Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Jan Brouwers
Dossiers » Luther, Maarten » introductie » Maarten Luther

Maarten Luther

Monnik en professor

Aanvankelijk leek Maarten Luther niet voorbestemd voor een kerkelijke carrière. Hij studeerde rechten aan de universiteit van Erfurt. In die tijd begon hij erover te denken om in het klooster te treden. Deze stap zette hij na een ervaring die hem diep had geschokt: terwijl hij buiten de stad onderweg was, kwam hij in een hevig onweer terecht. Bijna werd hij gedood door de bliksem, die dicht bij hem insloeg. Op dat moment legde hij de gelofte af om monnik te worden. Vervolgens trad hij in bij de augustijnen in Erfurt. In 1507 werd hij priester gewijd en in 1512 werd hij hoogleraar theologie aan de universiteit in Wittenberg.

Als theoloog hield hij zich intensief bezig met de vraag hoe de mens tegenover God gerechtvaardigd kan worden. Met andere woorden: wat kan de mens doen zodat zijn zonden vergeven worden. Het was een vraag waar ook anderen mee worstelden, maar voor Luther was het een kwestie die hem persoonlijk zeer beroerde.

Uiteindelijk kwam hij tot het inzicht dat alleen de genade van God de mens kon rechtvaardigen. Goede daden en al het andere hadden in dit opzicht volgens hem geen enkele betekenis.

Tegen de aflatenhandel

Ook aflaten hielpen dus niets, volgens Luther. Maar juist in die tijd werden op grote schaal aflaatbrieven verkocht. Wie zo’n brief bezat, bekortte zijn tijd in het vagevuur. Dat was de plaats waar de zielen voor hun zonden moesten boeten voordat ze in de hemel werden toegelaten.

Voor de ogen van Luther was de dominicaner monnik Johan Tetzel actief die de aflaatbrieven als een marktkoopman aan de man bracht. Deze praktijken werden gestimuleerd door de paus, die geld nodig had voor de bouw van de Sint-Pieter.

Luther beschouwde dit als een ernstige vorm van bedrog en hij formuleerde zijn fameuze 95 stellingen om dit aan de kaak te stellen. Volgens het verhaal spijkerde hij deze stellingen op 31 oktober 1517 op de deur van de slotkapel in Wittenberg. Traditioneel wordt deze datum daarom beschouwd als het begin van de Reformatie en jaarlijks wordt deze dag als ‘hervormingsdag’ gevierd.

Het is overigens de vraag of het verhaal klopt. Bewijzen ontbreken, maar het is niet onmogelijk dat Luther een discussie op gang wilde brengen over de aflaten. Dat kan hij gedaan hebben door de stellingen aan de deur van de kapel te hangen: destijds een gebruikelijke manier om dergelijke mededelingen bekend te maken. De deur fungeerde als een soort prikbord.

Vast staat wel dat hij de stellingen aan enkele bisschoppen en aan een paar vrienden heeft gestuurd. Die lieten de stellingen drukken en verspreiden, waardoor er veel commotie ontstond: velen gaven Luther gelijk, maar van kerkelijke zijde ontmoette hij veel kritiek. Hoewel enkele bisschoppen voorzichtig zijn oproep tot hervorming van de praktijk van de handel in aflaten steunden, kwam het in 1518 in Rome tot een proces.

De excommunicatie

De paus eiste in een brief dat hij zijn stellingen herriep, maar Luther ging juist steeds meer vraagtekens zetten bij de leer van de rooms-katholieke kerk. Hij verbrandde demonstratief de brief van de paus en deze excommuniceerde hem op 3 januari 1521.

De Duitse keizer Karel V wilde deze excommunicatie bevestigen door Luther in de ban te doen, maar onder druk van een aantal Duitse vorsten stond hij toe dat Luther zich eerst mocht verantwoorden tegenover de Rijksdag. Deze vergadering van Duitse vorsten kwam in april 1521 in Worms bijeen.

Hier zou Luther de woorden ‘Hier sta ik en ik kan niet anders’ hebben gesproken. Daarvoor is geen bewijs, maar wel is duidelijk dat hij niet toegaf en dat hij achter zijn opvattingen bleef staan. Karel V kon niets anders doen dan hem in de ban te doen, maar Luther ontkwam aan arrestatie doordat veel Duitse vorsten, met name keurvorst Frederik de Wijze van Saksen, hem steunen.

De Wartburg

Frederik de Wijze bood Luther bescherming door hem onder te brengen in de Wartburg, een burcht in de buurt van Eisenach. Daar begon Luther aan de vertaling van het Nieuwe Testament in het Duits. Deze vertaling verscheen in 1522 en werd meteen een ‘bestseller’. In 1534 zou Luther de gehele Bijbel in het Duits hebben vertaald.

Ondertussen werken Luther en zijn medestanders de leer en organisatie van de Lutherse kerk uit. Hierin kwam het verschil met de rooms-katholieke kerk duidelijk naar voren. De lutherse kerk kent geen verplicht celibaat en kent geen zeven, maar drie sacramenten: de doop, het avondmaal en de biecht.

De genadeleer

Centraal punt van onenigheid bleef de genadeleer. Luther heeft tot het einde van zijn leven gehoopt dat op dit punt toenadering mogelijk zou zijn tot de rooms-katholieke kerk. Hij verwachtte zelfs dat hij uitgenodigd zou worden voor een concilie dat voor hervorming binnen de rooms-katholieke kerk zou moeten zorgen.

Inderdaad maakte hij nog mee dat het Concilie van Trente in 1545 werd geopend, maar voorbereidende besprekingen tussen katholieke en lutherse theologen hadden niets opgeleverd: de verschillen waren te groot geworden. Het concilie zou nog eens de katholieke leer bevestigen dat de mens gerechtvaardigd kan worden door Gods genade én door de goede werken die de mens verricht.

Pas in 1999 kwam het tot een vergelijk toen op 31 oktober van dat jaar de rooms-katholieke kerk en de Lutherse Wereldfederatie in Augsburg een verklaring ondertekenden. Hierin werd gesteld dat de mens wordt gered door Gods genade en dat deze zich uit in de daden van de gelovige.

Het was een eerste stap in de toenadering van de lutherse en de rooms-katholieke kerk. Maar gezien de andere verschillen, zoals de opvattingen over het celibaat en de sacramenten, is er nog een lange weg te gaan.



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Jan Brouwers.