Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Alexis Szejnoga
Dossiers » Maleachi, het boek » introductie » Maleachi

Maleachi



Het Bijbelboek Maleachi behoort tot de twaalf zogenaamde ‘kleine profeten’. Het is gering van omvang (het omvat slechts drie hoofdstukken) en handelt over de zonden begaan door het volk, met name de misstanden rond de eredienst. De belofte die als thema van dit boek, maar ook van vele andere profetische boeken van het Oude Testament dient, houdt in dat de zondaars zullen worden gestraft, en zij die God vrezen zullen worden beloond op de dag dat de HEER oordeelt over het volk (de ‘dag van de HEER’). Bijzonder aan het boek Maleachi zijn de naamstelling, de literaire vorm, en de aanhangsels: het is niet bekend of Maleachi een eigennaam of een zelfstandig naamwoord is; Maleachi zou ook geïnterpreteerd kunnen worden als ‘mijn boodschapper’ en in het verlengde daarvan, als ‘mijn engel’. De literaire vorm die gebezigd wordt is de dialoog. Het boek Maleachi bevat zes toespraken die als dialoog worden weergegeven. Tenslotte bevat het boek twee latere aanvullingen of aanhangsels: een oproep tot gehoorzaamheid (Mal 3:22) en een profetie over Elia (Mal 3:23-24).

Naamgeving

Het Bijbelboek Maleachi is vernoemd naar de gelijknamige profeet die erin optreedt. De naam Maleachi betekent in het Hebreeuws ‘boodschapper van God’. In de versio vulgata, de Latijnse vertaling van de bijbel, is de naam van het boek (en van de profeet) Malachi. In de Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuagint, wordt de naam van het Bijbelboek weergegeven als Μαλαχιας (‘Malachias’). In het Engels luidt de titel van het boek Malachi.

Plaats binnen het Oude Testament

Het Bijbelboek Maleachi behoort tot de verzameling geschriften die in de joodse traditie wordt aangeduid als nevi’im of ‘profeten’. Binnen deze groep Bijbelboeken is er nog een tweedeling gemaakt tussen enerzijds nevi’im rishonim of ‘vroege profeten’, en nevi’im aharonim of ‘late profeten’. Maleachi behoort tot die laatste groep, en wordt samen met nog elf profetische boeken (Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habbakuk, Sefanja, Haggai en Zacharia) tot de ‘twaalf kleine profeten’ gerekend. In de Hebreeuwse bijbel is de volgorde als volgt: eerst komen de vijf boeken van de Torah, dan de nevi’im, en ten slotte de ketuvim of ‘geschriften’. De kleine profeten komen binnen de afdeling nevi’im als laatste. Maleachi is de laatste van de kleine profeten: het boek volgt op het Bijbelboek Zacharia en wordt gevolgd door het boek Psalmen, dat binnen de ketuvim tot de sifrei emet of 'boeken van waarheid' behoort.

Ook binnen de canonieke volgorde van de christelijke bijbel is het Bijbelboek Maleachi het laatste van de twaalf kleine profeten. Deze twaalf zijn echter niet te vinden in het midden van het Oude Testament, maar aan het einde. Dit komt omdat men de indeling naar ketuvim en nevi’im in de christelijke canon grotendeels heeft laten varen.

Structuur en verhaalelementen

[De onderstaande tekst is een fragment uit het hoofdstuk Joël, Obadja, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggaï, Zacharia, Maleachi, geschreven door Klaas Spronk en verschenen in: Jan Fokkelman, Wim Weren (red.), De Bijbel Literair, Zoetermeer/Kapellen 2005.]
 
Het laatste boek van de twaalf profeten wordt gekenmerkt door de vraagvorm. Het is opgebouwd uit zes gesprekken tussen God en zijn volk. Het zet in met een liefdesverklaring van God aan zijn volk. In feite gaat het daarna steeds om de vraag of en hoe zijn volk die beantwoordt.
 
1:2-5 de HEER heeft Israël lief
1:6-2:9 de offers van de priesters deugen niet
2:10-16 wees niet ontrouw
2:17-3:5 de HEER komt om recht te doen
3:6-12 tienden voor de tempel
3:13-24 over de zin om God te dienen

De toon wordt gezet in 1:2, ‘Ik heb u lief, zegt de HEER’. Die liefde is kieskeurig. God koos voor Jakob en daarmee tegen Esau. Binnen de twaalf profeten is dat duidelijk geïllustreerd in de harde oordelen over Ddom, met name in het boek Obadja. Het tweede deel zet in met een verwijzing naar de relatie tussen zoon en vader (1:6). Dat gebeurt ook in het derde deel (2:10), aan het begin van het vijfde deel wordt erop gezinspeeld (‘zonen van Jakob’ in 3:6 en ‘de dagen van uw vaderen’ in 3:7) en het boek eindigt ermee: ‘Hij zal het hart van de vaders naar de zonen keren en het hart van de zonen naar hun vaders keren’(3:24).

Daarnaast maakt de profeet gebruik van het beeld van het huwelijk. De ontrouw aan de eigen God wordt omschreven als het ‘huwen van de dochter van een vreemde god’(2:11). Het volk is ‘ontrouw geworden aan de vrouw van zijn jeugd’ (2:14-15). Dat komt weer terug aan het slot als God verklaart: ‘Zij zullen mijn eigendom zijn’ (3:17). Dat is taal van het huwelijk (zie Ex.21:4; Hgl.2:16). Deze heilsbelofte wordt gekoppeld aan die andere beeldspraak: ‘Dan zal Ik hen sparen, zoals een man zijn zoon spaart’. In dit vers komen alle belangrijke thema’s bij elkaar, want we vinden er ook de verwijzing naar ‘de dag die Ik ga maken’. Naar die dag wordt verwezen in het centrale gedeelte 2:17-3:5. Die dag wordt volgens 3:1 aangekondigd door ‘mijn bode’, de letterlijke vertaling van de naam Maleachi (net als bij Joël, Micha en Nahum is de naam van de profeet deel van de boodschap).

Doordat het beeld van het huwelijk zo’n belangrijke rol speelt in dit boek, is het verbonden met het begin vban de twaalf profeten. In Hosea 1-3 werd immers de verstoorde relatie tussen God en zijn volk getekend als een huwelijk gebaseerd op ontrouw. De boodschap van Maleachi is dat uiteindelijk Gods trouw sterker zal blijken.

De profeet spreekt hierbij van de dag waarop God zijn oordeel zal vellen en een scherpe scheiding maken tussen de rechtvaardige en de boosdoener. Dat herinnert aan al die eerdere profetieën over de ‘dag van de HEER’ met afwisselend het oordeel over Israël of over de andere volken. Steeds weer werd er daarbij tegenwicht geboden tegen al te grote eenzijdigheid. Het gevaar van wanhoop temidden van de machtig volken maar ook van kortzichtig nationalisme lijkt bij Maleachi te zijn uitgebannen. Er is namelijk geen sprake meer van het ene volk of het andere. Het onderscheid is nu tussen hen ‘die God trotseren, al gegenen die kwaad doen’ en hen ‘die God vrezen’ (3:20).

Zo is het boek Maleachi een passende afsluiting van het boek van de twaalf profeten. Door het opschrift ‘een uitspraak’ was het al verbonden met de voorafgaande hoofdstukken van het boek Zacharia. Verder worden er dus ook de centrale thema’s van de relatie tussen God en zijn volk en de rol van de andere volken, zoals die in de voorafgaande boeken aan de orde werden gesteld, afgerond. In de slotverzen vinden we daarnaast ook nog een verwijzing naar de aan Mozes gegeven Wet en naar de komst van de profeet bij uitstek , Elia (3:22-23). Dat geeft aan dat we nier niet alleen te maken hebben met de afsluiting van de boeken der twaalf profeten, maar ook van de twee belangrijkste delen van de Hebreeuwse Bijbel: de Wet en de profeten. Het is een aansporing om de Bijbelboeken en de onderdelen daarvan te lezen binnen het grotere geheel.



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Klaas Spronk.