Er is wellicht geen filosoof die het denken in de twintigste eeuw zo sterk beïnvloed heeft als Friedrich Nietzsche. De Duitse filosoof heeft met zijn verkondiging van de dood van God ('en wij hebben hem vermoord!'), zijn perspectivisme en zijn methodische achterdocht het denken over religie, kennis en moraal een beslissende duw weg van het klassieke denken gegeven. De Franse filosoof Paul Ricoeur noemt Nietzsche samen met Freud en Marx één van de meesters van het wantrouwen.
Vanwaar deze kwalificatie? De overeenkomst tussen Marx, Freud en Nietzsche is dat zij beneden de oppervlakte van menselijke motieven zoeken. Voor deze denkers is er een oorzaak achter de gegeven beweegreden die de eigenlijke drijvende kracht achter menselijk handelen is, voor Marx de economie, voor Freud de sexualiteit en voor Nietzsche een kracht die hij de wil tot macht noemt, maar die hij met verwijzing naar Goethe ook wel vrijheid noemt. Voor Nietzsche is de geschiedenis van het denken en de geschiedenis van de cultuur ten diepste de geschiedenis van de bewegingen of ontwikkelingen van deze wil tot macht.
De opvatting van filosofie waarin het ontmaskeren van dergelijke mechanismen een hoofdrol speelt heeft de filosofie van de twintigste eeuw een reeks vragen opgeleverd zonder welke ze er heel anders zou hebben uitgezien. Het werk van bijvoorbeeld Martin Heidegger is door Nietzsche beïnvloed terwijl de filosofie van Michel Foucault en Gilles Deleuze zonder Nietzsche vrijwel ondenkbaar is. Ook in de literatuur is Nietzsches invloed van onschatbare waarde. Thomas Mann was op zijn manier een Nietzscheaan en iets dergelijks geldt bijvoorbeeld ook voor Hendrik Marsman en Menno ter Braak. Zelfs in de studie van de oude geschiedenis is Nietzsche uiteindelijk invloedrijk gebleken, denk aan E.R. Dodds’ boek The Greeks and the Irrational.
Friedrich Nietzsche wordt in 1844 in Röcken bij Leipzig geboren als zoon van een dominee. In 1900 zal hij na een tien jaar durende periode van krankzinnigheid overlijden. De Engelse filosoof Michael Tanner stelt dat Nietzsches filosofische leven abrupt eindigt in 1890. Het verhaal is dat Nietzsche in Turijn huilend een mishandeld paard omhelsde – hij, de grote bestrijder van het medelijden – en vervolgens instortte. Tussen zijn kindertijd en zijn psychische ineenstorting zou Nietzsche echter een aantal boeken schrijven die de filosofie en de literatuur voorgoed zouden veranderen.
Nietzsche is een uitermate getalenteerde gymnasiast met een bijzondere belangstelling voor godsdienst. Hij gaat aanvankelijk dan ook theologie studeren, maar zoals meer theologen valt hij van zijn geloof en switcht naar klassieke talen. Hierin lijkt Nietzsche zijn speciale begaafdheid te hebben gevonden. Nog voor zijn promotie wordt hij op z’n vierentwintigste al benoemd tot buitengewoon hoogleraar klassieke talen aan de universiteit van Basel. Toch zal het professoraat in de klassieke talen niet zijn roeping blijken.
Hij publiceert Die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik, een omvangrijk werk waarin hij twee grondbeginselen van de Westerse cultuur vindt in wat hij het Apollinische en het Dionysische noemt. Het Apollinische staat voor de vorm, de begrensdheid, de individualiteit, terwijl het Dionysische staat voor het vormeloze, het grenzeloze, het continue. De kunst bestaat maar dankzij het Apollinische waarin het Dionysische woedt. Volgens Nietzsche hebben de Grieken (beter gezegd, de Atheners) vanaf het einde van de vijfde eeuw voor Christus het Dionysische verdonkeremaand. Nietzsche ziet Socrates als de boosdoener. Vóór Socrates waren de Grieken zich bewust van de Dionysische dimensie van het leven als de beslissende dimensie. Ze drukten deze dimensie uit in de tragedie, waarin zich het woeden van het onbegrensde toont.
In het werk van Sophocles, maar met name Aeschylus, laten de Grieken Dionysus spreken. Bij Euripides heeft de rede echter al onder invloed van Socrates de macht overgenomen. In Nietzsches opvatting kan de Griekse tragedie weer tot leven worden gewekt in de opera’s, of liever, muziekdrama’s, van Richard Wagner.
Nietzsche is overtuigd Wagneriaan. Wagner wordt zelfs wel gezien als de belangrijkste invloed in Nietzsches leven en werken. Zijn Wagnerianisme duurt niet lang, zijn bekommernis met de thema waarover hij zich met Wagner uiteenzet duurt des te langer en is des te indringender. In zijn Unzeitgemässe Betrachtungen verdedigt hij hem nog, maar eigenlijk heeft Nietzsche dan al grote twijfels over Wagner’s denken. Hij verwijt Wagner dat hij christen is geworden, dat wil zeggen dat hij hij het medelijden tot deugd heeft gemaakt. Wagners muziek, of zijn drama – want volgens Nietzsche is Wagner niet zozeer een componist als wel een toneelspeler – is een zeer Duitse verklanking van het nihilisme en de decadentie van zijn tijd geworden.
Nietzsche lanceert namelijk de stelling dat de moderne tijd een nihilistische tijd is. In Jenseits von Gut und Böse en Zur Genealogie der Moral argumenteert Nietzsche dat de moraal van de Grieken en Romeinen, waarin de macht, het sterke, het heersen, de wreedheid zelfs als het goede golden door het jodendom en het christendom zijn omgekeerd. In de judeo-christelijke moraal krijgt de slavenmoraal de overhand: medelijden wordt een deugd, ziekelijk zijn is niet slecht meer maar een grond voor medelijden. De zwakken en de armen wordt de genade Gods in het vooruitzicht gesteld , het dragen van je lijden wordt als deugd gezien. De strijdersmoraal wordt in het christendom gewraakt. Nietzsche spreekt van de triomf van het ressentiment. Dit ressentiment, het ressentiment tegen de heersersmoraal van de Romeinen en de Grieken internaliseert zich en keert zich ook tegen de christen zelf: slavenmoraal of ressentiment verwordt tot masochisme en zelfhaat – zie hier hoe het nihilisme voortkomt uit het christendom. Dit nihilisme heeft daarnaast nog een wetenschappelijke pendant.
In de filosofie en de wetenschap uit de christelijke moraal zich als de wil tot waarheid, vooral de waarheid van wat er achter de verschijningen ligt. Nietzsche noemt het christendom een platonisme voor het volk. Je zou het platonisme ook een christendom in de wetenschap kunnen noemen. De filosofie heeft gestreefd naar het ontdekken van de waarheid achter de verschijningen, waarvan de ideeënwereld van Plato het model is. Plato ziet de wereld van de verschijnselen als een schijnwereld: het ware zijn ligt achter de verschijnselen, namelijk in de ideeën of vormen, de niet-fysische, niet psychische wezenheden van de dingen. Nietzsche bestrijdt deze opvatting. Er is geen objectieve waarheid, dat wil zeggen elke waarheidsclaim wordt vanuit een bepaald perspectief gedaan en elke waarheidsclaim is eigenlijk de uiting van een wil tot macht.
Nietzsche stelt de vraag Waarom waarheid? Waarom bijvoorbeeld niet liever onwaarheid? De vraag is dus niet of het zo is wat iemand zegt, maar waarom hij het zegt. Filosofie is volgens Nietzsche eigenlijk altijd autobiografisch. We begrijpen een filosoof pas echt wanneer we hem als psycholoog bekijken.
Er is een voor de hand liggend bezwaar tegen Nietzsches perspectivisme, namelijk dat hij door te zeggen dat filosofie eigenlijk tot psychologie gereduceerd moet worden zélf een filosofische claim doet. De uitspraak dat waarheidsstreven ontmaskerd kan worden als streven naar macht houdt zelf een waarheidsaanspraak in. Dat betekent dat Nietzsche zichzelf tegenspreekt. Wellicht kunnen we daarom Nietzsches perspectivisme beter niet in de sterke versie aannemen, maar kunnen we hem vruchtbaar lezen door zijn perspectivisme ter harte te nemen als een waarschuwing voor de politieke en psychologische dimensie die wetenschap en filosofie inderdaad ook aankleeft. Zoals Michel Foucault heeft laten zien gebruikt de macht de waarheid om zich te vestigen of te consolideren.
Zur Genealogie der Moral, Nietzsches meest uitgewerkte en programmatische geschrift, wordt nog gevolgd door enkele kortere werkjes, het belangrijkste daarvan is wellicht Götzendämmerung, dat ook uitstekend gelezen kan worden als inleiding tot Nietzsches werk.