Biografie
Over de precieze tijd en plaats van Pelagius’ geboorte en sterven is niets bekend. De bronnen spreken vooral over de tijd dat hij in opspraak raakte. Wel weten we dat hij afkomstig was uit Brittannië, zo noemt Augustinus hem Pelagius Brito. Deze Britse afkomst heeft tot veel zwak gefundeerde speculaties geleid over een mogelijk Keltische herkomst van zijn theologie. Ook is wel gesuggereerd dat zijn naam, afkomstig van het Griekse Pelagios, dat ‘man van de zee’ betekent, een vertaling is van de Keltische naam Morgan of Morién met dezelfde betekenis. De bronnen echter zwijgen daarover.
Als jonge man vestigde Pelagius zich in Rome, ongeveer tussen 380 en 400 n.C. Terugrekenend moet zijn geboortejaar daarom op zijn vroegst rond 360 liggen. Hij werd monachus (monnik) genoemd en leidde een ascetisch leven, waarschijnlijk los van een kloostergemeenschap. Asceten stonden destijds hoog in aanzien en zo ook Pelagius.
In Rome werkte Pelagius als geestelijk raadsman in invloedrijke kringen. Hij onderhield relaties met het beroemde geslacht van de Anicii, met Albina, Pinianus en Melania, en Paulinus van Nola. Toen in 410 de Westgoten van Alarik Rome ten val brachten, vluchtten veel welgestelde families via Carthago naar het Heilige Land. Onder hen bevond zich ook Pelagius. In Carthago heeft hij Augustinus gezien zonder dat het tot een ontmoeting kwam. Al snel reisde hij door naar Jeruzalem.
In Palestina raakt hij in opspraak, vooral nadat zijn leerling Caelestius in 412 was afgewezen door een synode in Carthago. Sindsdien wisselen beschuldigingen, vrijspraken en veroordelingen elkaar af. In Jeruzalem en Diospolis ging hij vrijuit (415), maar twee concilies in Latijns-Afrika veroordeelden hem (Carthago en Mileve, 416). Bisschop Innocentius van Rome (417) sloot zich bij die veroordeling aan. Diens opvolger Zosimus leek datzelfde jaar het oordeel weer terug te draaien. Maar onder druk van voornamelijk de Afrikaanse kerk werd Pelagius alsnog veroordeeld, eerst door keizer Honorius en daarna ook door Zosimus (418).
In 424 verbant een synode in Antiochië Pelagius uit Jeruzalem. Daarna vernemen we niets meer van hem. Waarschijnlijk is hij kort daarna overleden, in Palestina of in Egypte, maar dat blijft onzeker. De suggestie dat hij is teruggekeerd naar Brittannië, vindt weinig steun in de bronnen.
Controversen
Pas na zijn vlucht uit Rome hebben Pelagius’ opvattingen in toenemende mate weerstand opgeroepen. Onderzoekers wijzen erop dat thema’s die in Italië als ‘vrije kwestie’ golden (zoals de opvatting van erfzonde), in Afrika tot het gestolde geloofsgoed behoorden. De vluchtelingenstroom heeft deze werelden met elkaar in contact en conflict gebracht.
Zo wordt de eerste synode over ‘pelagiaans gedachtegoed’ gehouden in Carthago (412). Augustinus is daar niet bij, Pelagius evenmin, maar het is wel een leerling van hem die verhoord wordt: Caelestius. De synode wijst vijf stellingen over erfzonde en zuigelingendoop af, o.a. dat Adams zonde alleen hemzelf zou hebben geschaad, en dat ook ongedoopte kinderen het eeuwige leven ontvangen.
De handelingen van de synode in Carthago bereiken ook Jeruzalem. Op een kerkelijke bijeenkomst in 415 moet Pelagius zich verantwoorden voor zijn opvattingen, maar bisschop Johannes blijkt hem goedgezind. Rond die tijd mengt ook Hieronymus zich in het debat met twee anti-pelagiaanse geschriften.
Later dat jaar wordt Pelagius voor een kerkelijke synode in Diospolis (Palestina) gedaagd door de Gallische oud-bisschoppen Heros en Lazarus. Hun aanklacht omvat de stellingen van Carthago, maar ook nieuwe elementen. Zo zou Pelagius ontkennen dat Gods genade noodzakelijk is voor heilige levenswandel, omdat de vrije wil daartoe volstaat. Pelagius weet zich overtuigend te verweren en wordt vrijgesproken. Augustinus zou zijn verweer later als misleidend beoordelen, maar Pelagius en zijn aanhangers wenden de vrijspraak aan als steun voor hun opvattingen.
De synodes van Carthago en Mileve (416), verontrust over de berichten uit Palestina, veroordelen Pelagius en Caelestius en twee aan hen toegeschreven leerpunten: ten eerste dat de mens ook zonder Gods genadehulp de geboden kan houden, en ten tweede dat ook ongedoopte zuigelingen het eeuwige leven ontvangen, omdat op hen geen erfzondeschuld rust.
De synodes vragen bisschop Innocentius van Rome om steun en krijgen die. Hij excommuniceert Pelagius en Caelestius en veroordeelt de hun toegeschreven leerstellingen (februari 417), maar de mogelijkheid van inkeer wordt opengelaten.
Pelagius’ triomf in Diospolis wordt dus gevolgd door veroordelingen in Carthago, Mileve en Rome. Causa finita est, constateert Augustinus in een van zijn preken: ‘de kwestie is afgehandeld’, maar dat blijkt voorbarig. Pelagius probeert zijn naam te zuiveren. Eerst schrijft hij een omvangrijk werk tegen Hieronymus: Voor de vrije wil (Pro libero arbitrio). Vervolgens richt hij aan Innocentius een brief en een geloofsbelijdenis, Libellus fidei. Bisschop Praylius van Jeruzalem (opvolger van Johannes) stuurt een aanbevelingsbrief mee.
Innocentius blijkt inmiddels overleden. Zijn opvolger Zosimus neemt de zaak in behandeling. Hij verhoort Caelestius, die persoonlijk naar Rome is gekomen, op een synode in de Basilica San Clemente. Ook laat hij daar Pelagius’ verweerschriften voorlezen. De aanwezigen konden hun tranen nauwelijks bedwingen, omdat zulke rechtgelovige mannen zo valselijk waren beschuldigd, schrijft Zosimus later in een bijtende brief aan de Afrikaanse bisschoppen. Focussend op de juridische kant van de zaak, verwijt hij hen dat ze geen wederhoor hadden gepleegd. Ze hadden zich laten misleiden door Heros en Lazarus, volgens Zosimus onbetrouwbare lieden.
Pelagius en Caelestius lijken dan definitief het pleit te winnen. Zosimus had echter een periode van twee maanden ingelast om de Noord-Afrikaanse kerk gelegenheid tot reageren te geven. Er komt een intensieve briefwisseling met Rome op gang, waarvan helaas slechts een deel is bewaard gebleven. Intussen vaardigt keizer Honorius, verontrust over ongeregeldheden in Rome, een rescript uit dat Pelagius en Caelestius uit Rome verbant (30 april 418). Onder deze druk vaardigt Zosimus nog datzelfde jaar zijn Epistola Tractoria uit, waarin hij beiden alsnog excommuniceert. Van de Tractoria zijn slechts fragmenten bewaard gebleven. Onderzoekers verschillen van mening over de vraag in welke mate Zosimus zich werkelijk bij de Afrikaanse theologie heeft aangesloten.
Voor Pelagius is daarmee het pleit beslecht, hoewel hij zich in Jeruzalem mondeling blijft verweren. In 424 wordt hij veroordeeld op een synode in Antiochië en verbannen uit Jeruzalem. Caelestius en Julianus van Aeclanum hadden de behartiging van de pelagiaanse zaak toen al enige tijd overgenomen. Op het oecumenisch concilie van Efeze (431) wordt Pelagius nog wel veroordeeld, maar waarschijnlijk leeft hij dan al niet meer.
Theologie
Pelagius heeft steeds benadrukt geen nieuwe, eigen leer te willen verbreiden. In zijn eigen ogen verwoordde hij slechts wat de kerk altijd had geleerd. Proberen we Pelagius’ opvattingen te schetsen aan de hand van zijn eigen werk, en niet vanuit het perspectief van Augustinus, dan kunnen we vooral één punt aanwijzen dat belangrijk voor hem was én weerstand opriep.
In Pelagius’ werken ligt voortdurend de nadruk op de menselijke verantwoordelijkheid om Gods geboden te houden. Die verantwoordelijkheid wordt gewaarborgd door de vrije wil. Omdat de mens altijd kan kiezen voor of tegen de zonde (semper et peccare et non peccare posse), is hij steeds aanspreekbaar op zijn levenswandel. Dat is voor Pelagius onopgeefbaar. Hij geeft toe dat in de praktijk wellicht iedereen zondigt, maar dat betekent volgens hem niet dat er geen alternatief is. De keuze om niet te zondigen is een altijd bestaande mogelijkheid, ongeacht of die ook realiteit wordt. Is het voor de mens onmogelijk om niet te zondigen, dan heeft hij geen schuld.
We moeten hierbij drie aspecten in het oog houden. Allereerst was Pelagius geestelijk raadsman en asceet. Om mensen aan te sporen tot levensheiliging, moest hij een beroep doen op hun verantwoordelijkheid en daarmee hun wilsvrijheid.
Een tweede aspect is het in die tijd populaire manicheïsme. Onderdeel van deze leer is een eeuwige tegenstelling tussen het goede en het kwade, die elkaar als twee ‘principes’ bestrijden en in evenwicht houden. Het kwade in de wereld is een onvermijdelijk gegeven en daarmee ook het kwaad in de mens, die een willoze pion is en die de zonde niet kan mijden. Volgens Pelagius werd dat veel te makkelijk als excuus gebruikt. Herhaaldelijk hekelt hij deze houding.
Een derde aspect is de kerstening van het Romeinse Rijk. Gevolg daarvan was een morele vervlakking in de kerk. Dikwijls waren mensen christen vanwege de voordelen die dat met zich mee bracht en niet uit overtuiging. Als reactie klonk de verzuchting om een zuiver christendom. Pelagius is daarvan een voorbeeld.
Pelagius’ leer van de vrije wil is niet het soort humanisme avant la lettre dat hem wel is toegeschreven, met een optimistische mensvisie en een pleidooi voor vrijheid (zo recent in de film King Arthur). Zijn nadruk op de vrije wil staat steeds in functie van de moraal en heeft in die zin een strenge kant.
Op het punt van zuigelingendoop en erfzonde – een regelmatig terugkerend thema in de beschuldigingen – is Pelagius uiterst terughoudend. Uit eigen beweging schrijft hij er niet over, tenzij om te reageren op beschuldigingen, en dan tamelijk vaag. Enerzijds houdt hij vast aan de kerkelijke traditie die nu eenmaal wilde dat pasgeboren kinderen werden gedoopt met de formule ‘ter vergeving van zonden’. Anderzijds speculeert hij niet over welke zonde dat dan is.
Erfzonde in de zin dat de mens aangeboren zondig en zwak is als gevolg van de zondeval, verwerpt hij. De universele neiging tot zondigheid ziet Pelagius vooral als hardnekkig ingesleten gewoonte (consuetudo). Als men zonde toeschrijft aan de menselijke natuur, dan beschuldigen we de Schepper van dubbel onrecht: eerst omdat God onvolmaakte mensen zou hebben gemaakt, en vervolgens omdat Hij geboden oplegt waarvan Hij weet dat ze onhoudbaar zijn.
De beschuldiging van de concilies van Carthago en Mileve (416) dat Pelagius de noodzaak van Gods genade ontkende, is in die vorm onjuist. Pelagius beleed de voortdurende noodzaak van Gods genade voor een heilig leven. Wel interpreteerde hij genade vaak als voorwaardenscheppend: God heeft iedereen een vrije wil gegeven plus zijn geboden – ook dat is genade. Over gratia interna, de Geest die in het mensenhart gehoorzaamheid en liefde bewerkt, zo was Augustinus’ verwijt, sprak hij niet of nauwelijks. Inderdaad is dat zo expliciet geformuleerd niet of nauwelijks bij Pelagius terug te vinden. Pelagius leek de werking van de Geest hoogstens als een aanvulling te zien (genadehulp), die wilsvrijheid en verantwoordelijkheid echter niet mocht uitschakelen.
Het feit dat Pelagius dikwijls als ‘vijand van de genade’ is weggezet, heeft misverstanden opgeroepen. Hij heeft bijvoorbeeld genade in de zin van zondenvergeving nooit ontkend, integendeel. Nog steeds suggereren sommige handboeken echter ten onrechte dat hij Christus’ lijden louter als voorbeeld interpreteerde.
Evenmin was de moraaltheologie het enige thema in Pelagius’ theologie. Volgens Gennadius heeft hij ook een werk geschreven over de Triniteit. Een aantal herontdekte, anonieme tekstfragmenten is met dat geschrift in verband gebracht.
Literaire activiteit
Tot zijn vroege werken behoren het werk over de Drie-eenheid, De fide Trinitatis, zijn commentaar op de brieven van Paulus, de Expositiones, en een verzameling stellingen en citaten, de Liber Eclogarum. Daarnaast heeft hij diverse brieven aan bisschoppen en vooraanstaanden op zijn naam staan. Dat laat zien dat hij over uiteenlopende thema’s en in diverse genres schreef.
Onderzoekers verschillen van mening over de datering van zijn eerste werk dat de menselijke natuur tot hoofdthema maakt: De natura. Tegenwoordig neigt men naar een vroege datering, in zijn tijd in Rome.
De latere werken, geschreven in Jeruzalem, gaan steeds meer over de typische punten van de pelagiaanse strijd. Ook de ascetisch-pastorale brief aan Demetrias (een meisje uit het geslacht van de Anicii dat de kuisheidsgelofte had afgelegd) vertoont daarvan sporen. Na zijn vrijspraak in Diospolis schreef hij een korte samenvatting van het proces, de Chartula defensionis, die hij aan Augustinus stuurde. Tegen Hieronymus schreef hij Pro libero arbitrio, aan Innocentius een brief en een geloofsbelijdenis (Libellus fidei) om zijn naam te zuiveren.
Opvallend is hoe veel er van zijn werk bewaard is gebleven, gezien zijn status als ‘aartsketter’. Dat komt vooral omdat zijn werken in de middeleeuwen zijn overgeleverd op naam van anderen: ironisch genoeg Augustinus en Hieronymus. Van verloren gegane werken zijn soms hele stukken bewaard gebleven als citaat in het werk van zijn tegenstanders. De afgelopen eeuw hebben onderzoekers veel gediscussieerd over wat wel of niet door Pelagius is geschreven. Van de integraal bewaard gebleven werken is alleen overeenstemming over de echtheid van de Expositiones, de brief aan Demetrias en de Libellus fidei.
Doorwerking
Augustinus’ genadeleer heeft diepgaande invloed uitgeoefend op de westerse theologie. Het pelagianisme heeft door de eeuwen heen dikwijls als kritische tegenstem gefunctioneerd, wanneer men vreesde dat een te zwaar accent op genade zou kunnen leiden tot een devaluatie van menselijke vrijheid en verantwoordelijkheid.
(door Peter van Egmond)
Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Peter van Egmond.