Nietzsches beroemdste en beruchtste uitspraak heeft wellicht betrekking op de dood van God. Een klassieke vindplaats voor dit idee is paragraaf 125 van Die fröhliche Wissenschaft. In dat tekstje treedt een “dolle mens” op die midden op de dag met een lantaarn op zoek gaat naar God op de markt. Hij schreeuwt de mensen toe dat hij God zoekt.
“Der tolle Mensch sprang mitten unter sie und durchbohrte sie mit seinen Blicken. “Wohin ist Gott?” rief er, ich will es euch sagen! Wir haben ihn getödtet, – ihr und ich! Wir Alle sind seine Mörder! Aber wie haben wir diess gemacht? Wie vermochten wir das Meer auszutrinken? Wer gab uns den Schwamm, um den ganzen Horizont wegzuwischen? Was thaten wir, als wir diese Erde von ihrer Sonne losketteten?”
[De dolle mens sprong tussen hen in en doorboorde hen met zijn blik. “Waar is God heen?” riep hij. “Ik zal het jullie zeggen! Wij hebben Hem gedood, jullie en ik. We zijn allemaal moordenaars! Maar hoe hebben we dat kunnen doen? Hoe waren we in staat de zee leeg te drinken? Wie gaf ons de spons om de horizon uit te wissen? Wat hebben we gedaan toen toen we deze aarde van haar zon los maakten?”] (Die fröhliche Wissenschaft, 3. Buch, 125; KSA 3, pp.480-481) [1]
De dood van God, beter gezegd de moord op God, is in beide betekenissen van het woord een ongehoorde gebeurtenis. Een onvoorstelbare en schandelijke gebeurtenis. Er is een zee leeggedronken, een horizon uitgewist.
Al had nog niet iedereen in 1882 het begrepen, God was verdwenen als fundering van de cultuur. Wat de dolle mens - die hier ook als een soort dramatische nar lijkt op te treden - verkondigt, is de kennis van iemand die unzeitgemäss (oneigentijds) is en daardoor letterlijk excentriek aan de samenleving. Hij ziet wat velen nog niet zien, namelijk dat het christendom en God zijn uitgeput. Maar deze uitputting is onvoorstelbaar. Zij is een onvoorstelbare act van geweld, niet alleen tegen God, maar zoals Stephen Mulhall in zijn boek over de zondeval in de filosofie [2] uitlegt, vooral ook van de mens tegen zichzelf. Met de moord op God is de grond van de oude vorm van leven uitgewist. Aan de Nietzscheaanse mens de taak een nieuwe vorm te vinden – maar die taak is allesbehalve gemakkelijk.
[1] Friedrich Nietzsche (red. Colli & Montinari), Sämtliche Werke. Kritische Studienausgabe, Band 3, München, 1980.
[2] Stephen Mulhall, Philosophical Myths of the Fall, Princeton, 2005.