Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Alexis Szejnoga
Dossiers » Kierkegaard, Søren » introductie » Kierkegaard, Søren

Kierkegaard, Søren



Søren Aabye Kierkegaard (geboren 5 mei 1813, gestorven 11 november 1855)was een Deense theoloog en filosoof, die ook wel wordt aangeduid als de vader van het existentialisme. Kierkegaard studeerde theologie in Kopenhagen waar hij tijdens zijn studietijd de veel jongere Regine Olsen ontmoet, waarmee hij zich later verloofde. Die verloving verbrak hij echter vrij onverwacht, de redden waarom is niet precies bekend, maar zijn relatie met Regine zou altijd een belangrijke rol in zijn (korte) leven spelen. Hij begon in hoog tempo filosofische en theologische tractaten te schrijven die hij voor een groot deel onder pseudoniem uitgaf. Tot zijn bekendste werken behoren, onder andere, Of/of, Angst en Beven, en De ziekte tot in de dood. Op latere leeftijd wordt zijn werk gekenmerkt door een uiterst vijandige houding ten opzichte van het geinstitutionaliseerde Christendom, met name de Deense nationale kerk. Kierkegaard stierf op 42-jarige leeftijd aan een onbekende oorzaak. Mogelijk had hij zich te zeer uitgeput tijdens de laatste jaren van zijn leven, waarin hij zich volledig overgaf aan het schrijven. Zlefs op zijn sterfbed nam hij een vijandige houding aan ten opzichte van de kerk en weigerde hij het Avondmaal dat een predikant hem op zijn sterfbed kwam brengen.

Biografie

KierkegaardSøren Kierkegaard werd op 5 mei 1813 geboren te Kopenhagen. Zijn vader, Michael Pedersen Kierkegaard, was een gepensioneerde zakenman van goede doen, die de latere jaren van zijn leven wijdde aan het opvoeden van zijn kinderen. Getekend door een authentieke maar sombere vroomheid, het gevolg van een moeilijke jeugd waarin hij God eens vervloekt had, was hij van grote invloed op de jonge Søren. Zijn dominante aanwezigheid werkte stimulerend op Søren’s intellectuele en creatieve ontwikkeling, maar het was tevens een complicerende factor gedurende zijn jeugd.

Kierkegaard schreef zich op zeventienjarige leeftijd in aan de universiteit van Kopenhagen om theologie te studeren, maar verdiepte zich uiteindelijk vooral in de literatuurwetenschappen en de filosofie. Kierkegaard onderzocht de literaire figuren van Don Juan, de zwervende jood, en in het bijzonder Faust, in de hoop een voorbeeld voor zijn eigen leven te vinden. Tijdens zijn studententijd ontstond er steeds meer wrijving tussen hem en zijn vader, waardoor Kierkegaard zich gedwongen voelde zijn ouderlijk huis te verlaten. Ook voelde Kierkegaard zich steeds meer vervreemd van het geloof waarmee hij was opgevoed. In deze periode van zijn leven leerde hij Regine Olsen kennen, die met recht de grote liefde van zijn leven genoemd kan worden. Ze was pas vijftien toen Kierkegaard haar leerde kennen.

Vlak voor zijn dood in 1838 wist Kierkegaard zich met zijn vader en het christendom te verzoenen. Na het overlijden van zijn vader, wilde Kierkegaard graag zijn academische vorming afronden. Hij schreef een dissertatie, getiteld Om begrebet Ironi med stadigt hensyn til Socrates (‘Over het begrip ironie, met een constante verwijzing naar Socrates’), en verdedigde deze met succes in september van het jaar 1841. In datzelfde jaar verbrak hij plotseling zijn verloving met Regine Olsen, die hij nog geen jaar eerder met haar was aangegaan, om onbekende redenen. Volgens de overlevering zou hij Regine hebben verteld dat hij ‘een meisje niet gelukkig kon maken’.

Na deze ingrijpende gebeurtenissen spreidde Kierkegaard een verbazingwekkende literaire productiviteit ten toneel, waarin hij veel van de werken publiceerde waardoor hij bekend is geworden: Of/of, Herhaling, Angst en beven, Wijsgerige kruimels, Het begrip angst en Afsluitend onwetenschappelijk naschrift stammen allemaal uit deze periode. Kierkegaard publiceerde deze werken onder diverse pseudoniemen, zelfs wanneer het bekend was dat hij de auteur was. De bedoeling hierachter is wellicht om te benadrukken dat deze werken vanuit verschillende perspectieven geschreven zijn. Elk gezichtspunt wordt geïdentificeerd met een fictieve schrijver, een literaire figuur die als woordvoerder van dat gezichtspunt begrepen moet worden.

Een tweede periode van hoge literaire productiviteit werd ingeluid door zijn beroemde conflict met de krant The Corsair, een blad dat zich gewapend met satire tegen de gevestigde orde richtte. In diverse artikelen hadden de redacteurs van de The Corsair zich positief uitgelaten over de onder pseudoniem verschenen werken van Kierkegaard. Deze was echter bang dat lof vanuit liberale hoek zijn lezers de indruk zou geven dat Kierkegaard dit soort politieke ideeën aanhing, en hij besloot dan ook om de krant het mikpunt van kritiek en satire te maken. De krant reageerde fel door Kierkegaard maanden achter elkaar op de korrel te nemen. Geen enkele rust werd hem gegund; elke nieuwe editie van The Corsair bevatte weer nieuwe aanvallen op zijn persoon en zijn ideeën. Kierkegaard, die erg gevoelig was voor kritiek, trok het zich persoonlijk aan. Dit leidde tot een grote literaire productiviteit die zou aanhouden tot zijn dood.

In 1854 overleed bisschop Mynster die Kierkegaard nog kende als pastor gedurende zijn jeugd. Bisschop Martensen, die het leiderschap van de Deense nationale kerk overnam, sprak tijdens de begrafenis van Mynster slechts lovende woorden over zijn voorganger en noemde hem zelfs een ‘getuige van de waarheid’ en een ‘martelaar voor het geloof’. Dit was voor Kierkegaard de druppel die de emmer deed overlopen. Gedurende een aantal jaren was zijn kritieke ten opzichte van het christendom en de nationale kerk steeds prominenter aanwezig in zijn publicaties, maar hij had zich onthouden van het uiten van kritiek in het openbaar. Met de dood van Mynster zach hij redenen meer om zijn mening onder stoelen of banken te steken. Hij begon een aantal felle stukken uit te geven die gericht waren tegen het verval van het christendom in Denemarken, waarvan hij Mynster en Martensen vooral de schuld gaf. Zij zouden het christendom haar kern hebben ontnomen waardoor er slechts een uitgehold instituut was overgebleven.

Belangrijkste werken:

Om Begrebet Ironi med stadigt Hensyn til Socrates (Over het begrip ironie, met een constante verwijzing naar Socrates), Kopenhagen 1841.

Enten-Eller (Of/of), Kopenhagen 1843.

Frygt og Bæven (Angst en beven), Kopenhagen 1843.

Gjentagelsen (Herhaling), Kopenhagen 1843.

Philosophiske Smuler (Wijsgerige kruimels), Kopenhagen 1844.

Begrebet Angest (Het begrip angst), Kopenhagen 1844.

Stadier paa Livets Vei (Stadia op de levensweg), Kopenhagen 1845.

Afsluttende uvidenskabelig Efterskrift (Afsluitend onwetenschappelijk naschrift), Kopenhagen 1846.

Kjerlighedens Gjerninger (Werken van liefde), Kopenhagen 1847.

Christelige Taler (Christelijke verhalen), Kopenhagen 1848.

Sygdommen til Døden (De ziekte tot in de dood), Kopenhagen 1849.

Indøvelse i Christendom (De christelijke praxis), Kopenhagen 1850.





Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Rene Munnik.