Naast Plato en Aristoteles beschouwt men Plotinus als een van de grootste denkers van de oudheid. Plotinus was de stichter van het neoplatonisme en de filosoof die de meeste invloed uitoefende op de metafysische traditie in de middeleeuwen, de Renaissance en de moderne tijd. Zijn traktaten werden ook bestudeerd door veel christelijke denkers in de late oudheid, zoals Origenes en Augustinus. Het door hem gestichte neoplatonisme vormde de laatste fase van de antieke filosofie.
In 204 na Chr. werd Plotinus in Lycopolis (het huidige Assioet) in Egypte geboren. Toen hij 28 jaar was, begon hij wijsbegeerte te studeren bij de prominente filosoof Ammonius Saccas in Alexandrië. Op zijn veertigste verhuisde hij naar Rome waar hij zich als docent wijsbegeerte vestigde. (Hij was dus niet betrokken bij de Academie in Athene, die door Plato werd gesticht.)
Pas in het jaar 301 (31 jaar na zijn dood) werd zijn grote werk uitgegeven door zijn leerling Porphyrius, die het in 54 traktaten indeelde – in zes groepen van negen – en het de titel De Enneaden (Grieks voor ‘negentallen’) gaf. Porphyrius voegde hier ook een biografie aan toe (Over Plotinus’ leven en het ordenen van zijn geschriften of Vita Plotini).
Plotinus zag zichzelf als een volgeling van Plato die commentaar op de geschriften van zijn mentor leverde zonder radicale wijzigingen hierin aan te brengen. Toch zijn er grote verschillen tussen zijn wijsbegeerte en die van Plato. Eigenlijk streefde Plotinus ernaar om een synthese van de hele Griekse filosofische traditie te produceren, maar wel één waarin de platoonse metafysica centraal stond.
In zijn biografie schetst Porphyrius het beeld van zijn docent als volmaakte filosoof, de ideale, wijze man die intellectueel en moreel verheven en zelfs bovenmenselijk was. Hij bezat paranormale gaven en verrichtte ook wonderen. Porphyrius’ opzet was om Plotinus af te schilderen als de belichaming van de kracht van de Geest (zie de definitie van Geest hieronder) en als iemand die het levensdoel ‘gelijk aan God’, zoals Plato het had uitgedrukt (Theaetetus 176b), zou hebben gerealiseerd.
Plotinus’ metafysica houdt vragen in naar het denken: wat überhaupt gedacht kan worden, en ook naar het geheel van het denken of het geheel van het zijnde. De vraag die dan opkomt, is hoe het geheel gezien kan worden. Wat is de ultieme oorzaak en oorsprong van alles, de eenheid van het geheel? Zo komt zijn wijsbegeerte uit bij het begrip van het Ene (τὸ ἕν), de eerste hypostase van zijn drie-principesleer (zie Logos in de Griekse filosofie na Chr.), die voornamelijk is gebaseerd op uitspraken van Plato.
Plotinus ziet als de hoogste bestemming van de mens het streven om één te worden met het hoogste, het Ene, dat hij ook het Goede en god noemt. Hij beschrijft de weg daarnaartoe als de weg van de wijsgerige contemplatie, een mystieke weg die culmineert in de ervaring van extase door één te worden met de oorsprong. Porphyrius vertelt in zijn biografie dat Plotinus de mystieke eenwording viermaal heeft ervaren. Aan het bereiken van dit doel ging voor Plotinus een leven vooraf vol intensieve studie van filosofische problemen die hij in de geschiedenis van zijn voorgangers, met name Plato, aantrof. Filosofie, en vooral de dialectiek, dient als voorbereiding voor de kennis van het Ene, dat echter alleen kan worden gevat door uiteindelijk zowel het dialectische proces als het discursieve denken achter zich te laten. Plotinus is de eerste grote filosoof die mysticus genoemd kan worden, ook al zag hij zichzelf niet als een vernieuwer.
Plotinus plaatste zich in de lijn van de Griekse filosofen, Parmenides, Plato en Aristoteles. Parmenides stelt de filosofie voor als de weg naar de waarheid, die toegang geeft tot een vertrouwelijke omgang met de godin die hem tot verlichting brengt. Plato formuleert het doel van de filosofie als de vlucht uit de wereld van de sterfelijkheid en als het streven om aan de godheid gelijkvormig te worden. Aristoteles omschrijft de wijsheid die de mens ten diepste verlangt als het weten omtrent God en het weten dat God zelf bezit. Plotinus sluit zich hier dus bij aan. De kern van zijn filosofische programma kan worden samengevat met de laatste woorden die hij op zijn sterfbed uitsprak: Ik probeer het goddelijke-in-ons terug te brengen naar het goddelijke-in-het-heelal (Vita Plotini 2).
Plotinus beschouwde Plato als de enige filosoof die de absolute transcendentie, het Ene, het Zijnde en de Geest begrepen had. De platoonse werken die hij voor zijn interpretatie gebruikte, waren de dialogen De Staat, Parmenides, Timaeus, Phaedo, Symposium, Phaedrus, De Sofist, Philebus, Theaetetus en Alcibiades I. Hierbij tellen ook de tweede en de zesde brief van Plato mee (NB: het is omstreden of de tweede brief echt van Plato is.) Plotinus veronderstelt dat de verschillende dialogen van Plato inhoudelijk een eenheid vormen en een denksysteem bevatten met een bepaalde rode draad (een geheel andere visie en werkwijze dan die van Plato-onderzoekers tegenwoordig). Hij negeert echter de politieke filosofie en de staatsleer, die een grote rol spelen in o.a. Plato’s De Staat en waarover veel filosofen en politici in later eeuwen hebben nagedacht. Met zijn voorkeur voor Plato boven alle andere filosofen heeft Plotinus een precedent geschapen in de vroege middeleeuwse filosofie.
De ongeschreven leer van Plato
Andere belangrijke bronnen voor Plotinus waren de talrijke berichten over Plato van zijn leerlingen binnen de platoonse Academie, zoals Aristoteles. De belangrijkste mededeling voor Plotinus had te maken met de ‘ongeschreven leer’ (agrapha dogmata), die Plato mondeling aan zijn studenten uitlegde. Hier gaat het om twee ultieme en alomvattende principes waarop de beginselen van alles, zoals het Zijnde, het Denkbare en ook de Ideeën, teruggevoerd kunnen worden. Die twee principes, een eenheidsprincipe en ‘de onbepaalde tweeheid’ (ahoristos dyas), werken samen bij het ontstaan van het Zijnde en verlenen alle eenheid en bepaaldheid aan ons bestaan.
Die twee-principesleer zou Plato ook in een traktaat met de titel Over het Goede onderwezen hebben, waarin de oorzaak van al het zijnde, ‘het Ene’, met het Goede (agathon) gelijkgesteld wordt. Ook Plotinus volgt deze weg: hij stelt zijn eerste hypostase, het Ene, gelijk met het Goede, ook in de zin van een oorsprongsmonisme. Vanuit het Ene – dat Plotinus ook als onbegrijpelijke, overvloedige en absolute eenheid beschrijft – ontstaat de tweede hypostase, het alles begrijpend Denken of Intellect of de Geest (Nous), die tevens alle intelligibele beginselen van het Zijnde en het Leven bevat.
Een ander onderdeel van Plato’s ongeschreven leer was, volgens de getuigen, een driedelige werkelijkheid: het zijnsgebied van de intelligibele beginselen (de Ideeën), het gebied van de ziel (en de wiskunde), en het gebied van de voor de zintuigen verschijnende particuliere zijnden. Die gebieden komen respectievelijk overeen met de neoplatoonse tweede en derde hypostase – de Geest (Nous) en de Ziel (Psychê) – en de materiële natuur (physis). De basis van Plotinus’ hiërarchische structurering van alle zijnsgebieden is een getalsfilosofie. Het getal als begrip vertegenwoordigt de verhouding van de (transcendente) eenheid tot de veelheid op de lagere zijnsniveaus. Ook in het neoplatonisme speelt het metafysische begrip van het getal een wezenlijke rol in zijn structurerende functie binnen de zijnshiërarchie.
Plotinus en de latere neoplatonisten interpreteren Plato’s wijsbegeerte door zijn ongeschreven leer te verbinden met kernelementen uit Plato’s dialogen, met de bedoeling het systeem van Plato op de meest volledige en precieze manier te doorgronden. De belangrijkste dialoog die ze hiervoor gebruikten, is de Parmenides, waarin het thema ‘het Ene’ en zijn verhouding tot de veelheid van dingen wordt uiteengezet. Ook essentieel zijn de boeken 2-10 van De Staat, waarin Plato de drie gelijkenissen van de zon, de lijnen en de grot gebruikt om het ontstaan van het Zijnde en ook de opstijging naar de hoogste kennis te verklaren.
Hoewel Plato volgens Plotinus de grootste filosoof aller tijden was, zien we dat ook de wijsbegeerte van Aristoteles en die van de Stoa van belang zijn voor Plotinus’ interpretatie.
Aristoteles (384-322 v. Chr.)
Plotinus behandelde ook Aristoteles in zijn colleges, in het bijzonder Metafysica 12, evenals de werken van Aristoteles-commentatoren, zoals Alexander van Aphrodisias (Vita Plotini 14). Hoewel Plotinus’ receptie van Aristoteles overwegend kritisch is, is de invloed van Plato’s leerling op Plotinus groot. Hij benadrukt dus de verschillen in uitgangsprincipes tussen Aristoteles en Plato – in plaats van te proberen ze met elkaar te harmoniseren, zoals Porphyrius en latere neoplatonisten doen.
Aristoteles had een volstrekt andere visie dan Plato op de bewerkende oorzaak van de wereld, namelijk dat alle bewegingen in gang worden gezet door het universele Intellect, de Nous. Aristoteles bekritiseert de theorie van Plato dat de werkelijkheid uit boven-noëtische principes (de Ideeën) zou zijn ontstaan. In zijn eigen leer van de materie vormt het principe dynamis of ‘goddelijke kracht’ de spil. De kracht manifesteert zich overal in de kosmos, maar vermindert in sterkte en werking naarmate de afstand tot de oorspong van die kracht, de Nous, toeneemt.
Plotinus bekritiseert in het bijzonder het principepluralisme van Aristoteles en vooral de notie van de goddelijke Geest als hoogste beginsel en oorsprong. Voor Plotinus kan het absolute, hoogste begrip onmogelijk het denken en vooral niet ‘het zichzelf denken’ bevatten. Hij onderstreept eerder de visie van Plato dat men eerst dóór die Geest (Nous) heen moet om het boven-zijnde en boven-rationele Ene, de enige, absolute oorsprong, te bereiken. Ondanks zijn kritiek op Plato’s voornaamste opponent integreert Plotinus juist Aristoteles’ begrip van de goddelijke Geest (Nous) in zijn eigen metafysica en maakt die tot tweede hypostase. Verder verbindt hij de ‘zichzelf denkende Nous (noêsis noêseôs)’ uit het 12e boek van de Metafysica aan Aristoteles’ analyse van het geestelijk kennen uit het 3e boek van Over de Ziel.
Plotinus’ filosofie van de Nous houdt dus in dat de Geest zichzelf als de totaliteit van Ideeën kent, waarbij de kennende identiek is aan de gekende Ideeën. (De invloed van Aristoteles-commentator Alexander van Aphrodisias, die dezelfde koppeling maakt, is hier evident.) Zo combineert Plotinus het Nous-begrip van Aristoteles met Plato’s theorie van de Ideeën: de Ideeënwereld als het holistische geheel van de Geest. Zijn interpretatie van Plato’s Ideeënleer is gebaseerd op uitspraken in Plato’s dialogen zoals De Sofist 248E en de Timaeus 30d.
Voor Plotinus heeft alle leven een oorspronkelijke en wezenlijke verhouding tot zichzelf. Het schouwen is de bron en het doel van elke activiteit en ook is alle leven in wezen schouwen. Het meest waarachtige leven is het meest waarachtige denken, namelijk dat van de Geest. Het schouwen op het niveau van het universele Intellect is volmaakt denken dat identiek is aan het denkobject (Enneaden III.8.8).
De Stoa
Ook van de stoïcijnse wijsbegeerte leende Plotinus begrippen, zij het niet onkritisch. Het meest opvallende voorbeeld hiervan is de stoïcijnse leer van de goddelijke Logos, die het immanente structuurprincipe van de zichtbare wereld en van alle individuele dingen is. Plotinus verzette zich echter volledig tegen de stoïcijnse materialistische opvatting dat alles – zelfs de ziel – stoffelijk zou zijn. Plotinus transformeerde het stoïcijnse Logos-begrip tot een zich manifesterende goddelijke functie in de kosmos, die ook een transcendente bestaanswijze heeft. In Plotinus’ wijsbegeerte is de Logos zuivere vorm (eidos, morphê), een immateriële zielsactiviteit die de nog ongevormde materie naar het voorbeeld van de Ideeën vormt en bepaalt.
Plotinus doet niet alleen een beroep op de wijsbegeerte van Plato en Aristoteles, maar ook op de grote presocratici als Parmenides, Heraclitus, Empedocles, Anaxagoras, en op de schooltraditie van het pythagorisme (Enneaden V.1.8-9). Zo stelde hij zich ten doel de hele antieke filosofie tot een synthese te brengen. Ook zou de middenplatonist Numenius van Apamea (een van de filosofen die hij op colleges behandelde) van grote invloed zijn geweest op Plotinus.
Tot de meest beroemde of geciteerde traktaten uit de Enneaden behoren:
Over de drie hypostasen die oorsprong zijn (V.1)
Over schoonheid (I.6)
Tegen de Gnostici (II.9)
Over het schouwen (III.8)
(door Laela Zwollo)