De Julianus Roman is historische fictie, ook al komen er historische personen en gebeurtenissen in voor. Centraal staat Julianus de Afvallige, keizer van 361 tot 363.
Julianus heeft tijdens zijn bewind geprobeerd de christianisering van het rijk, die door zijn voorgangers was ingezet, niet alleen stop te zetten, maar daarvoor in de plaats een soort van pagane kerk te creëren. Hij heropende tempels, stimuleerde het offerritueel – een essentieel onderdeel van zijn neoplatoonse paganisme – en voerde wetgeving in die het christenen min of meer onmogelijk maakte om onderwijs in de klassieken te geven.
Voor zijn politiek van dechristianisering en repaganisering zocht Julianus o.a. steun bij de Joden; hij bood hen de mogelijkheid de tempel in Jeruzalem te herbouwen, een project dat al in zijn eerste fase jammerlijk mislukte. Ook zou hij christenvervolgingen hebben geëntameerd en zouden christenen als martelaar onder zijn heerschappij zijn gestorven. Na zijn dood op 26 juni 363 werd hij opgevolgd door de christelijke Jovianus die ook maar kort heeft geregeerd.
De Julianus Roman is een christelijke tekst met een sterk retorisch karakter, die polemiseert tegen het polytheïsme en het Jodendom en die past in de laat-antieke christelijke Julianus-traditie. De pagane Julianus wordt beschouwd als slecht, tyranniek, intolerant, wreed en hij wordt geïdentificeerd met de dood. Daarentegen zijn zijn tegenstanders, de christelijke Eusebius en Jovianus, wijs en verstandig, tolerant, rechtvaardig, menselijk en staan zij voor het leven.
Het betreft een tamelijk onbekende in het Syrisch geschreven tekst, die is overgeleverd in een 6e-eeuws Syrisch handschrift (ms BL 14.641). In de recente studies over Julianus wordt hij slechts genoemd in de monografie van Klaus Rosen en het werk van Hans Teitler. Hij werd voor het eerst in 1874 onder de aandacht gebracht door de Duitse oriëntalist Theodor Nöldeke, die een uitgebreide samenvatting van de tekst publiceerde op basis van het manuscript. Op tekstinterne gronden concludeerde hij dat het geschrift dateert uit de eerste decennia van de 6e eeuw, en dat hij oorspronkelijk in het Syrisch is geschreven, hoogstwaarschijnlijk in Edessa. Nöldeke noemde de tekst vanwege het hoge fictieve gehalte een roman. Onder die naam is hij bekend gebleven. De auteur is onbekend. Zes jaar na Nöldekes publicatie werd de tekst integraal gepubliceerd door J.G.E. Hoffmann onder de titel Syrische Erzählungen. In 1928 verscheen een Engelse vertaling van de hand van Herman Gollancz, de enige vertaling die er van de tekst bestaat.
Daarna is er geen wetenschappelijke aandacht meer besteed aan het geschrift tot aan de jaren 1980. De aandacht voor de tekst is bescheiden, maar desalniettemin bestaat er verschil van mening over o.a. de datering, het genre waartoe de tekst gerekend moet worden, de bronnen die eraan ten grondslag lagen, alsmede het doel van de tekst. Er is evenwel communis opinio over de oorsprong van de tekst, zoals we die hebben overgeleverd gekregen. Omdat de stad Edessa een prominente plaats heeft in de tekst en gebruik maakt van Edesseense bronnen (Ephrem Syrus, Doctrina Addai) is het zeer aannemelijk dat de Julianus Roman in deze Noord-Mesopotamische stad is ontstaan. Dit impliceert dat de oorspronkelijke taal van de tekst Syrisch is – en niet Grieks zoals wel wordt verondersteld.
Verschillende suggesties voor een auteur zijn naar voren gebracht maar duidelijkheid hierover is lastig te verkrijgen. Ook de datering blijft een punt van discussie, alhoewel het mogelijk is dat de drie delen van de tekst op verschillende momenten zijn geschreven en pas ergens aan het begin van de 6e eeuw bij elkaar zijn gebracht in één manuscript, dat vanaf de 19e eeuw bekend staat als de Julianus Roman. De term roman is wat ongelukkig. Weliswaar zijn er overeenkomsten met de antieke roman, ook de christelijke, vooral het fictieve karakter van de tekst, maar een echte roman is het toch niet. Het is in eerste instantie een christelijk propagandistische tekst waarin het bewind van Julianus wordt verketterd en het christendom verheerlijkt. De tekst heeft ook hagiografische elementen: vooral Eusebius en Jovianus worden als heiligen geportretteerd.
De tekst bestaat uit drie delen. Het eerste deel is onvolledig en bestaat slechts uit drie pagina’s; het gaat over Constantijn en zijn zoons, de christenvervolgingen onder Julianus in Rome en de weerstand die hij daarbij ondervindt van Eusebius, bisschop van Rome.
Het tweede deel
Het tweede deel omvat zo’n 55 pagina’s in de Engelse vertaling en gaat uitgebreid in op Julianus’ pogingen om Eusebius, de 97-jarige bisschop van Rome, te winnen voor de pagane zaak en te overreden zijn christelijk geloof af te zweren. Julianus stuurt daartoe eerst een vertegenwoordiger, Adoctus genaamd, naar Rome maar deze weet Eusebius niet te overreden om opperpriester van de pagane culten te worden. Wanneer Adoctus steun zoekt bij de senaat van Rome, krijgt hij eveneens nul op het rekest; de senatoren steunen Eusebius. Ook de christelijke bevolking van Rome blijft achter Eusebius staan.
Op bevel van Julianus wordt door paganen en Joden, die eendrachtig samenwerken, een groot altaar opgericht vóór ‘de grote kerk’ van Rome. Dit project mislukt omdat de Romeinse senatoren monniken uit de omgeving van Rome oproepen om Rome binnen te trekken. Zij richten een grote slachting aan onder Joden en paganen, en pagane priesters worden ter dood gebracht door het vuur van het nieuw opgerichte altaar, dat daarna wordt verwoest. Vervolgens verschijnt Julianus zelf in de stad aan het hoofd van zijn leger. Hoewel woedend over wat er in Rome is gebeurd, wil hij de indruk geven een vergevingsgezind heerser te zijn. Hij biedt het volk ter verzoening spelen aan, maar dat verzoekt hem om religieuze tolerantie. Julianus evenwel verlangt verering van de goden.
Het verhaal concentreert zich op de confrontatie tussen Eusebius, als vertegenwoordiger van het christendom, en Julianus. Op de achtergrond speelt de oppositie van senaat en volk van Rome tegen Julianus voortdurend een rol. Op een festival voor de goden wil Julianus de gevangen genomen Eusebius terechtstellen op het altaar. Alvorens Eusebius voor zijn executie op het altaar plaatsneemt, ontspint zich een dispuut tussen de keizer en de bisschop, waarbij de laatste Julianus ervan beschuldigt God te hebben verlaten en een slecht heerser te zijn, omdat hij de oorlog met Perzië veronachtzaamt. Julianus beschuldigt de bisschop ervan gek te zijn en een onzuiver geloof aan te hangen. Op alle mogelijke manieren probeert Julianus Eusebius ter dood te brengen, maar de hand van God beschermt de bisschop: de beul die hem naar het altaar brengt, waar Eusebius aan het vuur zou worden overgegeven, valt plotseling dood neer, martelingen raken de bisschop niet, en het zwaard waarmee hij ten slotte onthoofd zou worden, smelt op miraculeuze wijze in de handen van de beul. Uiteindelijk verlaat Julianus woedend en gedesillusioneerd Rome om oorlog te voeren tegen de Perzen. Eusebius voorspelt dat hij in die strijd zal sneuvelen.
Het derde deel
Het derde deel van de roman is het langst en omvat zo’n 190 pagina’s in de vertaling. Het vertelt het verhaal van Julianus’ expeditie van Rome via Constantinopel, Antiochië , Harran en Nisibis naar Perzië, voor de oorlog tegen Shapur. Als reden voor de oorlog wordt genoemd dat Shapur de christenvervolgingen in zijn rijk had beëindigd. Julianus’ anti-christelijke maatregelen worden uitgebreid beschreven. De andere belangrijke figuur in dit deel van de roman is Jovianus, generaal van Julianus en zijn belangrijkste raadgever. De christen Jovianus vecht in het geheim voor de christelijke zaak en probeert de anti-christelijke maatregelen óf tegen te houden door op de keizer in te praten óf deze te verzachten.
Net als het tweede deel van de roman wordt dit derde deel gekarakteriseerd door disputen tussen Julianus en zijn aanhangers enerzijds en Jovianus anderzijds, alsmede door correspondentie tussen Julianus en Jovianus, waarvan de inhoud uitvoerig wordt beschreven. Gedurende het verhaal wordt duidelijk dat Jovianus de bescherming van God geniet. In dromen wordt hem duidelijk gemaakt dat hij de aangewezen opvolger is om dan vervolgens het christendom in het rijk te herstellen, een einde te maken aan het polytheïsme en de Joden te straffen voor hun steun aan Julianus. Jovianus wordt gepresenteerd als de nieuwe Constantijn.
Wanneer Julianus sneuvelt wordt Jovianus inderdaad de nieuwe keizer, nadat hij van het leger heeft geëist dat het zijn christelijke beleid zal steunen, waarop de soldaten antwoorden dat ze altijd al heimelijk christenen zijn geweest. Vervolgens sluiten Jovianus en Shapur vrede, waarbij de stad Nisibis en andere gebieden aan de Perzen worden overgedragen in ruil voor Shapurs toezegging dat christenen in zijn rijk niet zullen worden vervolgd voor een periode van 100 jaar.
Een interessant aspect van Jovianus is dat hij zeer goede relaties heeft met de Perzen en bij hen in hoog aanzien staat. Hij staat in voortdurend contact met Arimhar, Shapurs belangrijkste generaal. Arimhar bekeert zich zelfs tot het christendom door zijn contacten met Jovianus. Ook onder de Perzische edelen staat Jovianus hoog aangeschreven; zij wensen zelfs dat hij huwt met de dochter van Shapur, zodat hij vervolgens ook vorst over het Perzische Rijk zou kunnen worden.
Terwijl in het tweede deel Julianus zelf naar Rome komt, nadat de missie van Adoctus is mislukt, heeft Julianus in werkelijkheid Rome nooit bezocht en zijn contacten met de stad en de senaat zijn beperkt geweest. Toch was de stad om meerdere redenen een ideale setting voor een polemisch geschrift tegen de pagane keizer. Ofschoon Rome politiek niet zo belangrijk meer was als in eerdere perioden, was Rome nog steeds wel de hoofdstad, vooral in symbolische zin, van het Romeinse Rijk, en representeerde de stad het gehele rijk. Wanneer Rome Julianus’ bewind zou erkennen en op religieus terrein zijn kant zou kiezen, zou dat betekenen dat het hele rijk voor het christendom verloren zou gaan.
Ook het feit dat Constantijn Rome religieuze vrijheid had gegeven en het urbane landschap had veranderd door o.a. kerkbouw, maakt de stad een geschikte setting voor Julianus’ optreden. In de roman treffen we een voortdurend contrast aan tussen Constantijn en Julianus. Constantijn is met zijn intocht in Rome na de slag bij de Pons Milvius in 312 de bevrijder van de stad, terwijl Julianus aan het hoofd van zijn troepen de stad binnentrekt om de stad en zijn bevolking te onderwerpen aan zijn gezag en onderdrukking. Ook de plaats in Rome waar de confrontatie tussen Julianus en vooral Eusebius plaatsvindt, is van belang. De roman spreekt van ‘de grote kerk’, maar specificeert de kerk verder niet. Het is niet onmogelijk dat ‘de grote kerk’ een verwijzing is naar de Jan van Lateranen, ook bekend als de Basilica Constantiniana, de eerste kerk die Constantijn in Rome heeft laten bouwen en waar hij gedoopt is door bisschop Sylvester, volgens de Acta Sylvestri. Juist op deze plaats, vóór de kerk, wordt het grote altaar gebouwd voor Julianus’ offerplechtigheden en had Eusebius de marteldood moeten sterven.
Behalve tegenover aanhangers van de traditionele culten staat de roman ook uiterst vijandig tegenover de Joden. Van de Joden wordt gezegd dat ze vervuld zijn van haat tegen de christenen. Bovendien ondersteunen ze Julianus’ religieuze beleid, zoals we hebben gezien in het tweede deel van de roman, waar de Joden in Rome gemene zaak maken met de paganen tegen de christenen.