Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Alexis Szejnoga
Dossiers » Kronieken, de boeken » introductie » I en II Kronieken

I en II Kronieken

De boeken I en II Kronieken vormen een literaire eenheid. Van oorsprong betreft hier één boek dat door de vertalers en redacteurs van de Septuagint, de Griekse vertaling van het Oude Testament, in tweeën is gedeeld. Deze splitsing is hierna in de vierde eeuw na Christus overgenomen door Hiëronymus bij het samenstellen van de versio vulgata, de Latijnse vertaling van de bijbel, waardoor we nu binnen de christelijke canon te maken hebben met twee afzonderlijke Bijbelboeken. Ook is Hiëronymus waarschijnlijk verantwoordelijk voor de naam 'Kronieken', wat een betere samenvatting is van de inhoud dan de Griekse titel die in de Septuagint gebezigd werd, namelijk paralipomenon, wat letterlijk zoiets betekent als: 'datgene wat overgeslagen was' of 'datgene dat nog over was'. Inhoudelijk vormt het boek een eenheid met de boeken Ezra en Nehemia; ze kunnen alle drie getypeerd worden als geschiedkundige geschriften, waarin belangrijke politieke en religieuze gebeurtenissen staan opgetekend. De hoofdpersoon bij uitstek in het boek IKronieken is koning David, het toonbeeld van een ideale leider. In II Kronieken neemt zijn zoon Salomo een centrale rol in.
 
[De onderstaande tekst is een fragment uit het hoofdstuk I en II Kronieken, geschreven door Panc Beentjes en verschenen in: Jan Fokkelman, Wim Weren (red.), De Bijbel Literair: Opbouw en gedachtegang van de bijbelse geschriften en hun onderlinge samenhang, Zoetermeer/Kapellen 2005.]
 
Samen met Leviticus behoren I en II Kronieken vrijwel zeker tot de minst gelezen boeken van het Oude Testament. Daar liggen meerdere oorzaken aan ten grondslag. Om te beginnen is het boek Kronieken in onze bijbeluitgaven op een heel andere plaats terechtgekomen dan waar men het in de oorspronkelijke Hebreeuwse Bijbel aantreft. In onze bijbels volgen I en II Kronieken op I-II Samuël en I-II Koningen. Ze maken dan deel uit van een groep geschriften die – nogal misleidend – als ‘historische boeken’ wordt aangeduid. Wie onmiddellijk na I-II Samuël en I-II Koningen in het boek Kronieken begint te lezen, kan zich inderdaad niet aan de indruk onttrekken dat de geboden stof min of meer bekend voorkomt. Dit gevoel zal men in de Hebreeuwse Bijbel, de oorspronkelijke vindplaats, niet zo gauw krijgen, omdat het boek Kronieken daar helemaal aan het einde van de lijst, in de derde bundel (‘Geschriften’) staat.

Een tweede belangrijke oorzaak dat het boek Kronieken niet of nauwelijks gelezen wordt, is toe te schrijven aan de weinig uitnodigende wijze waarop dit geschrift zich presenteert. Pas in I Kronieken 10 dient zich het eerste echte verhaal aan. De negen hoofdstukken die eraan voorafgaan lijken alleen maar lijsten met namen en allerhande opsommingen te bevatten, een situatie die de aantrekkingskracht van het boek nu niet echt bevordert. Pas wanneer men zich heel intensief met de eerste negen hoofdstukken gaat bezighouden, blijken deze op het eerste gezicht saaie en dorre lijsten wel degelijk intrigerende aspecten te herbergen.

De onbekendheid met Kronieken, ten slotte, is zeker ook veroorzaakt door het feit dat tot aan de Reformatie slechts enkele christelijke geleerden zich ertoe hebben gezet een commentaar op Kronieken te schrijven. Menig geleerde vroeg zich namelijk af waarom het boek Kronieken eigenlijk in de canon is opgenomen en als geïnspireerd wordt beschouwd. Het is dus niet zo verwonderlijk dat men I en II Kronieken heel lang links heeft laten liggen. Pas in de tachtiger jaren van de twintigste eeuw begint men aan een serieuze bestudering van dit geschrift. En hoe gek het ook mag klinken: het blijkt een zeer intrigerend literair document te zijn.

Een eerste kennismaking

De naam Kronieken is pas door Maarten Luther (1483-1546) in onze bijbels geïntroduceerd. Vóór die tijd werd het boek meestal aangeduid als ‘I-II Paralipomenon’, de Latijnse vorm van de titel waarmee het boek Kronieken in de Griekse Bijbel werd aangeduid (‘Paraleipomena’: ‘wat is blijven liggen’, ‘wat overgeslagen is’). De splitsing van het boek in twee delen (I en II Kronieken) gaat, net als bij I-II Samuël en I-II Koningen het geval is, terug op die Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuaginta. Pas in de vijftiende eeuw wordt de tweedeling in I en II Kronieken ook in de Hebreeuwse handschriften doorgevoerd en daarna in de gedrukte Hebreeuwse edities overgenomen.
 
Dit brengt ons vanzelf bij de opbouw van het boek Kronieken, die op geen enkele manier samenhangt met die kunstmatige grens tussen de beide delen van het geschrift. Binnen de omvangrijke compositie van I-II Kronieken, die liefst vijfenzestig hoofdstukken telt, kan met drie hoofddelen onderscheiden:
 
1) Het voorportaal
Genealogieën
(I Kron. 1-9)
2) Het middenschip
Saul, David, Salomo
(I Kron. 10-II Kron. 9)
3) De zijbeuken
Het gedeelde koninkrijk
(II Kron. 10-36)
 
Een al te snelle kennismaking met dit overzicht zou de gedachte kunnen laten ontstaan dat David en Salomo de personen zijn om wie het hele boek Kronieken lijkt te draaien. De schrijver van Kronieken - die we vanaf nu met de term 'Kronist' zullen aanduiden - eist immers voor David en Salomo samen bijna de helft van de totale beschikbare ruimte op. Het verhaal over de wederwaardigheden van hen beiden beslaat liefst dertig van de in totaal vijfenzestig hoofdstukken.
 
Wanneer men zich echter wat langer in het geschrift Kronieken verdiept, wordt langzaamaan duidelijk dat het de auteur niet om deze twee personen als zodanig gaat, maar om een aantal fundamentele zaken die hij in hen belichaamd vindt, dan wel doelgericht bij hen heeft ondergebracht. Schematisch en thematisch zouden die kunnen worden samengebald in een dubbel begrippenpaar, waarvan men zich bij het lezen van het boek Kronieken voortdurend bewust moet zijn. Het eerste koppel betreft 'volk en dynastie', het andere onafscheidelijke paar is 'tempel en eredienst'. Ze zijn beide in hoge mate historisch bepaald, maar krijgen in Kronieken op een literair-theologische wijze vorm.
 
Wanneer in het jaar 515 voor Christus de bouw van de (tweede) tempel is voltooid en er bijna zeventig jaar na de ondergang van Jeruzalem (586 v. Chr.) eindelijk weer eredienst mogelijk is, is dat - samen met de wederopbouw van de stad omstreeks 440 voor Christus - tegelijk ook ongeveer het enige dat er uit de tijd van vóór de Babylonische ballingschap in ere hersteld kon worden. Juda was immers na de ballingschap een soort provincie van het immense Perzische rijk geworden. Veel kans dat er ooit nog een machtig koninkrijk zoals dat onder David en Salomo zou worden gevestigd, was er niet. De gelovige gemeenschap die zich rond de eredienst in de nieuwe tempel van Jeruzalem verzamelde, had dus te maken met buitenlands politiek bestuur. Zo is te begrijpen hoe binnen de geloofsgemeenschap van Juda aan de leider van de priesters gaandeweg een steeds grotere betekenis en waardighedi werd toegekend. Er ontstond voor deze functionaris zelfs een nieuwe titel: 'hogepriester'. En het is geen toeval dat deze ambtsdrager niet alleen werd onderworpen aan het ritueel van de zalving - zoals de vroegere koningen! -, maar ook met kleding en attributen werd getooid die duidelijke herinneringen wakker riepen aan de glorierijke koningstijd van David en Salomo. Het hogepriesterschap werd na verloop van tijd zelfs erfelijk verklaard en gold voor het leven. Geen wonder dat in kringen om hen heen het verlangen groeide om hun gezag te legitimeren. Men wilde 'bewijzen' dat de cultusgemeenschap van Jeruzalem de rechtmatige voortzetting was van het ideale rijk onder David en Salomo. Aldus vloeien heden en verleden als het ware ineen.


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Panc Beentjes.