Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Dominicus » introductie » Dominicus (1174-1221)

Dominicus (1174-1221)

Door dr. André Lascaris o.p. 

Wie was Dominicus? 

Dominicus is de stichter van de ‘orde van de predikers’, vaak naar hem ‘Dominicanen’ genoemd. Hij werd geboren rond 1174 in Caleruega, Castilië, Spanje. We weten niet zo veel over hem. Hij gaat schuil achter de orde die hij gesticht heeft. In zijn geest hebben zijn medebroeders zijn rol daarbij geminimaliseerd. Blijkbaar was hij communicatief en charmant in de omgang, opgewekt en vrolijk, behalve als hij door de ellende van zijn medemensen werd geraakt. Zijn nachtelijk waken en zijn strenge levenswijze duiden op een vurig karakter en een grote inzet voor de zaak van het geloof en het heil van zijn medemensen. Hun lot kon hem tot tranen toe bewegen. Een zekere onverzettelijkheid om een eenmaal gekozen doel te bereiken, was hem niet vreemd. Men kan slechts gissen naar zijn Godsbeeld dat hem aanzette tot nachtelijke gebeden en boetedoeningen die gepaard gingen met zo veel zuchten en gesteun, dat het zijn medebroeders elders in het huis uit de slaap hield. Ook zijn vriendschap met een vechtersbaas als Simon van Montfort, graaf van Leicester en leider van de kruistocht tegen de Albigenzen, heeft men tot nu toe niet goed kunnen verklaren.

Roeping

Hij studeerde in Palencia, eerst de ’vrije kunsten’ en vervolgens theologie. Hij werd in 1197 lid van het domkapittel van Osma. Twee jaar later werd hij priester gewijd en weer twee jaar later wordt hij gekozen tot supprior van het domkapittel. In 1203 gaat de bisschop Diego d’Azevedo met Dominicus en enkele kanunniken op weg naar ‘De Marken’ om een bruid te zoeken voor kroonprins Ferdinand. De reis vond waarschijnlijk tussen oktober 1203 en februari 1204 plaats. Tijdens deze reis discussieert Dominicus in Toulouse een hele nacht met de ketterse waard van de herberg waar het gezelschap overnachtte. Hier ontdekte hij zijn roeping: preken. De ketters waren de katharen, die in hun verzet tegen de rijkdom in kerk en maatschappij al het lichamelijke afschreven als niet gewenst. In 1205 volgt een reis om de prinses op te halen, maar die blijkt inmiddels te zijn gestorven. Diego en zijn gezelschap van kanunniken reizen naar Rome, waar hij de paus vergeefs verlof vraagt om de heidense Koemanen, een Turks nomadisch volk, te mogen gaan bekeren.

Diego en zijn gevolg kwamen begin 1206 bij toeval op een vergadering te Montpellier drie cisterciënzers tegen die eind 1204 door de paus waren opgedragen de ketters in Zuid-Frankrijk te gaan bekeren. Tot dan toe overigens tevergeefs. De bekeringsmethode bestond hieruit, dat men de gewone mensen aansprak, met hen in discussie ging en dat men soms een officieel dispuut organiseerde. Diego doet hun een nieuwe aanpak aan de hand: men moet de ketters in grote eenvoud en soberheid tegemoet treden, dus lopen en niet te paard rondtrekken.

Oorlog

In datzelfde 1206 stichtte Diego een klooster voor bekeerde ketterse vrouwen in Prouille. Dit was ook een steunpunt voor de missie. Diego pendelde in die tijd tussen Zuid-Frankrijk en zijn diocees in Castilië. Dominicus legde zijn ambt als supprior neer. Sindsdien noemt hij zich ‘broeder’, in die tijd de gewone titel van een koorheer. Op 30 december 1206 stierf Diego in Osma. Dominicus keerde naar Osma terug om daar op de benoeming van een nieuwe bisschop te wachten. Op 14 januari 1208 wordt de pauselijke gezant te Arles vermoord, gevolgd door een oproep van paus Innocentius III aan de Noord-Franse adel tot een kruistocht tegen de Albigenzen. In de zomer van 1209 bereikt het Noord-Franse leger het zuiden. Het gaat er bijzonder hard en wreed aan toe. De gevangengenomen Katharen hebben de keus tussen bekering of de vuurdood. Tegen het einde van 1210 lijkt het doel van de kruistocht bereikt, maar dan keert graaf Raymond van Toulouse zich tegen de Franse koning. En zo gaat de oorlog nog twintig jaar door. Al die tijd heeft Dominicus zich verre gehouden van het krijgsgeweld en is hij ook nooit bij een ketterverbranding aanwezig geweest.

In 1211 keert Dominicus naar Zuid-Frankrijk terug. Hij trekt weer predikend rond, al is dat geen sinecure in die dagen van oorlog. Hij wordt drie keer tot bisschop gekozen. Alle keren weigert hij. Zijn bescheidenheid en zijn verlangen te blijven prediken waren redenen, maar ook wilde hij ver blijven van politiek en geweld waarmee hij als bisschop te maken zou krijgen. Wel liet hij zich steeds meer door bisschop Fulco van Toulouse in dienst nemen. Ofschoon een krachtig tegenstander van de ketterij, was hij uit op verzoening en probeerde hij het oorlogsgeweld tegen te gaan. Dominicus raakte met hem bevriend.

Dominicus had inmiddels enige metgezellen. Hij kreeg in 1214 van de pauselijke gezant volmachten. Sindsdien noemde Dominicus zich ‘de nederige dienaar van de prediking’. In januari 1215 schonk een burger uit Toulouse een huis, tegen de stadsmuur gelegen, aan Dominicus, zodat de zending nu twee steunpunten had.

Omdat paus Innocentius III een algemeen concilie te Rome bijeengeroepen had, vertrokken bisschop Fulco en Dominicus daarheen. Zij wilden van hem een bevestiging van hun wijze van prediken. Paus Innocentius III had toegestaan dat bekeerde ketters preekten, overigens alleen over zeden. Veel plaatselijke bisschoppen echter wilden niets te maken hebben met die bekeerde ketters. Wegens deze negatieve ervaring heeft Innocentius mogelijkerwijs Dominicus aangeraden een door de kerk goedgekeurde ordesregel te kiezen, zodat geen bisschop een dergelijke clericale orde in zijn diocees zou kunnen weigeren.

Bij hun terugkeer in Toulouse in 1216 deelden zij de beslissing van de paus aan de ongeveer 16 medewerkers in de prediking mee. Die kozen zonder aarzelen de Regel van de heilige Augustinus. Deze was geschreven voor zielzorgers en bood veel ruimte voor het uitoefenen van pastoraat en prediking. Als reguliere koorheren behoorden zij over een eigen kerk te beschikken. Dat werd de kerk van de heilige Romanus. Er werd onmiddellijk een klooster tegenaan gebouwd met cellen om te studeren en te slapen.

Van dan af heetten de nieuwe kloosterlingen ‘kanunniken van Sint Romanus’. Voor hun verdere regelgeving namen zij veel over uit de constituties van de ‘norbertijnen’ en de gebruiken van de cisterciënzers. Er kwamen strengere regels over eten, vasten, het soort bedden, het dragen van wol en van linnen. Persoonlijk bezit werd niet toegestaan; wel gemeenschappelijk inkomen uit rente. Geen bezit van land; men leeft van wat men krijgt. Hun kleding werd nu voor allen die van de reguliere kanunniken: een wit habijt met zwarte mantel, zoals Dominicus en de koorheren uit Osma die steeds hadden gedragen. Alle gezagsdragers worden voor een bepaalde termijn gekozen.

Predikers

Tegen het einde van 1216 keerde Dominicus in Rome terug. Er verscheen een bul van paus Honorius III, gedateerd 22 december, waarin de paus de status van de broeders in Toulouse als kanunniken van Sint Romanus bevestigde. Op 19 januari 1217 verscheen een bul waarin de paus een beroep deed op de Parijse universiteit om professoren en studenten in de theologie naar Toulouse te zenden. Drie dagen later, op 22 januari, verscheen een bul, geadresseerd aan ‘De broeders van Sint Romanus, predikers in de omgeving van Toulouse’. Aldus duikt het woord ‘predikers’ voor het eerst op in een officieel stuk. Uit een bul van 7 februari blijkt dat de broeders zich ook elders kunnen vestigen en daarom de grenzen van één enkel diocees konden doorbreken.

Na Pasen 1217 keerde Dominicus naar Zuid-Frankrijk terug. Op 15 augustus, het feest van Maria Hemelvaart, zond hij vier medebroeders naar Madrid en zeven andere in twee groepen naar Parijs. Dit besluit werd hem ingegeven door de politieke situatie. Graaf Raymond stond op het punt Toulouse te veroveren. Zijn medebroeders werden verrast door het tijdstip, niet door het idee. Het was geen geheim dat Dominicus zijn prediking niet wilde beperken tot één bisdom. De broeders gingen onvoorbereid op weg. Zij hadden alleen de opdracht meegekregen om een convent te beginnen, om te preken en te studeren. In januari 1218 is Dominicus weer in Rome, waar hij paus Honorius III bijpraatte. Die beval 11 februari in de bul ‘Si personas religiosas’ de ‘broeders van de orde van de predikers’ bij bisschoppen en kerkelijke overheden aan. Daardoor kreeg de wereldwijde zending van de nieuwe orde onder de naam ‘predikers’ officiële erkenning.

Midden januari brachten twee medebroeders verslag uit over het reilen en zeilen van de broeders in Parijs. Dominicus zond de twee naar Bologna, een belangrijke universiteitsstad, om daar een nieuwe stichting te beginnen. Hij verzocht de paus om een schrijven aan de Parijse universiteit met het verzoek om aan de broeders een gebouw ter beschikking te stellen. Aldus geschiedde en in augustus droeg de deken van de universiteit het hospice Saint Jacques met de bijbehorende kapel aan hen over. Sindsdien worden de predikbroeders vaak aangeduid als ‘Les Jacobins’, de ‘Jacobijnen’, tot zelfs in de Nederlanden.

Dominicus bleef tot na Pasen in Rome en vertrok eind april naar Spanje. In mei was hij in Bologna. In Narbonne probeerde hij een nieuwe gemeenschap te stichten. Vandaar vervolgde hij zijn reis naar Catalonië. In Madrid stichtte hij na Prouille en Toulouse zijn derde klooster voor vrouwen. Aan dit klooster is de enige brief gericht die van hem bewaard is gebleven. Met Kerstmis is Dominicus in Segovia, waar hij wegens grote toeloop een klooster kan stichten. In 1219 reist men van Spanje via Toulouse naar Parijs. In juli arriveerden zij in het onlangs verworven klooster van Saint Jacques te Parijs. Wat Dominicus niet beviel, was het feit dat de broeders in Parijs zich als koorheren gedroegen. Volgens het kerkelijk recht mochten kanunniken niet bedelen. Dat deden zij dus ook niet. Ze hadden zich bovendien al zo veel vermogen vergaard, dat zij zich paarden konden veroorloven.

Dominicus tekende verzet aan tegen deze ontwikkeling die zich ook in de Languedoc voordeed. Ofschoon hij geen geestelijke waarde toekende aan de armoede op zich, zoals Franciscus deed, had hij ervaren dat de zorg om geld en goed veel tijd vergde en de flexibiliteit van de wandelende predikanten ernstig bedreigde. Armoede stond in dienst van de prediking, maar hij heeft zijn Parijse medebroeders niet kunnen overtuigen. Tot aan zijn dood heeft Dominicus met de gedachte gespeeld om het geloof aan de heidenen te gaan verkondigen. Dat blijkt uit het feit dat hij herhaaldelijk zijn baard liet staan. De geestelijken in de Middeleeuwen waren glad geschoren. De missionarissen onder hen droegen een baard. In zijn ijver voor het heil der zielen ging hij nog verder. Hij verlangde als martelaar zijn leven te geven voor dat doel.

De aanwas van nieuwe leden was nu in Bologna zo groot geworden dat Dominicus in de maanden augustus, september en oktober groepen medebroeders naar Bergamo, Verona en Milaan kon zenden om er nieuwe nederzettingen te stichten. Eind 1219 belastte paus Honorius III hem met de opdracht de talrijke vrouwenkloosters in Rome te hervormen. Dat verliep moeizaam, maar werd eind februari afgerond.

In mei 1220 begon het eerste generaal kapittel in Bologna. Aan het begin van het kapittel vroeg Dominicus de vergadering om hem toe te staan als magister af te treden, maar via een keuze werd hij in zijn ambt bevestigd. Voorts werden de eerste constituties opgesteld. Op instigatie van Dominicus werd bepaald dat in elke regel dispensatie gevraagd en gegeven kon worden. Na de dood van Dominicus heeft het generaal kapittel nog een andere wens van hem vervuld, namelijk dat de regels niet op zonde verplichten.

Laatste jaren

Kort na het kapittel vertrok Dominicus naar Milaan waar hij op 11 juni aankwam. Van september tot november reisde Dominicus door Lombardije. Begin januari 1221 kwam hij in Rome aan. Honorius III schonk hem de basiliek Santa Sabina die in het bezit was van zijn familie. Dominicus verplaatste daarop bijna alle broeders in Rome daarheen, zodat nu ook Rome voortaan over een klooster van predikbroeders beschikte. In de jaren 1219 tot en met 1221 was hij bijzonder actief en pendelde, al lopend, heen en weer van Noord- naar Midden-Italië. Hij werd herhaaldelijk ziek. Hij hield zich voortdurend bezig met de verduurzaming en de uitbreiding van de orde.

Het tweede generaal kapittel begon op 2 juni in Bologna en eindigde in de loop van die maand. Dominicus reisde daarna naar Venetië. Bij zijn terugkeer voelde hij zich niet goed. Toen hij het bed moest houden, wilde hij niet in een bed liggen, maar op een strozak. Hij bleef steeds opgeruimd en vrolijk. Toen hij dacht dat hij zou gaan sterven, riep hij de prior en de broeders. Toen de ongeveer twintig broeders bij hem waren, sprak hij hun vanuit de ligstoel op een goede en ontroerende wijze toe. Daarna diende men hem het laatste oliesel toe.

Hij sprak een generale biecht en vele priesters waren aanwezig en hoorden toe. Later zei hij de prior: “Broeder, ik heb gezondigd, omdat ik openlijk over mijn kuisheid heb gesproken in het bijzijn van mijn broeders. Dat had ik niet moeten doen.” De zin waarvan Dominicus zo’n spijt had, is ons overgeleverd: “Ziet, tot op dit uur heeft de goddelijke barmhartigheid mij ongeschonden in het vlees bewaard. Toch erken ik, dat ik niet ben ontsnapt aan de onvolkomenheid, dat gesprekken met jonge vrouwen mij meer deden dan die met oude.”

De broeders vertelden dat hij, toen zij hem vroegen hun voorspreker te zijn, heeft geantwoord: “Na mijn dood zal ik u meer van nut zijn dan ik in dit leven ben geweest.” Dominicus stierf op vrijdag 6 augustus 1221 tegen de avond. Hij was toen ongeveer 47 jaar. De uitvaart en de begrafenis hadden waarschijnlijk de volgende dag plaats, op zaterdag 7 augustus.

De verering van Dominicus door het gelovige volk nam alsmaar toe, maar de broeders in Bologna wilden daar niets van weten. En zo ebde de verering langzamerhand weg. Wellicht hebben de broeders de wil van Dominicus zelf, die tijdens zijn leven ieder eerbetoon uit de weg was gegaan, willen eerbiedigen. Toen in 1228 in Bologna een nieuwe kerk moest worden gebouwd, kwam het graf van Dominicus in de open lucht te liggen. Terzelfder tijd bloeide de verering van Dominicus in Bologna en heel Lombardije weer op. Op 24 mei 1233 werd het lichaam van Dominicus naar een meer waardige plaats overgebracht. Op voorstel van de bisschop, de burgerij en de universiteit van Bologna werd kort na deze gebeurtenis het proces voor de heiligverklaring van Dominicus in gang gezet.

Met dank aan Kees Brakkee o.p. voor zijn ongepubliceerde teksten over Dominicus


Bron: Tilburg School of Catholic Theology