Met dank aan dr. Stephan van Erp
Hans Urs von Balthasar groeide op in een vrome katholieke patriciërsfamilie in Luzern, Zwitserland. Drie grootouders (Hans Urs’ overgrootouders dus) van moederskant waren overigens protestant. Van oudsher werden door zijn familie veel religieuze functies bekleed; zijn zus was generaal-overste bij de zusters franciscanessen en zijn broer diende als officier in de Zwitserse Garde.
Reeds in zijn jeugd kreeg Hans Urs veel kennis op het gebied van klassieke muziek, literatuur en vreemde talen mee. Hij ging naar de middelbare school bij de benedictijnen in Engelberg (Zwitserland) en bij de jezuïeten in Feldkirch in Oostenrijk, waar hij in 1929 ook als novice intrad. Hij studeerde germanistiek en filosofie in Wenen, Berlijn en Zürich. Niet gespeend van een theologische interesse deed hij, als katholiek, voor zijn dissertatie germanistiek aan de liberaal-protestantse universiteit van Zürich een theologisch onderzoek naar de visie op de laatste dingen (eschatologie) binnen de moderne Duitse literatuur. Hij promoveerde daarop summa cum laude in 1928.
Zijn intrede bij de jezuïetenorde gebeurde na een retraite nabij Basel waar Von Balthasar een bijzondere roepingservaring had. Hij voelde het diepe verlangen zich volledig ter beschikking van God stellen en koos hiervoor het pad van de Sociëteit van Jezus, de jezuïeten. Hier kreeg hij een gedegen, bijna acht jaar durende, opleiding in filosofie en theologie. In 1936 ontving hij zijn priesterwijding. De theologie, en met name de scholastieke traditie daarbinnen, ervoer hij tijdens zijn verplichte studie vaak als een ‘saai en langdradig aftreksel dat mensen hadden gemaakt van Gods openbaring’, zo schreef hij zelf in 1946. Zijn leraren (en later ook vrienden) Erich Przywara en Henri de Lubac wisten hem echter wel in grote mate te boeien en inspireren en brachten hem de liefde voor de kerkvaders bij.
Enige tijd nadat de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken, werd Von Balthasar uitgezonden naar Bazel om daar studentenpastor te worden. Hij gaf de voorkeur aan deze pastorale functie boven het professorschap aan de Gregoriana in Rome dat hem ook was aangeboden. In Bazel bestond een belangrijk deel van zijn taken uit redactie- en vertaalwerk en lesgeven op het gebied van kunst, cultuur, filosofie en theologie. Hij richtte in 1941 de
Studentische Schulungsgemeinschaft op, waar ook grote namen als
Karl Rahner, Martin Buber, Yves Congar en
Henri de Lubac zouden optreden. Ook organiseerde hij ignatiaanse retraites voor mannelijke én - vernieuwend in die tijd - vrouwelijke studenten.
Bazel was ook de stad van de grote protestantse theoloog
Karl Barth, met wie Von Balthasar regelmatig contact had en discussieerde. Zij zouden, ondanks hun twintig jaar leeftijdsverschil en verschillend geloof, hun leven lang vrienden blijven. Karl Barth toonde een sterke interesse voor het rooms-katholicisme, maar hij bekeerde zich niet; een andere, vrouwelijke, protestantse vriend van Von Balthasar deed dit wel: Adrienne von Speyr. Von Balthasar was haar biecht- en spirituele vader en zij zou zijn ‘mystieke muze’ worden.
Von Speyr en Von Balthasar richtten eind 1944 de Johannesgemeenschap, een lekengemeenschap, op. Enkele jaren later ontstond hieruit ook de uitgeverij Johannes Verlag te Einsiedeln, die zorg ging dragen voor het publiceren van de mystieke werken van Adrienne von Speyr, die meestal waren voorzien van een inleiding door Von Balthasar. De leiding van de jezuïetenorde trok echter de authenticiteit van de vele visioenen en mystieke ervaringen van zijn spirituele vriendin in twijfel. Ook kwam er bezwaar, zowel van de orde als van de bisschop, tegen de Johannesgemeenschap. Balthasar diende een verzoek in om een lekentak van de jezuïeten op te richten, maar dat verzoek werd afgewezen. Dit leidde ertoe dat Von Balthasar in 1950 uit de jezuïetenorde trad, om aldus aan zijn sterkste roeping en missie gehoor te kunnen blijven geven. Hij sprak zelf over een conflict tussen de gehoorzaamheid aan de orde en zijn gehoorzaamheid aan God.
Von Balthasar voorzag in zijn onderhoud door lezingen te geven aan vele Duitse universiteiten en religieuze instellingen. Hij heeft echter nooit een vaste aanstelling aan een universiteit gehad, ondanks een uitnodiging van de Gregoriana, reeds in de jaren ‘30. In deze periode begon hij ook steeds meer te schrijven. In 1951 verscheen zijn boek over Barth, Karl Barth: Darstellung und Deutung seiner Theologie en in 1956 Die Gottesfrage des heutigen Menschen. Uiteindelijk zou hij een duizelingwekkend aantal boeken (ca. 100, alsmede 60 transcripties van de mystieke werken van Adrienne von Speyr), artikelen (ca. 500) en vertalingen (ca. 100) schrijven. In 1961 verscheen het eerste deel van zijn omvangrijke trilogie over theologische esthetiek (Herrlichkeit, eine theologische Ästhetik, in het Engels vertaald als The Glory of the Lord). Tussen 1965 en 1987 completeerde hij nog twee levenswerken: zijn serie over theo-dramatiek en de trilogie over theo-logica (zie de literatuursectie). Dit drieluik is zijn magnum opus, waarin hij reflecteert op Gods openbaring aan de hand van de drie transcendentalia en haar kerneigenschappen: respectievelijk het Schone, Goede en Ware.
Nadat Von Balthasar twee jaren buiten Bazel geleefd had, verleende de bisschop van Chur weer toestemming aan Von Balthasar om de mis op te dragen en de biecht af te nemen. Dit maakte het ook weer mogelijk om retraites te organiseren. Vanaf 1952 had hij een kamer in het huis van Adrienne von Speyr en haar echtgenoot, professor Werner Kaegi, in Bazel.
Vanaf de oprichting in 1969 was hij lid van de Pauselijke Theologencommissie. Hij was echter niet uitgenodigd voor het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965). In 1972 richtte hij, samen met o.a. Joseph Ratzinger, het internationale katholieke theologische tijdschrift Communio op. Hiermee wilden zij tegenwicht bieden tegen het progressievere tijdschrift Concilium, waarvoor zij eerder ook hadden geschreven. Communio neemt tot op de dag van vandaag een prominente plaats in binnen de theologiewereld. Bij de Franse editie waren Henri de Lubac en Jean Daniélou nauw betrokken.
In 1967 overleed Adrienne von Speyr aan kanker. Zij leed vanaf 1940 al aan hartproblemen en was de laatste drie jaren van haar leven nagenoeg blind. Na Adriennes dood legde Von Balthasar zich nog fanatieker toe op het met eigen middelen publiceren van haar werken (men schat zijn uitgaven op maar liefst 300.000 Duitse Mark) en het verkrijgen van kerkelijke erkenning voor haar mystieke ervaringen.
Aan het einde van zijn leven vroeg Hans Urs von Balthasar om herintreding tot de jezuïetenorde onder de voorwaarde dat zij verantwoordelijkheid zou nemen voor de Johannesgemeenschap, die inmiddels volwassen vormen had aangenomen en ook een priesterafdeling had gekregen. Met deze conditie kon de orde echter niet akkoord gaan.
In zijn (latere) leven werd hij onderscheiden met diverse prijzen, zoals de Romano Guardiniprijs (1971) en de Paulus VI-prijs (1984), en eredoctoraten aan de universiteiten van Edinburg en Münster (beide 1965), Freiburg (1967) en Washington (1980).
Von Balthasar, die decennialang met een gebrekkige gezondheid tobde, stierf op 26 juni 1988 een vredige dood, enkele dagen voor hij zijn kardinaalshoed uit handen van paus Johannes Paulus II zou ontvangen. Hij was een maand eerder door deze paus als kardinaal aangewezen. Kardinaal Joseph Ratzinger sprak op zijn begrafenis.
Theologische visie
Vanwege Von Balthasars zeer omvangrijke en diverse oeuvre is het moeilijk om hiervan een korte schets te geven. Zijn werken bevonden zich tussen (en letterlijk op) de polen van het spectrum ‘universitair-wetenschappelijke filosofie en theologie’ (zoals zijn werk over de theologie van Karl Barth en zijn vertalingen van de werken van vele grote theologen en kerkvaders) tot ‘mystieke werken’ (zijn uitgaven van/over Adrienne von Speyr). Sommige van zijn latere werken schreef hij onder de invloed van Von Speyrs visioenen. Hij verenigde een enorme belezenheid en theologische en filosofische kennis met een diep doorleefd geloof, liefde voor de katholieke Kerk en mystieke spiritualiteit.
Von Balthasar benadrukte in zijn theologie, evenals in zijn andere activiteiten, dat de Kerk niet op een afstand van de profane wereld moet staan, maar haar ramen open moet zetten en geëngageerd met de wereld dient te zijn. Zij moet geloof en cultuur integreren, door de wereld van binnenuit te veranderen en te heiligen, en zo Gods glorie zichtbaar te maken. Zij moet een Kerk van Liefde zijn (cf. zijn boek Glaubhaft ist nur Liebe uit 1963) en midden in de wereld staan. Dit zijn ideeën over de Kerk die bij het Tweede Vaticaans Concilie volop aandacht hebben gekregen, zij het dus zonder de actieve deelname daaraan door Von Balthasar.
Deze missie van de kerk kan volgens Von Balthasar het beste worden uitgevoerd door leken, die volledig in de wereld leven. Deze leken dienen echter wel volledig toegewijd te zijn aan een christelijk leven, zoals we zien bij een seculiere gemeenschap als de Johannesgemeenschap. Contemplatie en gebed zijn hierbij cruciaal; zij zijn de bron van een waarlijk christelijk en religieus leven. Johannes (en daarmee een johanneïsche in plaats van een petrinische theologie) en Maria waren zijn twee belangrijkste theologische en ecclesiologische pijlers.
Von Balthasar hechtte, ondanks al zijn erudiete theologische kennis die haar weerslag vond in zijn vele geschriften, met als hoogtepunten zijn series over theo-esthetiek, theo-dramatiek en theo-logica, sterk aan een toegewijd geloof en eenvoudig religieus leven. Hierover schreef hij dan ook diverse boeken (zie bv. Christen sind einfältig, 1983). In zijn laatste levensjaren schreef hij ook nog enkele ‘afrondende’ werken over de laatste dingen: het laatste oordeel, hemel en hel.
Hij beschouwde zelf echter niet zijn geschreven werken, maar de door hem gestichte verenigingen zoals de Schulungsgemeinschaft en met name de Johannesgemeinschaft als zijn belangrijkste werk. Ook de uitgeverij (Johannes Verlag) en het internationale katholieke theologische en culturele tijdschrift Communio moeten we in dit rijtje plaatsen.
Tot besluit
Von Balthasar was letterlijk en figuurlijk een groot man: een kop groter dan de meesten en daarnaast enorm belezen, met een grootse kennis en visie. Hij wordt tot de grootste theologen van de 20e eeuw gerekend en wordt wel ‘de favoriete theoloog van paus Johannes Paulus II’ genoemd. Ook is hij sterk van invloed op Benedictus XVI. Hij stelde hoge eisen aan zichzelf en in mindere mate ook aan anderen, maar was ondanks zijn gaven en (ook letterlijke) formaat ongecompliceerd, bescheiden, geduldig en schijnbaar onvermoeibaar in de pastorale en spirituele zorg die hij zijn hele leven aan iedereen die op zijn pad kwam gaf, aldus de jezuïet Peter Henrici in een artikel waarin hij Von Balthasar en zijn leven schetst (zie de literatuursectie).
Hoewel de theoloog Hans Urs von Balthasar decennialang te boek stond als een progressief theoloog (hij wordt samen met theologen als Henri de Lubac en Yves Congar beschouwd als een protagonist van de Nouvelle Théologie), wordt zijn latere theologisch werk (vanaf de jaren ’70) veelal getypeerd als conservatief.
Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Dr. Stephan van Erp.