In het oude Griekenland ontwikkelde het woord logos zich in betekenis van ‘verhaal’ (vanaf de 8e eeuw v. Chr.) tot een filosofisch begrip in de klassieke periode (de 5e - 4e eeuw v. Chr.). De logos werd toen gedefinieerd als ‘rede’, de hoogste faculteit in de mens. Filosofen als Plato en Aristoteles hadden groot vertrouwen in de zuivere rede als weg naar ware kennis. In de hellenistische periode groeide de betekenis van de term logos als het menselijke redevermogen uit tot een in de kosmos zelfstandig bestaande goddelijke kracht, die fungeerde als de redelijke grondslag van alle bestaande dingen. De stoïcijnse logos was de oorsprong van de natuur en de besturende kracht van het universum.
In de latere hellenistische tijd begon dit vertrouwen in de zuivere rede in sommige kringen af te brokkelen. De sceptici van de platoonse Academie in Athene, bijvoorbeeld, zetten vraagtekens bij bepaalde gangbare beweringen over de onbeperkte kracht en uitwerking van het menselijke redevermogen. Zij twijfelden aan de kracht van taal en woorden en aan de opvatting dat ware kennis uitsluitend door het verstand kan worden verworven.
De Grieken staan vooral bekend om hun ontwikkeling van het rationalisme. Maar zelfs Plato erkende al het bestaan van het bovenrationele en ook een gebied in het menselijke bewustzijn waar de rede niet toereikend is en niet te vatten is met woorden. Die gedachten inspireerden denkers in de latere oudheid zoals neoplatonisten en diverse kerkvaders die een negatieve theologie poneerden.
Door de joodse filosoof Philo van Alexandrië werd de Logos, de goddelijke Rede van de Griekse wijsbegeerte, gelijkgesteld met de Schepper van de hemel en de aarde uit het oudtestamentische boek Genesis. De Logos is het Woord van God waarin de eeuwige Ideeën bestaan. Die philoonse Logos is een aparte goddelijke instantie die de tweede plaats in de godheid inneemt.
In het evangelie van Johannes duidt de Griekse term Logos de Zoon van God aan als ‘goddelijk Woord’, een gepersonifieerde hypostase, die mens wordt in Jezus Christus. In hoeverre die johanneïsche Logos iets te maken heeft met de Rede van de Griekse filosofie, is omstreden, maar in ieder geval vormde die Logos het uitgangspunt voor latere christelijke denkers die Christus wel met het filosofische logos-begrip identificeerden. Voor kerkvaders als Justinus, Clemens en Origenes (2e en 3e eeuw) ging het wijsgerig streven naar kennis gepaard met de belijdenis van Jezus Christus. Kennis van Christus als Logos, de goddelijke Rede, was het hoogst mogelijk dat een mens kon bereiken. Christus werd voorgesteld als de oorspong van alles wat bestaat en tevens als de goddelijke kracht die de wereld bestuurt.
In de late oudheid ontwikkelde de logos-traditie in de Griekse filosofie zich verder. Bij Plotinus in de 3e eeuw na Chr. zien we een stevig uitgewerkte logos-leer, waarin de logos een essentiële rol speelt bij zowel de theogonie als de kosmogonie. Ook in Plotinus’ visie op de menselijke geest is het redevermogen nauw betrokken bij de contemplatie van de intelligibele wereld en de opstijging naar het hoogste principe.
Augustinus schreef in zijn christologie een aantal eigenschappen toe aan Christus, het Woord van God (Verbum Dei) en Schepper van hemel en aarde, die door Plotinus aan de hypostase Nous en de goddelijke Logos worden toegekend. Zo wordt Christus als de bron van de eeuwige rationele principes (rationes – de Latijnse vertaling van logoi) gekenmerkt. Die rationes zijn niet alleen maar scheppingsprincipes waarmee het Verbum Dei de wereld maakte, maar ook de eeuwige Ideeën die als bron fungeren voor alle kennis.
In de christologische strijd van de vierde en de vijfde eeuw staat het begrip Logos niet centraal, maar de term wordt in die tijd veel gebruikt om er de Zoon van God mee aan te duiden. Volgens Apollinaris van Laodicea bestaat de mens uit een geest (nous), een ziel (psychê) en een lichaam (sôma). In Christus zou de goddelijke Logos de plaats van de menselijke nous hebben ingenomen. Deze visie is door de kerk veroordeeld, omdat Christus dan niet volledig mens zou zijn.
De ontwikkeling van het begrip logos in de oudheid wordt uitgebreider behandeld in een aantal samenhangende dossiers:
(door Laela Zwollo)