De ontdekking en publicatie van het Evangelie van Judas (in 2007) vormde de aanleiding tot een kleine hype in de media. De sensatie die ontstond, had verschillende oorzaken. De belangrijkste reden was gelegen in de figuur van Judas die in de evangeliën enerzijds wordt neergezet als de verrader van Jezus en de ultieme schurk en anderzijds als iemand die op een tragische manier aan zijn einde kwam. De fascinatie die uitgaat van deze figuur, is des te groter omdat er in de evangeliën feitelijk weinig gegevens over te vinden zijn. Daardoor prikkelt zijn rol in de nieuwtestamentische lijdensverhalen prikkelt op een bijzondere manier de verbeelding en nieuwsgierigheid van mensen die vermoeden dat de ontstaansgeschiedenis van het christendom wel eens heel anders zou kunnen zijn verlopen dan in de canonieke evangeliën wordt gesuggereerd.
En dat geld zeker ook voor degenen die door het Da-Vinci-Code-virus zijn aangestoken. Wat tenslotte de opwinding nog verder vergrootte, waren de perikelen en financiële transacties rondom de ontdekking, verhandeling en uiteindelijke aankoop van het handschrift - de codex Tchacos - die in geuren en kleuren zijn beschreven door Bart Ehrmann (
The Lost Gospel of Judas Iscariot. A New Look at Betrayer and Betrayed, Oxford University Press 2006, 67-84). Eén van de dieptepunten werd bereikt toen een Amerikaanse tussenhandelaar het manuscript invroor met de bedoeling de kwaliteit van het manuscript optimaal te houden. Toen het werd ontdooid, bleek dat het tegendeel was bereikt en de toestand van het manuscript er juist door op achter uit was gegaan
Gnostisch evangelie
Vrijwel meteen na de publicatie van de tekst werd duidelijk dat de gevolgen van de ontdekking minder spectaculair waren dan door sommigen werd verwacht of gehoopt. De inhoud van het document bleek in ieder geval geen nieuw licht te werpen op de historische figuur van Judas en evenmin de ontstaansgeschiedenis van het christendom op haar kop te zetten. Het werd vrij snel duidelijk dat het evangelie thuishoort in een reeks van gnostische evangeliën uit de tweede en derde die weliswaar van groot belang zijn voor de bestudering van de geschiedenis van het christendom in de periode waarin ze zijn ontstaan, maar - op een enkele uitzondering na, zoals vermoedelijk het Evangelie van Thomas - weinig of geen bruikbare gegevens bevatten over de nieuwtestamentische periode.
Tragische figuur
Dit gezegd zijnde, blijft natuurlijk de vraag - en dat is geen onbelangrijke vraag - hoe het Evangelie van Judas geïnterpreteerd moet worden en wat wij er uit kunnen leren over de gnostische stromingen in de tweede en de derde eeuw, en meer in het algemeen over het christendom in die periode. Hier nu lijkt het onderzoek sinds de publicatie van het Evangelie een interessante wending te hebben genomen. Aanvankelijk werd vrij algemeen verondersteld dat in deze tekst Judas een unieke heldenrol zou zijn vervullen. Door Jezus te verraden en hem over te leveren aan degenen die hem zouden doden, zou Judas Jezus een vriendendienst hebben bewezen en hem hebben geholpen om zich te bevrijden van het aardse bestaan. Judas zou zo een voorbeeld en model zijn geweest van de verlichte, ware gnosticus, die zijn ware, goddelijke zelf heeft ontdekt en zich onttrokken heeft aan de invloedssfeer van de demiurg, de lagere god die de wereld heeft geschapen met de bedoeling daarin de goddelijke lichtdelen gevangen te houden. Dit beeld nu is door verschillende geleerden ter discussie gesteld. Volgens een aantal prominente onderzoekers op dit gebied - waaronder Louis Painchaud, April De Coninck, Eimar Thomassen en John Turner - zou Judas helemaal geen heldenrol vervullen in het Evangelie van Judas. Hij zou daar eerder een tragische figuur zijn, een soort lakei van de demiurg. Hij zou na zijn dood helemaal niet het lichtrijk waar de gnostici naar hoopten op te stijgen, hebben bereikt.
Tegen offercultus en tegen het kerkelijk instituut
In het evangelie is onmiskenbaar sprake van een bijzonder scherpe polemiek tegen enerzijds de tempel van Jeruzalem en de offercultus die daar plaatsvond en anderzijds tegen de institutionele kerk en haar leiders, gesymboliseerd door de twaalf apostelen, aan wie wordt verweten dat zij maar doorgaan met offeren. Verschillende onderzoekers - onder andere, Elaine Pagels en Karen King, prominente specialisten op het gebied van de gnostiek en auteurs van een New York Times bestseller over het Evangelie van Judas (Reading Judas, Penguin Books 2007) - hebben op basis van deze gegevens geconcludeerd dat het Evangelie van Judas zou polemiseren tegen een bepaald type van eucharistieviering dat in de tweede eeuw gangbaar zou zijn binnen de 'institutionele' kerk. Kenmerkend voor dit type van eucharistieviering zou zijn dat het nauw verweven was met de idealisering van het martelaarschap door de kerkleiders, die door sommige gnostici - en ook door het Evangelie van Judas - sterk werd bekritiseerd ( de kerkleiders, voorgesteld als de nieuwe priesters en de apostelen, werd verweten dat zij, door het martelaarschap te promoten, onschuldige vrouwen en kinderen zouden offeren en 'slachten' ; verg. fol.38 van het manuscript). Deze verheerlijking van het martelaarschap zou dan haar rituele culminatiepunt vinden in de viering van de eucharistie die vooral in het teken zou hebben gestaan van de herdenking van de kruisdood van Christus, het offer dat in de Vroege Kerk model heeft gestaan voor de marteldood van de martellaren.
Lacunes in de tekst
Uit een precieze bestudering van de passages waarop deze theorie is gebaseerd, blijkt dat deze als problematisch moet gelden. De tekst van de betreffende passages vertoont allereerst nogal wat lacunes, hetgeen de interpretatie niet vereenvoudigt. Minstens zo belangrijk is echter dat in de passages die worden aangehaald, nergens expliciet sprake is van het offerkarakter van de eucharistieviering. De enige elementen die wij tegenkomen zijn het 'dankzeggen tijdens de maaltijd' (van Jezus met zijn leerlingen) en het aanroepen van de Naam van Jezus. Beide praktijken worden aan de leerlingen toegeschreven en zij worden op dat punt scherp gekritiseerd. Zij worden enerzijds uitgelachen omdat hun dankgebeden gericht zijn tot een verkeerde god in plaats van tot de hoogste God (fol. 34). Bovendien lezen wij dat de priester ten onrechte de Naam van Jezus aanroepen (zij kennen zijn Naam niet eens) (fol.39-40). Verder wordt er op een vrij algemene manier over 'offeren' gesproken, maar het is moeilijk om vast te stellen waarmee die term in verband wordt gebracht. Gaat het bijvoorbeeld om het aanprijzen tot het martelaarschap? Het zou kunnen, maar is op basis van de tekst volgens mij niet te bewijzen. Voor zover er een link zou zijn met de eucharistieviering, is die in ieder geval vaag en onduidelijk.
Eucharistieviering
Al met al, lijkt de opvatting dat het Evangelie van Judas tegen een type van eucharistieviering gericht zou zijn waarin de offerdood van Jezus centraal zou staan, vooral te zijn gebaseerd op bepaalde vooronderstellingen over het karakter van de eucharistieviering in de tweede en de derde eeuw. Het probleem is nu dat die opvattingen gedateerd lijken te zijn. Uit het onderzoek van de laatste decennia is naar voren gekomen dat het veronderstelde type van eucharistieviering pas geleidelijk aan is ontstaan en in de eerste twee à drie eeuwen van het christendom niet algemeen gangbaar was. Er werden toen andere accenten gelegd. De nadruk lag vooral op dankgebeden die hun wortels onder andere hadden in joodse maaltijdgebeden, en op het aanroepen van de goddelijke Naam, van Christus of van de Heilige Geest. In het Evangelie van Judas worden nu precies deze twee zaken onder kritiek gesteld. Bij dit alles kan worden aangetekend dat in de eerste twee eeuwen het reciteren van het instellingsverhaal vrij wel zeker nog geen deel uitmaakte van het eucharistisch gebed. Het is zelfs de vraag hoe centraal het gedenken van de dood van Christus tijdens de vieringen stond.
Al met al, het lijdt geen twijfel dat de auteur van het Evangelie van Judas kritiek zou hebben gehad op de eucharistieviering die focuste op de offerdood van Christus, als een dergelijke viering onder de christenen tegen wie hij polemiseerde, algemeen gangbaar was geweest. Maar de vraag is nu precies of dit het geval was.
Bron: Gerard Rouwhorst, met dank aan Gerard Rouwhorst.