Geboren in Zuid-Gallië of Italië, schijnt Sedulius in Rome geleefd en gewerkt te hebben in de periode 425-450. Uit de aanhef van zijn gedicht zou men kunnen opmaken dat hij eerst een literaire carrière had en zich later tot een meditatief religieus leven heeft bekeerd. Het is niet onmogelijk dat hij, zoals ook het geval was met andere auteurs in deze periode, hiertoe bewogen werd door de neergang van de Romeinse cultuur in verband met de verovering van Rome door de Visigoten in 410 en de verwoestingen door de voortgaande Germaanse veroveringen elders in het westelijke Romeinse rijk.
Naast zijn synthese van de evangeliën zijn van Sedulius ook een ‘elegie’ van 55 distichen overgeleverd die het Oude en het Nieuwe Testament vergelijkt, en een hymne ter gelegenheid van de zonsopgang (A solis ortus cardine) die tegenwoordig nog in de Romeinse liturgie gebruikt wordt.
De dichter presenteert het Paasgedicht opvallenderwijs als vier ‘boeken’ van ‘goddelijke wonderen’ (mirabili[a] divin[a]); in feite zijn het vijf ‘boeken’, voorafgegaan door een brief aan degenen aan wie het is opgedragen. Het eerste ‘boek’, kennelijk bedoeld als inleiding, presenteert het gedicht als strevende naar de bekering van de lezer en geeft korte schetsen van de oudtestamentische wonderen die impliciet aankondigen wat Christus later zal doen om de mensheid te redden. Het tweede en vijfde boek verhalen, respectievelijk, de geboorte en jeugd van Christus, en zijn kruisiging en wederopstanding, die het fundamentele ‘mysterie’ en wonder zijn van zijn redding van de mensheid. De centrale derde en vierde boeken vertellen zijn ‘kleinere’ wonderen, die echter stuk voor stuk ook min of meer impliciet als figuren functioneren van christelijke leerstellingen. In de proza-versie Paaswerk worden deze hier en daar iets meer uitgewerkt met expliciete spirituele adviezen. Zoals in de voorafgaande brief vermeld staat, is het werk expliciet bedoeld om als meditatie- en discussiestof te fungeren. Zodoende combineert de dichter vergiliaanse poëzie met patristische exegese.
Sedulius presenteert de boodschap van de evangeliën van Christus’ leer en zijn redding van de mensheid op een toen nieuwe en eigen wijze. Terwijl Juvencus, honderd jaar eerder, het origineel met diens vele preken had weergegeven, richt Sedulius zich op de wonderen als zichtbaar geworden spirituele adviezen en verwacht dat de lezer deze zelf, met minieme aanwijzingen, erin ontdekt. Dit wijst op een veranderde receptie van de bijbelse teksten: in de plaats van het internaliseren van verbale boodschappen staat nu de meditatie op de inherente beelden van geloofsmysteriën. Het is een teken van een veranderde religieuze mentaliteit, waarin het wonder een centrale rol speelt, niet alleen als een teken van goddelijke macht, maar als een suprarationeel verklaringsmodel van een religieuze waarheid. En als meer dan dat: door het performatief innerlijk beleven van de beelden van deze transformatieve momenten zou de lezer, zoals ook gedurende een sacrament, dichter bij de levende werking van deze waarheden komen.
Kenmerkend voor Sedulius’ presentatie is verder dat hij een dimensie die in de evangeliën aanwezig is, en door de kerkvaders vooral werd aangehaald als de spirituele bevruchting van personen door woorden (zoals in Mattheüs 13: 18-23), consequent doortrekt naar het geheel van het gebeuren: zo stelt hij de theologie die inherent in de wonderen aanwezig is voor in termen van dood/steriliteit die getransformeerd wordt tot leven/vruchtbaarheid. Zoals uiteindelijk blijkt verbindt hij dit met de centrale beleving van de eucharistie, waarin Christus op het kruis in alles en in iedereen die maar wil vruchtbaarheid en bloei brengt.
(door Giselle de Nie)