Door dr. Régis de la Haye
Monulfus en het ‘Servatius-probleem’
Er bestaan over persoon en leven van Servatius weinig schriftelijke bronnen, die bovendien zeer moeilijk te interpreteren zijn. Archeologisch beschikken we over vondsten en gegevens, die eveneens niet eenduidig te interpreteren zijn. Tot slot wachten enkele essentiële archeologische vindplaatsen nog op onderzoek.
De geschiedenis van Servatius begint feitelijk in de tweede helft van de zesde eeuw, toen Monulfus bisschop werd van Maastricht. Hij moet voor zijn bisschopszetel grote ambities gehad hebben. Allereerst ging hij, zoals vele bisschoppen in zijn tijd, op zoek naar een heilige stichter van zijn bisdom. Die vond hij op het oude Romeinse grafveld, even buiten de stad, langs de Romeinse weg van Keulen naar Tongeren, waar een verering bestond rond een grafmonument, dat door een mondelinge traditie werd toegeschreven aan een zekere Servatius, die genoemd werd als de eerste bisschop. Deze Servatius zou geleefd hebben ten tijde van de invallen van de Hunnen, dus halverwege de vijfde eeuw. Monulfus bouwde op dat graf een
memoria (gedachteniskapel), groef het gebeente op en verhief het tot de eer der altaren. In het laatste kwart van de zesde eeuw, met name in Austrasië waar Maastricht toen deel van uitmaakte, werden veel kerken gebouwd in verband met verheffingen van relieken; het gegeven past dus goed in de tijd.
Monulfus’ collega-bisschop Gregorius van Tours nam deze gebeurtenissen tegen het einde van de zesde eeuw op in zijn historische werken, de Historiën, ook wel genoemd de Geschiedenis der Franken, en zijn werk Over de glorie van de belijders. Gregorius schrijft over de toeloop van gelovigen op het graf van Sint Servaas, en verhaalt hoe ten tijde van de invallen van de Hunnen onder Attila een zeker bisschop Servatius leefde. Deze reisde naar Rome om daar, door gebed op het graf van Petrus, te proberen de dreiging van een inval af te wenden. Maar er werd hem door de apostel Petrus duidelijk gemaakt dat de stad Tongeren door de Hunnen verwoest zou worden. Toen Servatius in Tongeren terugkwam, kondigde hij het slechte nieuws aan, nam afscheid van de burgers, en vertrok naar Maastricht, waar hij kort daarna overleed. Hij werd begraven langs de toenmalige Romeinse weg, op het grafveld dat heden het Vrijthof is. Op zijn graf gebeurden veel wonderen. De plaatselijke christenen bouwden een kerkje van houten geschaafde planken. Dat kapelletje stortte echter herhaaldelijk in, of waaide om. Toen onder bisschop Monulfus, in de tweede helft van de zesde eeuw, het gebeente van de heilige stichter van het bisdom werd verheven, werd een gedachteniskerk gebouwd, die door Gregorius van Tours ‘magnum templum’ wordt genoemd, een appreciatie die overigens sterk overdreven lijkt. Het was namelijk niet meer dan een stenen kerkje, waarvan bij de opgravingen in de jaren 1980 restanten zijn teruggevonden.
Van Servatius was in de tijd van Monulfus verder niets bekend. Monulfus wist niet eens wanneer hij geleefd had, zelfs niet zijn sterfdatum. De datum die uiteindelijk gekozen werd voor de liturgische herdenking van Servatius, 13 mei, is simpelweg de oude datum van het feest van Maria ad Martyres, de Romeinse herdenking van alle martelaren, patronaat van het Pantheon in Rome, met andere woorden: de oude datum van het feest van Allerheiligen, vóórdat Cluny in de volle Middeleeuwen de datum van 1 november invoerde. De datum van 13 mei heeft bovendien het voordeel altijd in de Paastijd te vallen.
Ten slotte is het waarschijnlijk Monulfus geweest die het grafschrift voor Servatius heeft samengesteld. Uit het feit dat de tekst slechts bestaat uit nietszeggende algemene formules, en geen biografische gegevens bevat, blijkt dat er in Monulfus’ tijd al niets bekend was over Servatius.
Zonder Monulfus en zonder Gregorius van Tours hadden wij nooit van Servatius gehoord en hadden wij nooit geweten dat hij had bestaan. Het is dus Monulfus die Sint Servaas heeft ‘gemaakt’. Met andere woorden, Servatius is een creatie van Monulfus. Maar is er sprake van een literaire creatie, van making of tradition, of hebben we te maken met een authentieke continuïteit?
De berichten van Gregorius van Tours waren afhankelijk van mondelinge overlevering. De betrouwbaarheid van teksten die meerdere decennia na datum op schrift zijn gesteld is nu eenmaal moeilijk te waarderen. Er is in het geval van het graf van Servatius sprake van een traditie die men zou kunnen noemen ‘liturgische continuïteit’. Er bestond immers een volksverering op het graf van Servatius, en er was zelfs al een memoria, een grafkapel, gebouwd. Als Servatius een midden-vijfde-eeuwse bisschop is geweest, dan lijkt de periode van iets meer dan een eeuw een aanneembare tijdspanne om de continuïteit van een traditie als betrouwbaar te waarderen. Bovendien was de liturgische herdenking van de overledene verbonden aan een vast geografisch gegevens, namelijk de plek van het graf, waarop bovendien een memoria gebouwd was, dat weliswaar enkele malen gerestaureerd moest worden, hetgeen ook wijst op een vrij lange duur. Wanneer men de berichten van Gregorius van Tours serieus neemt, mag men er van uitgaan dat de volksverering, verbonden aan het graf van Servatius, tot de begraving van de heilige bisschop teruggaat.
Ook de naam van Servatius is mondeling overgeleverd. Het beste bewijs is de variant Aravatius, bij Gregorius van Tours, die slechts verklaarbaar is vanuit de uitspraak van sanctus͜͜-Servatius, met samentrekking van de medeklinkers s. Volgens enkele Frans-Armeense onderzoekers is Servatius een typisch Armeense naam. Dat in de late Oudheid bisschoppen, priesters en missionarissen uit verre delen van het Romeinse rijk naar het westen kwamen, is niet bijzonder. De bisschoppen Polychronius van Verdun (v. 400) en Iamblychus van Trier (v. 480) waren Grieken. Inderdaad is de naam Servatius, zoals door de mondelinge traditie overgeleverd, in de Romeinse Oudheid uiterst zeldzaam. Hij komt slechts voor op enkele loden waterleidingen en op een lamp in Straatsburg; onder de variant Serva als naam van een Gallische pottenbakker en onder de variant Servatus slechts eenmaal als naam van een usurpator onder keizer Honorius (395-423). Het is duidelijk dat het uiterst zeldzame voorkomen van de naam Servatius een opening voor onderzoek verschaft.
Vanaf Monulfus is er, tot op heden, een ononderbroken historische, liturgische en hagiografische continuïteit. Deze continuïteit gaat echter niet terug op de historische persoon van Servatius, maar op Monulfus. De middeleeuwse Servaaslegende werd na de berichten van Gregorius van Tours in de volle en de late Middeleeuwen alsmaar verrijkt met legendarische verdichtsels, volksverhalen, legenden en mythen.
Het ‘Servatius-probleem’ komt dus kort gezegd hierop neer. Wij beschikken voorlopig alleen over de de berichten van Gregorius van Tours. Menen wij dat ze onbetrouwbaar zijn, dan is Servatius een door Monulfus ex nihilo geconstrueerde mythe. Hechten wij waarde aan de berichten van Gregorius over de verering op het graf, dan nemen wij de toen bestaande volksverering serieus, en argumenteren wij met ‘liturgische continuïteit’. Servatius zou dan geleefd hebben in het midden van de vijfde eeuw. Maar we zullen hierna zien dat het ‘Servatius-probleem’ alleen nog maar gecompliceerder gaat worden.
Datering
Omdat Gregorius van Tours bisschop Servatius plaatst ten tijde van de invallen van de Hunnen onder Attila, dateert hij hem halverwege de vijfde eeuw, en meer in het bijzonder ten tijde van de dreiging van de invallen van de Hunnen, dus kort vóór 451.
Servatius in de vijfde eeuw past goed in het tot nu toe bekende beeld van de kerkgeschiedenis van onze regio. Een christelijke gemeenschap in Maastricht vóór de vijfde eeuw is beslist niet aantoonbaar. Pas eind vierde/begin vijfde eeuw is er aantoonbaar christelijke aanwezigheid, maar dan nog slechts in het stedelijke Maastricht, zoals blijkt uit de inscripties van een vijftal oud-christelijke grafstenen, gevonden in en rond de Sint-Servaaskerk, afkomstig van het kerkhof dat daar in de Oudheid lag. Deze grafstenen zijn daarmee de oudste getuigenissen van christelijk leven in Nederland. De oudste grafsteen is tegelijkertijd de meest indrukwekkende. Hij lag ooit op het graf van de kleine Amabilis, een kind van vier jaar, dat ergens in het begin van de vijfde eeuw overleed. Op deze grafsteen werd de tekst gebeiteld:
IC PAVSAT / AMABELES / IN CRISTO / QI VIXIT AN(nos) / [IIII] M(enses) VI D(ies) XII
‘Hier ligt Amabilis, in Christus, die 4 jaar, 6 maanden en 12 dagen leefde’
De aanduiding 'in Christus' toont ontegenzeglijk aan dat er toen in Maastricht een christelijke gemeenschap bestond, hoe groot of hoe klein ook.
Het bisdom ‘Tongeren’
Toen Monulfus bisschop werd, waren er al bisschoppen geweest in het bisdom Tongeren. Tongeren was namelijk één van de civitates van de noordelijke Romeinse provincie Germania Secunda, en, zoals alle civitates, ook qualitate qua een bisschopszetel. In het huidige België, Zuid-Nederland en het aangrenzende Rijnland, is het christendom aantoonbaar in Keulen en Trier vanaf de vierde eeuw, en de eerste kerken dateren ook uit die tijd. Als bisschop van Keulen wordt in 313 Maternus vermeld op een synode in Rome, en als bisschop van Trier wordt in 314 op een synode in Arles ene Agaecius (of Agricius) vermeld. Maar tevens moet worden gezegd dat Keulen en Trier belangrijke stedelijke centra waren. Trier was zelfs een keizerlijke residentie van het Romeinse Rijk en prefectuur van Gallië. Daarmee is nog niet gezegd dat ook het omringende platteland en de rest van de streek gekerstend waren, om nog maar te zwijgen van de noordelijke delen van de provincie Germania Secunda.
Het is niet zeker of de eerste bisschoppen van de
civitas Tungrorum inderdaad in de huidige stad Tongeren hebben geresideerd. Bij de meest recente opgravingen in de basiliek van Tongeren is weliswaar een
basilica aangetroffen, dateerbaar aan de hand van munten uit het einde van de vierde eeuw, maar een christelijke functie van dit gebouw is niet aantoonbaar. Wel schrijft Gregorius van Tours dat Servatius vanuit Rome naar de stad Tongeren terugkeert, en daarna naar Maastricht gaat, waar hij overlijdt.
In de loop van de zesde eeuw blijkt Maastricht een bisschopsstad te zijn en de functie te vervullen van de civitas Tungrorum, ten nadele van Tongeren, dat voor enkele eeuwen praktisch van de historische kaart verdwijnt. Uit die eeuw zijn uit historische bronnen twee bisschoppen van Maastricht bekend, Falco en Domitianus. In een brief van Sint Remigius, bisschop van Reims (458/459-511), wordt Falco verweten dat hij, tegen de rechtsregels van de kerk, priesters had gewijd in Mouzon (in het huidige Noord-Frankrijk, aan de Maas), dat echter binnen het aartsbisdom Reims lag. Bisschop Domitianus nam deel aan twee concilies, in 535 en 549. Zijn vermoedelijke beenderen berusten in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Hoei (België), en zijn recentelijk wetenschappelijk onderzocht. De C14-datering toont aan dat hij is overleden tussen 420 en 590, op een leeftijd tussen 47 en 54 jaar, met meer waarschijnlijkheid op circa 54-jarige leeftijd, aangezien zijn gebeente ouderdomsverschijnselen zoals artrose en botwoekering aan de wervelkolom vertoonde.
Waarschijnlijk hebben in Maastricht nog enkele andere bisschoppen geresideerd die niet historisch bewijsbaar zijn, maar wier gedachtenis werd behouden is in de plaatselijke liturgie. Over een zekere Martinus, die in de liturgie ‘Martinus van Tongeren’ genoemd wordt, is niets bekend, behalve dat hij als heilige werd beschouwd, dat zijn feestdag werd gevierd op 21 juni, dat zijn relieken berusten in de Noodkist in de Sint-Servaaskerk, en dat die relieken volgens C14-datering uit circa 500 dateren. In de Noodkist berusten ook nog de relieken van Candidus en Valentinus, over wie evenmin iets bekend is, behalve dat ze een kerkelijke feestdag hebben (7 juni), en dat hun relieken bewaard en vereerd zijn gebleven.
De bisschopsstad Maastricht
Maastricht, Traiectum ad Mosam, ‘oversteek van de Maas’, dankt zijn stichting aan zijn geografische ligging aan de rivier de Maas, precies op het punt waarop zij van een diepe snelstromende regenrivier in een langzaam meanderende stroom overgaat.
In het begin van de vierde eeuw begon de bouw van het castrum, 2 ha groot, omgeven door een muur, en verdedigd door tien torens, waarvan de eiken funderingspalen volgens dendrochronologisch onderzoek zijn gekapt in de lente van 333.
De eerste schriftelijke vermelding van Maastricht (als Treiectinsem urbem, Triiectensis) vinden we pas op het einde zesde eeuw, namelijk bij Gregorius van Tours, in diens berichten over Servatius en Monulfus. We weten dus niet hoe Maastricht tevoren heette.
De economische bloei van de stad doet vermoeden dat Maastricht in de zesde eeuw de economische en bestuurlijke functie van Tongeren heeft overgenomen. De bloei van de stad blijkt ook uit het feit dat aan het einde van de zesde of het begin van de zevende eeuw een nieuwe gracht om het castrum werd gegraven. De stad groeide en er ontstonden ambachtelijke werkplaatsen.
De ligging van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Maastricht binnen het castrum is het beste bewijs voor haar functie als bisschopskerk. Eenzelfde dispositie ziet men immers in alle Romeinse steden in het toenmalige Gallië.
De Sint-Servaaskerk van Maastricht als grafkerk
De recente opgravingen in de Sint-Servaaskerk van Maastricht bevestigen de berichten van Gregorius van Tours. Op een Romeins grafveld uit de vierde en vijfde eeuw stond een laat-romeinse cella memoriæ, een gedachtenis-kapelletje, klaarblijkelijk op het graf van Servatius. Op die plek werd in de zesde/zevende eeuw een 15 meter brede kerk gebouwd, die naar alle waarschijnlijkheid geïdentificeerd moet worden met het kerkgebouw dat Gregorius van Tours als magnum templum betitelt, en waaraan hij als bouwheer de naam van bisschop Monulfus verbindt. Over de datering van de cella memoriae kunnen geen definitieve uitspraken gedaan worden.
De Sint-Servaaskerk is dus een basilica ad corpus, een grafkerk gebouwd op het graf van de mythische stichter van het bisdom, Servatius. Bij gelegenheid van de bouw van de kerk door Monulfus werden immers ook de relieken van Servatius verheven. Het is dus logisch dat Monulfus de Servaaskerk heeft bedoeld als grafkerk.
Het keerpunt: herontdekking van oude bronnen
Het keerpunt voor de schriftelijke bronnen komt in de zestiende/zeventiende eeuw, wanneer vier teksten herontdekt worden, waarin een bisschop Σαρβάτιος, Σαρμάτιος, Servatio of Servatius voorkomt, die een (bescheiden) rol speelde in de heftige trinitarische strijd van de vierde eeuw, en die tussen 343 en 359 bij enige anti-ariaanse concilies vermeld wordt.
Ene Σαρβάτιος, zonder verdere precisering, wordt door Athanasius van Alexandrië (295?-373) in zijn ‘Verweerschrift tegen de Arianen’ vermeld op de lijst van de 34 bisschoppen uit Gallië die deelnamen aan het Concilie van Sardica (heden Sofia in Bulgarije) in 343. Op 12 mei 346 zou Servatius episcopus, in hetzelfde document verder genoemd Servatius Tungrorum, deelgenomen hebben aan het Concilie van Keulen, dat overging tot afzetting van bisschop Eufrates, beschuldigd van arianisme. Kort vóór 353 werden de bisschoppen Servatius en Maximus, naar het getuigenis van Athanasius, door tegenkeizer Magnentius in gezantschap naar keizer Constantius II gezonden. Ten slotte nam in mei 359, naar de mededeling van Sulpicius Severus (ca. 353-ca. 400), Servatio Tungrorum episcopus deel aan het concilie van Rimini. Al deze bronnen (behalve het ‘Concilie van Keulen’) waren in de Middeleeuwen totaal onbekend.
Door de verbinding van de ‘Servatius’ van Gregorius van Tours met de ‘Servatius’ van de genoemde vierde-eeuwse concilies, die in het begin van de zeventiende eeuw gelegd werd, werd een datering in de vierde eeuw dwingend. Deze opvatting is sindsdien gemeengoed geworden. Er kleefde weliswaar het bezwaar aan dat men de berichten van Gregorius van Tours onbetrouwbaar moest verklaren, aangezien Servatius natuurlijk niet 120 jaar lang bisschop geweest kon zijn. Of waren er, wanneer men Gregorius tóch serieus neemt, misschien twee Servatii, één in de vierde en één in de vijfde eeuw?
Tot besluit
Is daarmee het laatste woord gezegd? Ik meen van niet. Servatius was dus bisschop, maar was hij wel bisschop van Tongeren? Het is immers opmerkelijk dat in slechts twee teksten Servatius wordt vermeld met een bisschopszetel. En dit zijn precies de twee teksten die grote twijfels geven over hun authenticiteit.
De historiciteit van het ‘Concilie van Keulen’ is sterk omstreden. Van deze tekst, die vervaardigd of herbewerkt is in de achtste eeuw, is slechts één tiende-eeuws handschrift bekend. De tekst wordt algemeen als een vervalsing beschouwd. Dat de bisschoppenlijst bij deze tekst doorgaans wél als authentiek wordt beschouwd, komt doordat de namen zijn overgenomen uit het eerste deel van de bisschoppenlijst van de Apologie van Athanasius, maar wél – en dat is nieuw – met toevoeging van de zetels van de bisschoppen. De bewerker c.q. vervalser heeft dus een blijkbaar goede bron in handen gehad, namelijk de variant met de vermelding van de zetels, maar de bron van deze tekst is helaas verloren gegaan. De bisschoppenlijst van het zogenaamde Concilie van Keulen kan dus nauwelijks als bewijs gelden.
Blijft over de
Kroniek van Sulpicius Severus (ca. 353-ca. 400). Sulpicius Severus was in de Middeleeuwen zeer bekend als auteur van de
Levensbeschrijving van de H. Martinus, en van diverse werken over het monnikenleven, maar zijn
Kroniek, een soort wereldgeschiedenis vanaf de Schepping van de wereld tot circa 400 na Chr., bleef onbekend: er is slechts één handschrift van overgeleverd, namelijk de
Vaticanus Palatinus latinus, uit de 11e eeuw, nu geconserveerd in het Vaticaan te Rome. Heel de Middeleeuwen door is de Kroniek van Sulpicius Severus onbekend gebleven, en ze werd door Middeleeuwse auteurs dan ook nooit geciteerd. Ze werd pas in 1556 door de Renaissance-geleerde Flacius Illyricus (1520-1575) in Bazel in druk uitgegeven. Dit enige elfde-eeuwse handschrift verschaft echter een zeer zwakke historische basis. Het komt immers uit het Rijnland, waar in de Middeleeuwen Servatius al lang bekend was als bisschop van Tongeren. De kopiist kende Servatius dus heel goed, en een interpolatie is niet uitgesloten, zelfs waarschijnlijk. Deze tekst kan men dus nauwelijks als betrouwbaar kwalificeren.
Overigens bewijst de benaming ‘Tungrorum episcopus’ geenszins dat daarmee de huidige stad Tongeren bedoeld is. Servatius is bisschop van de civitas Tungrorum, en ook in Maastricht is hij in zijn civitas. Overigens noemt Gregorius van Tours Servatius zowel in de Historiæ bisschop van de stad Tongeren (apud Tungrus oppidum [...] episcopus), als in de Gloria Confessorum bisschop van Maastricht (Triictensis episcopus). Nog tot ver in de elfde eeuw worden de bisschoppen van Luik nog altijd Tungrenses genoemd. What’s in a name?
Een nieuw keerpunt?
In de bijna vier eeuwen na de ontdekking van de vierde-eeuwse teksten zijn geen nieuwe historische bronnen meer ontdekt, en geen nieuwe gegevens meer in de discussie ingebracht. Alle latere historische publicaties gaven slechts herhalingen en bevestigingen van de stand van zaken. Van historische zijde zijn er ook geen nieuwe ontdekkingen van tekstbronnen meer te verwachten. Wel kan de archeologie ons nog veel nieuwe gegevens opleveren.
Archeologisch onderzoek naar botmateriaal heeft de laatste tientallen jaren een revolutionaire ontwikkeling gekend, met name moderne C14-dateringen en nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot DNA. Van de huidige archeologische onderzoeken is veel meer te verwachten dan nog maar enkele tientallen jaren geleden. Een recent voorbeeld in het onderzoek, verricht door de Universiteit van Leuven, naar de gebeenten van een aantal Belgische heiligen, die een schat aan nog onbekende gegevens heeft opgeleverd, en bovendien in alle gevallen de liturgische traditie heeft bevestigd.
Er zijn de laatste jaren opgravingen verricht in de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek van Tongeren. Daarbij werd een tweede/derde-eeuwse villa aangetroffen, met daarin geïntegreerd een kleine basilica, daarboven een vierde-eeuwse basilica, die in de zesde/zevende eeuw werd verkleind, weliswaar met behoud van dezelfde absis, maar met georiënteerde begravingen. Er is echter geen enkel bewijs - hoe graag men dat in Tongeren ook zag - dat die vierde-eeuwse basilica een christelijke functie had.
Een nog onontgonnen archeologische bron is de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Maastricht. Opgravingen in deze kerk kunnen niet anders dan zeer rijke informatie opleveren, maar lijken vooralsnog niet mogelijk.
Een andere nog onontgonnen archeologische bron – en daarvan is veel te verwachten –, is de Noodkist. In deze reliekschrijn van de Servaaskerk berusten de overblijfselen van Servatius, Martinus, Candidus en Valentinus. Alleen op een reliek van de H. Martinus (genaamd ‘van Tongeren’) is in 1963 een C14-datering uitgevoerd, met als datering circa 500. Het gebeente van de H. Servatius en dat van zijn drie mede-bisschoppen in de Noodkist kan dus nog veel geheimen prijsgeven, al was het maar de periode waarin zij leefden. Nieuwe mogelijkheden van onderzoek op botmateriaal (strontium) kunnen in bepaalde gevallen zelfs iets zeggen over de regio waar de betreffende persoon zijn jeugd heeft doorgebracht. U hebt het al begrepen: stel dat uit een dergelijk onderzoek blijkt dat Servatius in het begin van de vierde eeuw leefde en dat hij uit Armenië kwam? Of dat hij toch een vijfde-eeuwer was?
Bron: Tilburg School of Catholic Theology