Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Hans van Loon
Dossiers » Caesarius van Arles » introductie » Caesarius van Arles (ca. 470-543)

Caesarius van Arles (ca. 470-543)

Caesarius van Arles gaf als bisschop leiding aan de belangrijke Zuid-Franse stad Arles. Hij trad in in het klooster in Lérins toen hij heel jong was, maar vanwege zijn slechte gezondheid stuurde de abt hem ter genezing naar Arles. In Arles werd hij de vertrouweling van bisschop Aeonius, die hem later tot priester wijdde. Bij diens dood werd Caesarius tot zijn opvolger gekozen (ca. 502). Veertig jaar was hij bisschop van Arles. Hij werd gezien als een vooraanstaand kerkleider, vooral in de toen erg onrustige tijden.

Moeilijke tijden

Caesarius was geboren in het Bourgondische Rijk, maar werd in het Gotische Arles bisschop. Daardoor werden zijn loyaliteiten vaak bevraagd. Onder de Gotische koning Alarik II werd hij ervan verdacht de stad te willen overleveren aan de Bourgondiërs, en zonder enige rechtspraak werd hij verbannen naar Bordeaux. Kort erna zag de Gotische koning zijn fouten in en herstelde hij Caesarius als bisschop. De bisschop mocht het concilie van Agde bijeenroepen (506). Alarik zocht toenadering tot de kerkelijke leiding door een uitgave te laten publiceren van de herziene versie van het Romeinse recht, het Breviarium Alarici. Dit Breviarium werd het civiele wetboek van Gallië.

Maar na het beleg van Arles in 508 verdachten de Goten Caesarius wederom van verraad, nu ten dienste van de belegeraars van de stad, de Franken en Bourgondiërs. Opnieuw werd hij verbannen. In 513 moest hij voor koning Theodorik, residerend in Ravenna, verschijnen. Deze was zo onder de indruk van de man dat hij hem met alle egards behandelde. Caesarius werd vrijgesproken en vertrok naar Rome om paus Symmachus te bezoeken. De paus bevestigde hem als pauselijk vicarius en primaat van Gallië door het overreiken van het pallium

Arles in de vijfde eeuw

De stad Arles biedt veel archeologisch en literair materiaal van christelijke oorsprong. Het lijkt waarschijnlijk dat de kathedraal en het klooster, zoals beschreven door Caesarius, terug te vinden zijn in het westelijke deel van de middeleeuwse abdij, in het huidige Saint-Jean du Moustier. Ook de resten van vierde-eeuwse kerken en laat-Romeinse bouwwerken uit de tijd van Caesarius zijn terug te vinden in St. Genes aux Alyscamps en Saint Trophime.

Arles was een prima locatie voor handel via het Middellandse Zeegebied naar de Rhône. Het is daarom geen wonder dat de stad in de vijfde eeuw in de regio het kerkelijke en seculiere primaatschap kende. Caesarius was in zijn tijd ten slotte een belangrijk prediker en hervormer van de kerk. Hij stuurde priesters met preekbevoegdheid naar het omringende platteland van Arles, de tegenwoordige Provence, met als doel kerkopbouw. Dit viel niet mee want heidense gebruiken en de verering van vele goden tierden nog welig.

Concilies

Als bisschop van Arles riep Caesarius enkele concilies bijeen, dat van Arles in 524, Carpentras (527), Orange II (529), Vaison (529) en Marseille (533). Verschillende bepalingen van deze concilies werden later opgenomen in het canoniek wetboek van de kerk, zoals bepalingen over kerkelijk erfgoed, het onderhoud en de toeleiding van priesters, en de opbouw en inhoud van preken. Ook de tekst van wat later bekend zou worden als het fictieve vierde concilie van Carthago, nu beter bekend als de Statuta Ecclesiae Antiqua, wordt aan hem toegeschreven. Dit is mogelijk ten onrechte, hoewel de compilatie van de tekst waarschijnlijk wel in Arles in deze periode heeft plaatsgevonden. Dat zijn invloed verstrekkend was zien wij terug in de bepalingen van latere concilies, zoals Gerona, Saragossa, Valencia and Lérida in Spanje (516-524), en de Gallische concilies van Epaone (517) en Orléans (538, 541). Zo heeft Caesarius in principe bijgedragen aan het ontstaan van de Gallo-Romeinse kerkelijke wetten.

Het tweede concilie van Orange richtte zich tegen de pelagiaanse gedachte dat de mens de eerste stappen naar verlossing kan zetten zonder de hulp van goddelijke genade. Het pelagianisme was door Augustinus veroordeeld, die stelde dat de mens niet zelf in staat is tot God te komen, maar dat God het initiatief neemt en beslist. Een beweging in Zuid-Frankrijk ten tijde van het concilie, waaraan in later tijd de naam ‘semi-pelagianisme’ is gegeven, verzette zich tegen extreme vormen van Augustinus’ leer, volgens welke God besluit of iemand gered wordt dan wel verloren gaat. Anders dan de naam wellicht suggereert, volgden de ‘semi-pelagianen’ wel degelijk Augustinus’ visie dat God het initiatief neemt, maar zij vonden tevens dat de mens ook zelf kan bijdragen aan zijn heil. Onder leiding van Caesarius stelde het concilie van Orange dat allen die gedoopt zijn, als zij de werken van de kerk doen – en volgens Caesarius zijn dat het geven van aalmoezen en werken van barmhartigheid –, met de hulp van God tot verlossing kunnen komen.

Bronnen

In de levensbeschrijving van de bisschop – de Vita Caesarii episcopi Arelatensis – worden zijn woorden en daden als een heldenepos weergegeven. In hoeverre deze beschrijving daadwerkelijk is gebaseerd op Caesarius en zijn ideeën of eerder aangeeft hoe zijn biografen hem zagen, is niet helemaal duidelijk. In de Vita staat beschreven hoe ‘iedereen weende’ bij het heengaan van de bisschop, ‘zelfs de Joden’ (Vita II, 49; PL 67, 1042: n. 35).

In tegenstelling tot veel andere kerkvaders beschrijft Caesarius de Joden in milde bewoordingen. Heretici (‘ketters’) en heidenen waren volgens hem veel erger. Joden waren weliswaar ‘ongelukkig’ en ‘blind’, omdat ze de tekenen in de Schrift niet hadden herkend (dat Jezus de enige Messias is), maar ze zijn wel trouw aan de sabbat als dag van rust en in het synagogebezoek en ze geven veel aalmoezen, aldus de kerkvader. Dat zouden christengelovigen ter harte mogen nemen, zegt hij in een van zijn preken (Sermo 86.3; SC 447). Deze gedachte is gebaseerd op Augustinus’ beeld van de Joden: zij spelen een rol in de verlossing van de mens, en hun aanwezigheid laat de (enige) waarheid van het christendom zien. Ze zijn nuttig in de ontwikkeling van de christelijke identiteit, volgens Caesarius.

Het zijn vooral de preken van Caesarius die bekend zijn geworden. Van zijn vele preken zijn er ongeveer 40 meer theologisch van aard; ze gaan over onderwerpen die met de uitleg van het Oude Testament te maken hebben. Ze volgen voornamelijk de gedachten en uitwerkingen van Augustinus, zoals die te vinden zijn in zijn Enarrationes in Psalmos. Caesarius legt veel oudtestamentische verhalen in mystieke zin uit en gebruikt graag voorbeelden uit het dagelijks leven om zijn betoog te ondersteunen: stadsmensen, boeren, de zee, de markt, de wijngaard, de schaapskudde en de aarde vormen zo een verheldering van zijn standpunt en laten zien hoe hij vertrouwd was met het dagelijks leven in de regio van Zuid-Gallië.

De opbouw van de meeste preken is eenvoudig: laagdrempelige inleiding, enkele standpunten en samenvatting aan het eind. Ze gaan over de christelijke moraal, de hemel en de hel, en de meest voorkomende zonden van zijn toehoorders: openbaar onzedelijk gedrag, overspel en concubinaat, dronkenschap, het niet geregeld deelnemen aan de mis, grote rijkdom, en de talrijke voorbeelden van heidendom die toen nog voorkwamen. In zijn geschriften legt de kerkleider de nadruk op het doen van boete, en op het hooghouden van deugden en goede werken. Hij wijst op het heilzame van kerkgang, vasten en waken, schriftlezing en gebed.

In zijn werken lezen we over zijn visie op de zonde en de rol van genade in het heilsproces. Hij legt daarbij de nadruk op het geweten, gevormd door opname in de christelijke kerk middels de doop. In zijn preken stelt Caesarius dat zonden teniet gedaan kunnen worden door boetedoening en het geven van aalmoezen. Hij acht het mogelijk dat een zedelijke daad, zoals het geven van aalmoezen, vergeving kan bewerken van de zonden die tegen God zijn begaan. In de praktijk heeft de prediking van Caesarius bijgedragen tot kerkelijke regels over boetedoening en zonden­vergeving. De preken vormen een rijke bron van informatie over het dagelijks leven in die tijd en regio, en over de ontwikkeling van het canoniek recht.

Kloosters

In de geschiedenis van de monastieke traditie neemt Caesarius een belangrijke plek in, naast Martinus van Tours en Honoratus van Lérins. Hij is een tijdgenoot van Benedictus van Nursia. Zijn vroege opleiding vond plaats in een klooster. Later vond hij zijn spirituele thuis in de gemeenschap van de kerk. Vanuit de kloostertraditie raakte hij vertrouwd met geestelijke oefeningen en stille tijden van meditatie. Deze invloed is terug te vinden in de getijdengebeden die hij in de kathedraal introduceerde.

Nog vóór Benedictus (520) stelde hij twee kloosterregels op (PL 67), één voor mannen (Ad Monachos) en één voor vrouwen (Ad Virgines). De Regel voor vrouwen werd eeuwenlang in talrijke vrouwenkloosters gevolgd. De Regel voor monniken was gebaseerd op die van Lérins (het klooster in Zuid-Frankrijk gesticht door Honoratus). De deugden van stabilitas (stabiliteit, toewijding aan het klooster) en persoonlijke armoede – het delen van de goederen door de gemeenschap – werden door Caesarius toegevoegd. Deze regel werd vervangen door die van Columbanus en Benedictus (beiden laat 6e eeuw). De Regel voor vrouwen werd zijn levenswerk en was de eerste regel voor vrouwelijke kloosterlingen. Het heeft als bron van inspiratie voor veel latere regels gestaan. Hij plaatste zijn zus, Caesaria, aan het hoofd van het klooster in Aliscamps, net buiten de muren van Arles (later werd het verplaatst naar binnen de stadsmuren). Het klooster had ongeveer 200 zusters, toen de kerkleider overleed.

Caesarius stierf in 543 en werd begraven in de basiliek van het vrouwenklooster. Hij wordt herinnerd door zijn vele preken en zijn invloed op het canoniek recht.

(door Elizabeth Boddens Hosang)



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Elizabeth Boddens Hosang.