Hierin wordt nagedacht over de periode van stilte in het dichten van Lucebert, en het verschil tussen de vroege gedichten, die donker en zwart zouden zijn, en de latere werken. Daar zou Lucebert hebben gewezen de troost die, volgens Lucebert in enkele interviews, de kunst de mens zou weten te bieden. Het rijpen van dat inzicht zou ervoor verantwoordelijk zijn dat Lucebert zijn crisis en depressie uit de jaren '60 en '70 te boven kwam. Er wordt niet gesproken over Lucebert’s beeldende werk. De Jager wijst op opvallende vormverschillen en denkt daarover na.