bedekte termen afscheid van het dadaïsme. (…) Hij kon niets anders dan stil staan, zich om keren en de reeds afgelegde weg terug te gaan.’ Courtois beschrijft dit moment als een klassieke bekering, een ‘terugkeer’ op de weg van het kwade, terug naar het goede. ‘De verloren zoon stond op uit zijn miserie en keerde terug tot Zijn Vader. Het echte, nieuwe leven zou beginnen.’
Deze biografie staat in een grotere traditie uit voornamelijk katholieke hoek om meer of minder beroemde mensen met een onorthodoxe levensloop en met enige connectie met het christelijk geloof in te lijven bij de moederkerk. Kunstenaars en vrijdenkers worden zo tot een soort ‘crypto-katholieken’ gemaakt, door wier vreemde levensverloop de genade van God des te meer werkt. Feitelijk bouwen dit soort katholieke biografen verder op het fundament van Emmy Hennings. Courtois bouwt het leven van Ball op rond een aantal ‘catharsismomenten’, waarop hij steeds iets moet loslaten: zijn denken (afscheid universiteit), zijn toneelspelen (rond WO I), zijn spreken (Cabaret Voltaire) en uiteindelijk ook de klank (bekering). Op deze manier wordt Balls leven geboetseerd naar het voorbeeld van talloze klassieke heiligen, wier leven bestond uit het langzamerhand afstand doen van alle wereldse zaken en zekerheden.
Bron: Tilburg School of Catholic Theology