‘Oecumene’ betekent eigenlijk ‘de hele wereld omvattend’. Dit komt bijvoorbeeld naar voren in de term ‘Oecumenisch concilie’. Het Tweede Vaticaans Concilie wordt ook een oecumenisch concilie genoemd. Tegenwoordig wordt het woord vrijwel uitsluitend gebruikt om het streven naar toenadering tussen de christenen onderling aan te duiden.
De oprichting van de Wereldraad van Kerken in 1948 was het belangrijkste resultaat van de oecumenische beweging die in de twintigste eeuw vooral binnen de protestantse kerken was opgekomen. Elke zes tot acht jaar heeft de Wereldraad sindsdien een assemblee gehouden die steeds over de hele wereld veel aandacht trok.
In Nederland leidde dit in 1968 tot de oprichting van een landelijke Raad van Kerken en van vele plaatselijke raden. Christenen gingen op het gebied van de dienst aan de samenleving. Behalve in de Raad van Kerken kwam dit onder meer tot uiting in het Interkerkelijk Vredesberaad dat in de jaren zeventig en tachtig massale protesten tegen kernwapens organiseerde.
Ook van rooms-katholieke kant was er toenadering: op initiatief van de toenmalige aartsbisschop van Mechelen, kardinaal Mercier, werden er van 1921 tot 1926 besprekingen gevoerd tussen katholieken en anglicanen. Daar was vanuit Rome bezwaar tegen gemaakt, zodat deze contacten beëindigd werden. Steun was er wel voor contacten met de oosterse kerken. Al in 1917 werd in Rome het Oosters Instituut opgericht en in de abdij van Amay gingen benedictijnen naast de Latijnse de oosterse liturgie vieren. Tegenwoordig is deze abdij gevestigd in Chevetogne (België).
Het Tweede Vaticaans Concilie
Het Tweede Vaticaans Concilie zette de oecumene voor het eerst hoog op de katholieke agenda. Het decreet ‘Unitatis redintegratio’ verplichtte de kerk om de dialoog met andere christenen aan te gaan.
Voorafgaand aan het concilie had paus Johannes XXIII in 1960 al het 'Secretariaat voor de bevordering van de eenheid van de christenen' opgericht. Dit secretariaat nodigde vertegenwoordigers van andere kerken uit om als waarnemer bij het concilie aanwezig te zijn en bereidde conciliedocumenten over de oecumene voor. In 1966 werd dit het 'Secretariaat voor de eenheid onder de christenen. Van 1969 tot 1989 was kardinaal Willebrands president van dit secretariaat. Sinds 1988 luidt de naam Pauselijke Raad voor de bevordering van de eenheid van de christenen.
Dat de rooms-katholieke kerk de dialoog met andere christenen serieus nam, was al in 1964 te zien toen paus Paulus VI een ontmoeting had met patriarch Atenagoras van Constantinopel. De breuk met de oosters-orthodoxe kerk die was ontstaan in 1054 was daarmee nog lang niet geheeld, maar wel herriepen beide partijen de veroordelingen die ze destijds over elkaar hadden uitgesproken.
Uniatisme
Uiteraard is het helen van een breuk die zo lang heeft bestaan een zaak van lange adem. Op dit moment wordt de toenadering tussen de rooms-katholieke kerk en de oosters-orthodoxen mede belemmerd door het zogeheten uniatisme. Dit was een beweging die na de Reformatie ontstond waarbij bisdommen of individuele gelovigen van de oosterse kerken zich verenigden met de bisschopszetel van Rome. Dat zijn bijvoorbeeld de Grieks-katholieken. In 1993 gaven de rooms-katholieke en de oosters-orthodoxe kerk de Verklaring van Balamand uit, die een einde maakte aan het uniatisme als methode van kerkhereniging. Maar het bestaan van de met de rooms-katholieke kerk geünieerde kerken blijft een struikelblok. Sinds de val van de Berlijnse muur in 1989 zijn de oosters-orthodoxe kerken bevrijd van de communistische onderdrukking, maar kunnen ook andere kerken vrijelijk werken in Oost-Europa. Daarom vrezen de oosters-orthodoxen nog steeds dat andere christelijke kerken ‘zieltjes proberen te winnen’ (proselitisme).
Een ander probleem is dat de oosters-orthodoxe kerken geen gecentraliseerde structuur met een paus aan het hoofd heeft, zoals de rooms-katholieke kerk. De patriarch van Constantinopel is een primus inter pares en deelt zijn gezag met de andere patriarchen, zoals die van Moskou. Met deze laatste heeft nog geen paus ooit een ontmoeting gehad. Maar juist in Rusland leeft het wantrouwen tegen het uniatisme.
Toenadering
Toch lijken de kerken van Rome en Moskou elkaar te kunnen vinden in hun strijd tegen de tendens in Europa om godsdienst irrelevant te verklaren. De kerk in Rusland heeft daar veel ervaring mee opgedaan onder het communistische regime in de Sovjet-Unie.
In 1966 bezocht Paulus VI de aartsbisschop van Canterbury, de voornaamste leider van de Church of England. Ook dit bezoek was het begin van een verdergaande toenadering. Toen in 1992 de Anglicaanse kerk vrouwen toeliet tot het priesterambt, bleek dat van een hereniging van de anglicanen met de rooms-katholieke kerk voorlopig geen sprake kon zijn.
Het uitblijven van verdere toenadering deed twijfel ontstaan aan de oecumenische gezindheid van de rooms-katholieke kerk, maar paus Johannes Paulus II bevestigde in zijn encycliek ‘Ut unum sint’ dat de katholieken moesten blijven streven naar meer eenheid onder de christenen.
De breuk van de rooms-katholieke en de protestantse kerken vond plaats tijdens de Reformatie in de zestiende eeuw. Ze ontstonden uit het gedachtengoed van reformatoren als Luther, Calvijn en Zwingli.
Vanaf het begin van de Reformatie ging alle aandacht uit naar de verschillen tussen de katholieke en de protestantse kerken. Sinds het Tweede Vaticaans Concilie is men ook gaan zoeken naar wat deze kerken gemeenschappelijk hebben. En dat blijkt heel wat te zijn: katholieken en protestanten geloven in een drie-ene God en hebben dezelfde geloofsbelijdenissen. Uiteraard baseren ze zich ook op de Bijbel.
Katholieken en protestanten geloven in een drie-ene God en hebben dezelfde geloofsbelijdenissen. Uiteraard baseren ze zich ook op de Bijbel.
Een belangrijk geschilpunt is dat van de rechtvaardigingsleer. Voor Luther was de handel in aflaten het breekpunt met de rooms-katholieke kerk. De kerk wekte in die tijd de indruk dat de mens zijn zonden kon afkopen.
Daar protesteerde Luther tegen. En hij ging nog verder: volgens hem kon de mens helemaal niets bijdragen aan zijn rechtvaardiging voor God en was hij helemaal afhankelijk van de genade van God. De rooms-katholieke kerk daarentegen, stelde tijdens het Concilie van Trente nog eens nadrukkelijk vast dat zowel de genade van God als de goede werken die de mens verrichtte, bijdroegen aan zijn rechtvaardiging. Dat gebeurde in 1547 met het Decreet over de Rechtvaardiging.
Calvijn nam de opvattingen van Luther over en werkte ze verder uit. Daarmee was de rechtvaardigingsleer dé twistappel geworden tussen katholieken en protestanten.
De gezamenlijke verklaring over de rechtvaardigingsleer die de rooms-katholieke kerk en de Lutherse Wereldfederatie in 1999 formuleerden is dan ook een van de belangrijkste stappen in de toenadering tussen katholieken en protestanten. In 2006 sloten de Methodisten zich bij deze verklaring aan.
Luther baseerde zich alleen op de Schrift (Sola Scriptura) en wees de Kerk en haar traditie als autoriteit af. De rooms-katholieke Kerk hield vast aan de Schrift én de Traditie, dat wil zeggen, zij houdt ook vast aan de wijze waarop de Schrift in de loop der eeuwen is gelezen en verstaan en wat zij op grond daarvan als leer heeft geformuleerd.
Deze tegenstelling werd in de tijd van de Reformatie scherp aangezet, maar de oecumenische ontmoetingen tussen katholieken en lutheranen hebben deze standpunten gematigd. Ook de katholieken erkennen dat de Schrift het belangrijkste is. Daar is de Traditie op gebaseerd.
De calvinistische kerken kennen geen bisschoppen. De rooms-katholieke Kerk wel en beschouwt hen als directe opvolgers van de apostelen. Ook over het priesterambt denken de katholieke en de calvinistische kerken heel verschillend. Voorgangers in de calvinistische kerken worden niet gewijd, terwijl de katholieken de priesterwijding als een sacrament beschouwen.
Wel is er toenadering op het gebied van de manier waarop het gewijde ambt (priesterschap) wordt beschouwd. Sinds het Tweede Vaticaans Concilie benadrukt de rooms-katholieke Kerk het priesterschap van alle gelovigen. Zij zijn immers door hun doopsel allemaal gezonden om Christus te verkondigen. Een factor van verwijdering die daar is bijgekomen, is dat in de rooms-katholieke kerk het gewijde ambt, dat er als sacrament geldt, is voorbehouden aan mannen.
Veel geschilpunten hangen samen met een verschil in opvatting over de rol van de Kerk (zie het dossier Oecumene en oecumenische dialogen).
Het doopsel is ten tijde van de Reformatie alleen een punt van verdeeldheid geweest tussen de Dopersen en alle andere kerken; de eersten dopen geen onmondige kinderen, die nog niet zelf hun geloof kunnen belijden. Daarom is het in het tijdperk van de oecumene voor die andere kerken niet moeilijk om tot erkenning van elkaars doop te komen. Hij is ‘de sacramentele band van de eenheid die zijn kracht uitoefent tussen allen die erdoor zijn wedergeboren’ (Oecumenedecreet 22).
Over de eucharistie of de Maaltijd van de Heer is met de Reformatie veel onenigheid ontstaan, ook tussen de uit de Reformatie ontstane kerken onderling. De onenigheid heeft betrekking op het realisme van de eucharistische symboliek en (dus) ook op de vraag hoe de mis als offer zich verhoudt tot het eenmalige kruisoffer. In de dialogen heeft het bijbelse begrip ‘gedachtenis’ op dit punt verheldering gebracht en tot convergerende standpunten geleid.
Ook tussen de protestantse kerken onderling kwam het op verschillende manieren tot een dialoog. Resultaat hiervan was onder meer de Leuenberger Konkordie uit 1973. Deze leidde tot het ontstaan van de Gemeenschap van Protestantse Kerken in Europa. Hiervan zijn vrijwel alle lutherse, calvinistische en methodistische kerken in Europa lid. Hieronder zijn ook de Protestantse Kerk in Nederland en de Remonstrantse Broederschap Ze erkennen onder meer elkaars doop en avondmaal en hebben de veroordelingen die ze in het verleden tegenover elkaar hebben uitgesproken, ingetrokken.
In 1982 vond in Lima een conferentie plaats van de oecumenische ‘Faith and Order’-beweging die onderdeel is van de Wereldraad van Kerken.Tijdens deze conferentie werd een document opgesteld over de doop, het avondmaal en de eucharistie en over het ambt, in het Engels Baptism, Eucharist, Ministery (BEM) Hierin werd beschreven in hoeverre de kerken elkaar zijn genaderd op deze punten. Het document werd om commentaar toegestuurd aan alle kerken die bij de Wereldraad zijn aangesloten en aan de rooms-katholieke Kerk. Deze nadruk op mogelijke punten van overeenstemming was een belangrijke stap voorwaarts in het oecumenisch proces.
In 1998 besloot de Wereldraad van Kerken tot de instelling van een Christelijk Wereldforum waaraan onder meer ook de rooms-katholieke Kerk en de Pinksterkerken kunnen deelnemen. Op Europees niveau kwam het in 1989 tot de organisatie van de eerste Europese Oecumenische Assemblee in Bazel. Dit was een initiatief van de Conferentie van Europese Kerken (gevormd door de protestantse en orthodoxe kerken) de rooms-katholieke Raad van Europese Bisschoppenconferenties. Een volgende bijeenkomst vond plaats in 1997 in Graz. Deze bijeenkomst leidde tot de Charta Oecumenica, waarin de deelnemende kerken hun gezamenlijke geloof onderstrepen, hun streven naar samenwerking bevestigen. Tijdens de derde bijeenkomst, in 2007 in Sibiu, stond de eenheid van Europa centraal en de rol van de christelijke traditie daarin. De bijeenkomst werd afgesloten met tien aanbevelingen over het licht van Christus in de Kerk, Europa en de Wereld.