De Byzantijnse liturgie wordt gebruikt in de zogenaamde Oosters-orthodoxe kerken en een aantal Oosters-katholieke of geunieerde kerken. Tot de Oosters-orthodoxe kerken behoort een vijftiental autocefale kerken. Dit zijn kerken met een eigen hoofd dat bisschoppen kan benoemen. De vijftien autocefale kerken zijn: de patriarchaten van Constantinopel, Alexandrië, Antiochië, Jeruzalem, Moskou, Servië, Roemenië, Bulgarije en Georgië, en de autocefale kerken van Griekenland, Cyprus, Polen, Albanië, Tsjechië en Slowakije. Daarnaast behoren een aantal autonome kerken tot de Oosters-orthodoxe kerk. Deze kerken zijn in principe zelfstandig maar zijn voor het benoemen van bisschoppen afhankelijk van een autocefale kerk. Deze autonome kerken bevinden zich in gebieden waar de autocefale kerken van oudsher niet actief waren. Enkele voorbeelden van autonome kerken zijn de kerken van Kreta, Letland, Finland, Estland en Moldavië.
Hiernaast zijn er in de loop der tijd een aantal groeperingen geweest die zich hebben losgemaakt van de nationale kerken en zich hebben aangesloten bij de Katholieke Kerk. In uitzonderlijke gevallen hebben volledige geloofsgemeenschappen zich bij de Westerse Kerk aangesloten. Een aantal van deze kerken (die ook wel geunieerde kerken worden genoemd, hoewel dit soms geringschattend kan worden opgevat) gebruikt voor haar eredienst ook de Byzantijnse liturgie. Dit zijn: de Albanees-katholieke, Italo-Albanees-katholieke, Wit-Russisch-katholieke, Bulgaars-katholieke, Byzantijns-katholieke, Kroatisch-Grieks-katholieke, Tsjechisch-katholieke, Georgisch-katholieke, Grieks-katholieke, Hongaars-katholieke, Grieks-melkitisch-katholieke, Roemeens-Grieks-katholieke, Russisch-katholieke, Roetheens-katholieke, Slowaaks-katholieke en Oekraïens-katholieke Kerk.
De liturgie van de catechumenen vangt aan met de grote zegen van de priester, terwijl hij met het evangelieboek een kruisteken slaat over het altaar. Hierna wordt een aantal gezangen aangeheven, te weten de vredeslitanie, de kleine ektaniën en een drietal antifonen. Hierna volgt de zogenaamde ‘kleine intocht’ (isodos) van het evangelieboek door de noorddeur van iconostase, onder begeleiding van het intochtslied of eisodikon. Na deze kleine intocht volgen twee hymnen over de verrijzenis van Christus, troparia en kondakia geheten. Op feestdagen kunnen deze hymnen ook andere onderwerpen hebben, zoals Maria of de heiligen. Na een kort gebed wordt vervolgens het trisagion aangeheven: een hymne waarvan de naam ‘driemaal heilig’ betekent en dat opvallenderwijs niet uit de Schrift afkomstig is.
Hierna volgt een vredesgroet en het prokimenon (wat letterlijk ‘voor de lezing’ betekent), een beurtzang van een psalmvers waarbij de lector en het koor elkaar afwisselen. Daarna volgen de lezingen uit de Schrift en de preek. De eerste lezing wordt genomen uit de brieven van Paulus en gebeurt vanaf de ambo, een verhoging in het midden van de kerk. Hierna wordt de kerk nogmaals bewierookt en volgt een lezing uit het evangelie. Hierna volgen, net als in de Latijnse liturgie, de acclamatie en de preek, welke door de priester gegeven wordt. Van oorsprong was de preek voorbehouden aan de bisschop, maar gaandeweg kregen ook priesters de verantwoordelijkheid om te preken. Diakens mogen de preek of homilie niet voordragen (wat zij in de Latijnse ritus wel mogen).
De liturgie van de catechumenen eindigt met een tweetal litaniën. De eerste is de zogenaamde ‘dwingende litanie’: een groot aantal voorbeden waarbij de diaken de gelovigen oproept te bidden, wat steeds door de gelovigen beantwoord wordt met ‘Heer, ontferm U’. De tweede litanie is de litanie van de catechumenen. In dit gebed bidden de gelovigen voor de catechumenen alvorens deze laatste de kerk moeten verlaten. De ongedoopte catechumenen mochten immers niet bij de liturgie van de gelovigen aanwezig zijn. Ook nadat er geen catechumenen meer bij de eucharistievieringen aanwezig waren (vanwege de invoering van de kinderdoop) bleef deze litanie bewaard in de Byzantijnse liturgie.
Nadat de catechumenen de kerk hebben verlaten vangt de liturgie van de gelovigen aan. De kerk wordt nogmaals bewierookt en onder de zogenaamde Cherubijnenzang begint de ‘grote intocht’ waarbij de gaven op plechtige wijze naar het altaar worden gedragen. Eenmaal op het altaar geplaatst worden de gaven nogmaals bewierookt, waarna het offerandegebed wordt opgezegd. Hierna geven de voorgangers elkaar de vredeskus. Oorspronkelijk zou de diaken hier de gelovigen oproepen om elkaar de vrede te wensen, maar dit gebruik is binnen de Byzantijnse liturgie in onbruik geraakt. Na de vredeskus wordt de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel uitgesproken, waarna de collecte plaatsvindt.
Het volgende element van de eucharistieviering is de anafora (het eucharistisch gebed). Deze wordt ingeleid door een dialoog tussen de diaken en de aanwezige gelovigen (zoals in de Latijnse liturgie ook gebeurt), en een dankzegging. Hierna begint de eigenlijke anafora die enigszins te vergelijken is met de praefatie van de Latijnse ritus. Daarna worden de gelovigen opgeroepen om het vredesoffer mee te vieren en hun hart te verheffen (Latijn: sursum corda). Overigens gaat het meest van het eucharistisch gebed verloren in de gezangen van het koor. Hierna wordt het sanctus gezongen, dat in de Byzantijnse liturgie ‘hymne van de overwinning’ wordt genoemd.
Na het sanctus volgt de anamnese waarin het optreden van Christus, en met name tijdens het laatste avondmaal, in herinnering wordt gebracht. Op dit moment worden de instellingswoorden uitgesproken (‘Neemt en eet…’) waarna onder het uitspreken van het offergebed de gaven worden opgeheven. Hierna bidt de priester (doorgaans) in stilte om de komst van de Heilige Geest (epiklese). De aanroeping van de Geest over de gaven fungeert als consecratie van brood en wijn. Hierna volgt een groot aantal voorbeden: voor de overledenen, de gewijde dienaren, de heiligen, alle gelovigen, de zieken en noodlijdenden, reizigers, en zelfs de regering en (soms) het leger. Ook worden hier doxologieën opgenomen ter ere van God en Maria (de theotokos of ‘moeder van God’). De anafora wordt afgesloten met een zegening.
Nu pas gaan de gelovigen actief deelnemen aan de eucharistieviering. Allereerst wordt door iedereen het gebed van Onze Vader gebeden. Vervolgens een lofprijzing van God en het gebed van de hoofdbuiging. Na een korte voorbereiding door de voorgangers, waarbij het Lam wordt opgeheven en de formule ‘het heilige voor de heiligen’ wordt uitgesproken, wordt het brood gebroken en gaan de voorgangers eerst ter communie. Hierna worden de gelovigen in de gelegenheid gesteld om ter communie te gaan, terwijl het koor de communiezang of koinonikon aanheft. Hierbij valt op dat de communiepraktijk zich binnen de Byzantijnse liturgie anders heeft ontwikkeld dan in het Westen. De priester neemt een klein stukje van het brood (een partikel) en doopt het met een lepeltje in de wijn. De gelovige die ter communie gaat zegt, indien nodig, zijn naam tegen de priester, die tijdens het overhandigen van het in wijn gedoopte partikel, de volgende formule uitspreekt: ‘De dienaar Gods, [naam], neemt deel aan het kostbaar en heilig Lichaam en Bloed van onze Heer en God en Verlosser, Jezus Christus, tot vergeving van zonden en tot eeuwig leven.’
Na de communie zegent de priester de gelovigen met de hand of de kelk, waarna deze wordt overgebracht naar het altaar. Hierop volgen een aantal dankzeggingen terwijl de priester wederom met de kelk een kruisteken slaat over het altaar. Vervolgens bidt de priester het ‘gebed achter de ambo’ ten midden van de gelovigen. De feitelijke dienst wordt afgesloten met een plechtige zegen en de wegzending van de gelovigen. Deze zijn echter nog wel in de gelegenheid om naar voren te komen om het handkruis te vereren dat de priester ophoudt, of om het antidoron in ontvangst te nemen. Dit is brood dat is gezegend maar niet is geconsacreerd. Gelovigen kunnen het mee naar huis nemen voor zieken of gehandicapten die niet in staat waren in de kerk ter communie te gaan.