De Bijbelboeken I en II Koningen vormen een literaire eenheid. Oorspronkelijk was dit één geschrift, maar de vertalers en redacteurs die verantwoordelijk waren voor het ontstaan van de Septuagint, de Griekse vertaling van het Oude Testament, hebben een kunstmatige tweedeling aangebracht. Literair gezien behoren I en II Koningen tot de geschiedkundige geschriften die worden aangeduid als de vroege profeten. De inhoud handelt over de heerschappij van koning Salomo, de tweedeling van zijn koninkrijk in de noordelijke staat Israël en de zuidelijk staat Juda na zijn dood, de handelingen van zijn zoon Rechabeam en diens afstammelingen in Juda en Jerobeam en diens afstammelingen in Israël. Ook wordt er veel aandacht besteed aan het optreden van profeten als Elia, Elisa en, tegen het einde van II Koningen, Jesaja. Veldslagen en belegeringen door buitenlandse koningen komen ook aan bod. Verhaalt wordt over de verovering van Jeruzalem door koning Salmanassar van Assur en later door koning Nebukadnessar van Babel. Ook is het verhaal te vinden hoe een engel van de HEER de stad Jeruzalem ontzet door in één nacht 185.000 manschappen van Assur, die in kampen rond de stad liggen te slapen, te overvallen en te vermoorden.
Naamgeving
De Bijbelboeken I en II Koningen waren van oorsprong een enkel geschrift dat in het Hebreeuws malakhim heette, wat letterlijk ‘koningen’ betekent. Net als bij de Bijbelboeken I en II Kronieken en I en II Samuël (alsmede een aantal geschriften die niet dezelfde naam dragen maar vermoedelijk wel een literaire eenheid vormden zoals bijvoorbeeld de Bijbelboeken Amos en Nehemia), is hier op een zeker moment in de receptiegeschiedenis een splitsing opgetreden. Het moment waarop deze redactionele beslissing is genomen, is voor de Bijbelboeken Koningen te herleiden tot de periode waarin de Septuagint, de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel, tot stand kwam. Het punt waarop het geschrift is gesplitst valt midden in het relaas over de heerschappij van Ahaziah, dat hierdoor begint in 1 Kon 22:51-53 en eindigt in II Kon 1. Het opsplitsen van het oorspronkelijke geschrift is dus waarschijnlijk uitgevoerd onder invloed van praktische, in plaats van inhoudelijke of literaire overwegingen.
Deze splitsing in twee delen door de vertalers en redacteurs van de Septuagint werd in de vierde eeuw na Christus overgenomen door, onder andere, (de heilige) Hiëronymus (van Stridon) bij de totstandkoming van de Latijnse vertaling van de Bijbel, de zogenaamde versio vulgata of Vulgaatvertaling. In het Latijn heten de Bijbelboeken overigens respectievelijk Liber Primus Regum enLiber Secundus Regum, wat letterlijk ‘eerste boek der koningen’ en ‘tweede boek der koningen’ betekent. In het midden van de vijfde eeuw werd de tweedeling van het geschrift voor het eerst genoteerd door de redacteur van een Hebreeuws manuscript en is daarna overgenomen in gedrukte versies van de Hebreeuwse Bijbel, zodat we tegenwoordig ook in bijvoorbeeld de Biblia Hebraica Stuttgartensia (BHS) kunnen zien waar in de christelijke traditie de boeken zijn gesplitst. Hierbij moet worden opgemerkt dat Koningen in de Tenach nog steeds als één enkel boek wordt gerekend (evenals de Bijbelboeken Samuël en Kronieken). In de verscheidene landstalen waarin het Bijbelboek na de Reformatie vertaald is, is de letterlijke betekenis van de titel (‘koningen’) altijd overgenomen: Book of Kings (Eng.), Buch der Könige (Dui.), Livre des Rois (Fra.).
Auteurschap en datering
Zoals bij de meeste Bijbelboeken kan ook bij de boeken Koningen niet met zekerheid vastgesteld worden wie de auteur was. Er is echter wel een traditie die het auteurschap van het Bijbelboek Koningen toeschrijft aan de profeet Jeremia vanwege grote overeenkomsten tussen het geschrift Koningen en de Bijbelboeken Jeremia en Jesaja, die traditioneel ook aan de hand van Jeremia worden toegeschreven. Een andere traditie oppert dat het boek Koningen van de hand van Ezra is, en dat deze het boek na terugkeer uit de Babylonische ballingschap zou hebben samengesteld uit oudere bronnen en overleveringen. Een laatste mogelijkheid die hier genoemd zal worden, is dat het boek Koningen, evenals de Bijbelboeken Deuteronomium, Jozua, Rechters en Samuël, oorspronkelijk was opgenomen in één alomvattende tekst, de zogenaamde ‘Deuteronomische geschiedenis’ (ook wel 'bron D' genoemd) die wordt toegeschreven aan een auteur die slechts kan worden aangeduid met de titel ‘Deuteronomist’. Voor wat betreft de datering van het geschrift is men tegenwoordig van mening dat het ergens tussen 561 en 538 voor Christus tot stand is gekomen. Dit is af te leiden aan historische gebeurtenissen die worden vermeld in het laatste hoofdstuk (Kon 25) en de datum van het einde van de Babylonische ballingschap.
Plaats binnen het Oude Testament
Volgens de joodse traditie behoren de Bijbelboeken Koningen tot de zogenaamde nevi’im rishonim of ‘vroege profeten’. Binnen deze groep geschriften, die onder andere ook de Bijbelboeken Jozua, Rechters en Samuël bevat (met andere woorden, alle nevi’im die volgens de hierboven genoemde traditie van de hand van de Deuteronomist afkomstig zijn), is het boek Koningen het laatste; het wordt gevolgd door het Bijbelboek Jesaja, het eerste geschrift uit de verzameling nevi'im aharonim, of 'late profeten'. In de christelijke canon is de volgorde enigszins veranderd: de boeken I en II Koningen volgen nog steeds op I en II Samuël (de volgorde en eenheid van de vroege profeten blijft dus gehandhaafd), maar ze worden op hun beurt gevolgd door I en II Kronieken, de eerste boeken van de verzameling ketuvim of 'geschriften', in plaats van door de late profeet Jesaja.
Structuur en verhaalelementen
A | I Kon 3:1-11:25 | Salomo's koningschap voor de rijksdeling |
B | I Kon 11:26-14:31 | Jerobeam en Rechabeam: de rijksdeling is een feit |
C | I Kon 15:1-16:22 | Diverse koningen van Israël en Juda |
X | I Kon 16:23-II Kon 12:22 | De dynastie van Omri en de verering van Baäl in Israël en Juda |
C' | II Kon 13:1-16:19 | Diverse koningen van Israël en Juda |
B' | II Kon 17:1-41 | De verovering van het koninkrijk Israël |
A' | II Kon 18:1-25:30 | Het koninkrijk Juda |
[Bovenstaande thematische indeling van de Bijbelboeken I en II Koningen is afkomstig uit Jaap van Dorp, 'I en II Koningen', in: Jan Fokkelman, Wim Weren (red.), De Bijbel Literair: Opbouw en gedachtegang van de bijbelse geschriften en hun onderlinge relaties, Zoetermeer/Kapellen 2005, 183-201.]
Vanuit een literair perspectief kan het boek Koningen gekenmerkt worden als een geschiedkundig werk. Het verhaalt over geschiedkundig interessante gebeurtenissen (zoals het optreden van koningen en profeten, veldslagen en politieke aangelegenheden) in het verenigde koninkrijk ten tijde van koning Salomo, en gedurende en na de opdeling van Salomo’s koninkrijk in de noordelijke staat Israël en de zuidelijke staat Juda. De hoofdpersonen zijn dan ook koningen en profeten.
Het eerste deel van het boek Koningen vertelt het verhaal van Salomo’s heerschappij over het (nog) onverdeelde koninkrijk Israël. Het begint met de dood van koning David en de opvolging door Salomo, op advies van diens moeder Batseba en de profeet Natan. Ook worden een aantal hoofdstukken gewijd aan de bouw van de eerste Joodse Tempel, die later vooral met de naam Salomo geassocieerd zou worden. De resterende perikopen verhalen, onder andere, over Salomo’s grootheid, zijn gebed om wijsheid en een bezoek van de koningin van Seba. De eerste episode uit het boek Koningen wordt in het elfde hoofdstuk afgesloten met de dood van Koning Salomo (I Kon 11:41-43).
De tweede episode van dit Bijbelboek handelt over de opvolging van Salomo door zijn zoon Rechabeam. Echter, de inwoners van het noorden van het koninkrijk steunen hem niet en wijzen Jerobeam, de zoon van Nebat, aan als hun nieuwe leider. Hiermee scheurt Salomo’s rijk in twee en bestaan er vanaf nu twee koninkrijken: Israël in het noorden en Juda in het zuiden. De lijn van David wordt met Rechabeam dus alleen voortgezet in Juda, de Israëlieten breken met het huis van David, zoals wordt geëxpliciteerd in I Kon 12:19. Dit tweede thematische gedeelte is vrij kort en handelt voornamelijk over Jerobeam en diens aanvaring met een profeet uit Juda die niet bij naam genoemd wordt (I Kon 13:1-34), en de bestraffing die Jerobeam ondergaat voor zijn wangedrag (I Kon 14:1-20). Noemenswaardig is de plundering van Jeruzalem door Sisak, koning van Egypte (I Kon 14:25-26).
Zowel het derde als het vijfde gedeelte van het boek Koningen bestaat uit een vrij droge opsomming van koningen van Israël en Juda, zonder dat er over hun heerschappij inhoudelijk veel verteld wordt. In het derde deel zijn dit Abiam en Asa van Juda, en Nadab, Baësa, Ela en Zimri van Israël. In het vijfde deel gaat het om Joachaz, Joas, Jerobeam II, Zekarja, Sallum, Menachem, Pekachja en Pekach van Israël, en Amasja, Azarja, Jotam en Achaz van Juda.
Het vierde deel van het boek Koningen behandelt de heerschappij van koning Omri van Israël en zijn afstammelingen. Hoewel de behandeling van de heerschappij van Omri slechts kort is, worden de gebeurtenissen tijdens het de heerschappij van zijn zoon Achab wel uitgebreid verhaald. Grotendeels draait het hier om het optreden van de profeet Elia en diens protest tegen de verering van de god Baäl, die in Israël onder Achab wijd verbreid was geraakt. Als Achazja, de zoon van Achab, tegen het einde van I Koningen ziek wordt, is het dan ook Baäl naar wie hij zich wendt om genezing te vragen. Hij geneest niet en sterft, en wordt opgevolgd door Joram. De profeet Elia werd ten hemel opgenomen en zijn plaats in het relaas wordt overgenomen door Elisa op wie ‘de geest van Elia rust’ (II Kon 2:15). Een aantal hoofdstukken wordt vervolgens gewijd aan zijn optreden. Het vierde gedeelte wordt afgesloten met de uitbanning van de verering van Baäl door Jehu van Israël.
Het zesde gedeelte is vrij kort (het bestaat slechts uit één hoofdstuk) en behandelt de verovering van het rijk Israël door koning Salmanassar van Assur. De inwoners van Israël worden gedeporteerd naar Assur en inwoners van Babel, Kuta, Awwa, Hamat en Sefarwaïm nemen hun steden in (II Kon 17:24). Dit alles gebeurt omdat ‘de Israëlieten gezondigd hadden tegen de HEER hun God’ (II Kon 17:7).
Het laatste gedeelte van het boek Koningen handelt over de koningen van Juda en hun interacties met de heersers van Assur en Babel. De dynastie van Juda wordt voortgezet met Hizkia, Manasse, Amon, Josia, Joachaz, Jojakim, Jojakin en Sedekia. In eerste instantie moeten zij zich weren tegen koning Sanherib van Assur. Een opmerkelijke passage verhaalt over de bevrijding van Jeruzalem, waarbij een engel van de Heer 185.000 manschappen van Assur in het holst van de nacht overvalt en ombrengt (II Kon 19:35). Tevens zijn we hier een eerste optreden van de profeet Jesaja, de zoon van Amos. Het tweede gevaar waarmee Juda te kampen krijgt is koning Nebukadnessar van Babel. Wanneer Sedakia van Juda tegen hem in opstand komt, trekt hij persoonlijk op naar Jeruzalem en veroverde de stad. Het boek eindigt met de gratie die Jojakin ontvangt van koning Ewil-Merodak van Babel (II Kon 25:27-30).
Bron: Tilburg School of Catholic Theology