Adri van der Wal, Werken aan identiteit. Kanttekeningen bij het bijbelboek Haggaï, in: Interpretatie 18,6 (2010), p. 20-22
Margetekst
In het najaar staat Haggai op het leesrooster. De gemeenschappelijke identiteit waar Haggai voor pleit, biedt aanknopingspunten voor de verkondiging van dit boekje.
Eerste twee alinea's
In Jeremia 30-31 tekent Jeremia het vooruitzicht dat de Judese ballingen ooit terug zullen keren naar hun land. Hij verkondigt aan mensen die nog in ballingschap moeten gaan, dat die ballingschap niet Gods laatste woord zal zijn. JHWH zal zijn volk ooit doen terugkeren. Jeremia tekent die terugkeer als een parallel van de uittocht uit Egypte. Dat zou een aantrekkelijk vooruitzicht moeten zijn. Maar blijkbaar voorvoelt de profeet dat mensen later toch moeilijk tot terugkeer te bewegen zullen zijn. Hij voorziet aarzelende mensen (Jer. 31:22). Dan roept Jeremia hen op (Jer. 31:21): 'Zet uw hart op de heerbaan, de weg die Ik (voor)ga.'Ga dus op weg! Want de HEER schept iets nieuws op aarde. Zijn initiatief!
Vanaf 539 v. Chr. keren Judeeërs terug uit de ballingschap. Ongeveer twintig jaar later (in 520 v.Chr.) treedt de profeet Haggai op in Juda. Jeremia’s oproep, 'Zet uw hart op de heerbaan', klinkt bij hem na (Hag. 1:5.7; 2:15, 18 (2x)). In Haggai 1:5 en 7 roept hij de gouverneur Zerubbabel en de hogepriester Jozua (geadresseerden volgens Hag. 1:1) op: 'Zet uw harten op uw wegen!'
Zij worden opgeroepen om voluit mee te gaan in Gods nieuwe initiatief. De profeet Haggai betrekt dat op de tempel in Jeruzalem. Die is verwoest bij de inname van Jeruzalem door de Babyloniërs in 586 v.Chr. Na de terugkeer zijn de fundamenten gelegd voor een nieuwe tempel (Ezr. 3:10). Daar is het bij gebleven. De onvoltooide tempel herinnert aan wat voorbij is. Om de nieuwe situatie voluit zichtbaar te maken moet de tempel herbouwd worden. In drie Godswoorden roept Haggai daartoe op.
Deze drie Godswoorden laten zich in het boekje Haggai gemakkelijk herkennen. De formuleringen van Haggai 1:1; 1:15b-2:1 en 2:10 lopen grotendeels parallel, steeds met een verwijzing naar het tweede regeringsjaar van koning Darius I (522/1-486 v.Chr.). Een vertellende variant vindt men in Haggai 1:3 en 2:20. Op de laatstgenoemde plaats gaat deze vergezeld van een datering. De woorden van Haggai 2:20-23 zijn alleen tot Zerubbabel gericht. Zo verschijnt een vierdeling van het boekje:
- Haggai 1:1-15a
- Haggai 1:15b – 2:9
- Haggai 2:10-19
- Haggai 2:20-23
De profetische spreker –'feesteling' geheten- komt zelf in dit boekje weinig uit de verf. Een opschrift ontbreekt. De veronderstelling dat Haggai zou hebben behoord tot de bevolking die na de verwoesting van de tempel in Juda was achtergebleven, is niet bewijsbaar.
[2] Evenmin is duidelijk of hij een cultusprofeet was of niet. Haggai’s woorden en optreden zijn in het boekje weergegeven in een verhalend kader. Er wordt steeds over de profeet gesproken in de derde persoon. Dit wijst op werkzaamheid van een redacteur. Waarschijnlijk moet de eindredactie hebben plaatsgehad vóór de oplevering van de tempel in 515 v.Chr., omdat die in het boekje Haggai niet wordt vermeld.
Bron: Interpretatie, met dank aan Nico Riemersma.